ECLI:NL:RBROT:2016:2757

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 april 2016
Publicatiedatum
13 april 2016
Zaaknummer
C/10/497239 / KG ZA 16-282
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vestiging, inhoud en minst bezwarende wijze van uitoefening van de erfdienstbaarheid van recht van weg

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, gaat het om een kort geding tussen twee buren over de uitoefening van een erfdienstbaarheid van recht van weg. De eisers, eigenaren van een perceel, vorderen dat de gedaagden, ook eigenaren van een aangrenzend perceel, hen vrije en onbelemmerde doorgang verlenen over hun erf. De eisers stellen dat zij sinds 2003 eigenaar zijn van hun perceel en dat zij gebruik maken van een verhard pad dat tussen de woningen van partijen ligt. De gedaagden hebben hen gesommeerd om het gemotoriseerde verkeer over hun perceel te staken, wat heeft geleid tot deze rechtszaak.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het recht van weg is ontstaan door een notariële akte uit 1907, die in de openbare registers is overgeschreven. De voorzieningenrechter oordeelt dat het recht van weg ook het gebruik met motorvoertuigen omvat, en dat de gedaagden de uitoefening van dit recht door de eisers hebben belemmerd. De vordering van de eisers wordt toegewezen, met een dwangsom voor de gedaagden als zij niet voldoen aan de veroordeling.

In reconventie hebben de gedaagden vorderingen ingesteld die onder andere betrekking hebben op de wijze van uitoefening van het recht van weg. De rechtbank oordeelt dat de eisers niet misbruik maken van hun recht en dat de gedaagden niet aannemelijk hebben gemaakt dat de eisers hen onredelijk belasten. De vorderingen van de gedaagden worden afgewezen. De proceskosten worden toegewezen aan de eisers, die in het gelijk zijn gesteld.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/10/497239 / KG ZA 16-282
Vonnis in kort geding van 14 april 2016
in de zaak van

1.[eiser1] ,

2.
[eiser2],
beiden wonende te [woonplaats] , gemeente Korendijk ,
eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
advocaat mr. T. Abbo te Middelharnis,
tegen

1.[gedaagde1] ,

2.
[gedaagde2],
beiden wonende te [woonplaats] , gemeente Korendijk ,
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
advocaat mr. M.G.T. Uphus te Oud-Beijerland.
Partijen zullen hierna (in mannelijk enkelvoud) [eisers] en [gedaagden] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding, met producties,
  • de aanvullende producties van [eisers] , toegezonden bij brief van 23 maart 2016,
  • de mondelinge behandeling ter openbare zitting van 31 maart 2016,
  • de conclusie van antwoord, tevens houdende eis in reconventie, met producties,
  • de pleitnota van [eisers] ,
  • de pleitnota van [gedaagden] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eisers] is sinds 5 september 2003 eigenaar van de woning aan de [straatnaam] [-] te [woonplaats] , thans kadastraal bekend gemeente [woonplaats] , sectie A, nummer [aa] (hierna: het perceel van [eisers] ). [gedaagden] is sinds 24 september 2015 eigenaar van de woning aan de [straatnaam] [-] te [woonplaats] , thans kadastraal bekend gemeente [woonplaats] , sectie A, nummer [bb] (hierna: het perceel van [gedaagden] ). Partijen zijn feitelijk buren van elkaar. Tussen hun woningen ligt een verhard pad van ongeveer vier meter breed.
2.2.
Op 23 november 1907 is in deel 589 nummer [registernummer] van de registers van het kadaster overgeschreven het proces-verbaal van veiling op 10 oktober 1907 (inzet) en 17 oktober 1907 (afslag) verleden door I.G. ten Doesschate , destijds notaris te Oud-Beijerland. Daarin is vermeld – voor zover hier van belang – :
“[…]
Omschrijving van het te verkoopene
Perceel Een
Het recht van erfpacht op een perceel grond gelegen onder de gemeente [woonplaats] met den eigendom van het daarop staande, bij het kadaster der gemeente [woonplaats] bekend in Sectie A nummer [cc] huis en erf groot een are acht centiaren en het zuidwestelijk gedeelte van nummer [dd] schuren en erf, voor het geheel groot zeven aren vijf centiaren, dat ter grootte van een are drie en negentig centiaren of zooveel meer of minder als later door het kadaster zal worden opgemeten gelegen is ten zuiden van de lijn die in het verlengde van de noordgrens van gemeld nummer [cc] getrokken wordt naar de westgrens van gemeld nummer [dd] en zooals op het terrein nader is afgepaald .
Ten behoeve van perceel Een en ten laste van na te melden perceel Twee worden gevestigd de navolgende erfdienstbaarheden:
[…]
[…]
het recht van weg van en naar de [straatnaam] over perceel Twee.
Perceel Twee
Het recht van erfpacht op het oostelijk gedeelte van een perceel grond gelegen onder de gemeente [woonplaats] met den eigendom van het daarop staande, bij het kadaster der gemeente [woonplaats] bekend in Sectie A nummer [dd] schuren en erf voor het geheel groot zeven aren vijf centiaren, dat ter grootte van vier aren vier en dertig centiaren of zooveel meer of minder als later door het kadaster zal worden opgemeten gelegen is ten oosten van de lijn die langs de westzijde van de op gemeld nummer [dd] gebouwde schuren getrokken wordt naar de noordgrens van perceel Een en zooals op het terrein nader is afgepaald .
[…]”
2.3.
Na de voormelde overschrijving in het kadaster is het perceel kadastraal bekend gemeente [woonplaats] , sectie A, nummer [dd] gesplitst in drie percelen met de nummers [dd1] , [dd2] en [dd3] . Daarvan is het perceel met nummer [dd3] het in voormelde veilingakte bedoelde Perceel Een (hierna: perceel [dd3] ) en het perceel met nummer [dd1] het aldaar vermelde Perceel Twee (hierna: perceel [dd1] ).
2.4.
Perceel [dd3] is na samenvoeging met het perceel kadastraal bekend gemeente [woonplaats] , sectie A, nummer [cc] , vernummerd tot perceel [cc1] . Dat perceel is nadien opnieuw samengevoegd en vernummerd en aldus onderdeel van het perceel van [eisers] geworden.
2.5.
Perceel [dd1] is nadien opgesplitst en vernummerd tot de percelen kadastraal bekend gemeente [woonplaats] , nummers [dd1a] en [dd1b] . Nadien zijn deze percelen met andere percelen samengevoegd en vernummerd en aldus onderdeel van het perceel van [gedaagden] geworden.
2.6.
Op het perceel van [eisers] staat een schuur waarin [eisers] zijn auto’s parkeert. [eisers] gebruikt het pad tussen de woningen van partijen om met de auto van zijn schuur naar de [straatnaam] te gaan en vice versa. [eisers] bezit thans een bedrijfsbus van merk Renault Trafic type T29.
2.7.
Bij brief van 4 maart 2016 heeft [gedaagden] [eisers] gesommeerd het gemotoriseerde verkeer over het perceel van [gedaagden] te staken.

3.Het geschil in conventie

3.1.
[eisers] vordert samengevat - [gedaagden] te veroordelen om binnen twee dagen na betekening van het te wijzen vonnis – op straffe van verbeurte van een dwangsom – [eisers] vrije en onbelemmerde doorgang te verlenen in de uitoefening van het recht van weg over het erf van [gedaagden] , gelegen aan de [straatnaam] [-] te [woonplaats] , op een zodanige wijze dat [eisers] op een normale wijze, onder andere met motorvoertuigen, aanhangwagens en fietsen, gebruik kunnen maken van het recht van weg van en naar de schuur op het erf van [eisers] , gelegen aan de [straatnaam] [-] te [woonplaats] , althans een voorziening te treffen die de voorzieningenrechter in goede justitie geraden acht. Dit alles met veroordeling van [gedaagden] in de kosten van het geding.
3.2.
[gedaagden] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.Het geschil in reconventie

4.1.
[gedaagden] vordert samengevat - :
Primair:
[eisers] te gebieden:
het hek, indien en zodra [gedaagden] dit hek heeft geplaatst, steeds na gebruik te sluiten;
slechts gebruik te maken van het recht van erfdienstbaarheid met voertuigen die qua afmeting en belasting zijn afgestemd op de breedte van het perceel van 4 meter;
het pad zo nodig sneeuw- en ijsvrij te maken en houden;
en [eisers] te verbieden:
vaker dan 4 maal per etmaal in of uit te rijden;
tussen 22.00 en 07.00 uur gebruik te maken van het recht;
met een voertuig stil te blijven staan tussen de huizen;
overbodige handelingen uit te voeren, anders dan die welke strikt noodzakelijk zijn om op de kortste en minst belastende manier direct van en naar de openbare weg te gaan;
en
[eisers] te veroordelen om ten behoeve van het onderhoud van het perceel waar de erfdienstbaarheid op gevestigd is een in goede justitie te bepalen frequente en financiële bijdrage aan [gedaagden] te voldoen;
dit alles op straffe van verbeurte van een dwangsom.
Subsidiair: een in goede justitie te bepalen voorziening te treffen.
Primair en subsidiair: [eisers] te veroordelen in de kosten van de procedure, waaronder die van de deskundige ad € 750,- inclusief kadastraal recht.
4.2.
[eisers] voert verweer.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling in conventie

5.1.
[eisers] legt aan zijn vordering ten grondslag dat [gedaagden] inbreuk maakt op de ten gunste van zijn perceel en ten laste van het perceel van [gedaagden] gevestigde erfdienstbaarheid van het recht van weg van en naar de [straatnaam] (verder: het recht van weg). Hiermee is het spoedeisend belang bij de gevorderde voorziening gegeven. Dat wordt niet anders doordat [eisers] , zoals [gedaagden] aanvoert, aan de straat kan parkeren, omdat [eisers] een voortdurende inbreuk op het door hem gepretendeerde recht van weg niet behoeft te dulden.
5.2.
[eisers] stelt primair dat het recht van weg is ontstaan door vestiging bij de notariële akte van 10 oktober 1907 en overschrijving daarvan in de daartoe bestemde openbare registers. [gedaagden] betwist dat het recht van weg is gevestigd en voert daartoe aan dat de notariële akte van 10 oktober 1907 slechts een titel schept voor de vestiging van het recht van weg en dat het recht van weg niet is vermeld in de notariële akte waarbij op 30 november 1907 het perceel [dd1] werd overgedragen.
5.3.
Als vestigingshandeling voor het vestigen van een erfdienstbaarheid dient tussen de betreffende partijen een notariële akte te worden opgemaakt, waarin de goederenrechtelijke overeenkomst is opgenomen die de strekking heeft de erfdienstbaarheid in het leven te roepen. Deze notariële akte dient in de openbare registers te worden ingeschreven of overgeschreven, zoals rond 1907 het geval was. Voldoende aannemelijk is geworden dat hieraan is voldaan nu de notariële akte die op 23 november 1907 in de daartoe bestemde openbare registers is overgeschreven met zoveel woorden vermeldt dat ten behoeve van perceel Een (thans onderdeel van het perceel van [eisers] ) en ten laste van perceel Twee (thans onderdeel van het perceel van [gedaagden] ) wordt gevestigd de erfdienstbaarheid van het recht van weg van en naar de [straatnaam] over perceel Twee. Vermelding van het recht van weg in de daaropvolgende akte(n) van levering van de onroerende zaak die met de erfdienstbaarheid is belast, is voor de vestiging van de erfdienstbaarheid niet van belang. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter doet hetgeen [gedaagden] ter betwisting heeft aangevoerd derhalve niet af aan de aannemelijkheid van de vestiging van het recht van weg in 1907.
5.4.
Partijen verschillen voorts van mening over de inhoud van het recht van weg. [eisers] stelt dat het recht omvat om met motorvoertuigen over het perceel van [gedaagden] van en naar de Middelweg te gaan. [gedaagden] betwist dat en voert daartoe aan dat het recht van weg in 1907 is gevestigd hetgeen aannemelijk maakt dat het gaat om een recht om lopende de openbare weg te bereiken, niet met een auto. Voorts voert [gedaagden] aan dat er vanaf de schuur op het perceel van [eisers] geen sprake is van een uitgang in rechte lijn naar de [straatnaam] , waardoor met een auto min of meer tegen de woning van [gedaagden] wordt gereden en men zonder steken die schuur niet in of uit komt.
5.5.
Bij de beantwoording van de vraag wat de inhoud is van een erfdienstbaarheid komt het aan op de in de notariële akte tot uitdrukking gebrachte partijbedoeling die moet worden afgeleid uit de in deze akte opgenomen, naar objectieve maatstaven in het licht van de gehele inhoud van de akte uit te leggen, omschrijving.
5.6.
De erfdienstbaarheid is in de akte van vestiging omschreven als een erfdienstbaarheid van het recht van "weg". Art. 733 BW (oud) onderscheidde - van smal tot breed - de erfdienstbaarheden van voetpad, rijpad of dreef en weg. De erfdienstbaarheid van weg diende in het algemeen om er met een wagen of rijtuig over te rijden. De opkomst en intensivering van gemotoriseerd verkeer in de loop van de twintigste eeuw is een algemene maatschappelijke ontwikkeling die ertoe heeft geleid dat thans wegen in het algemeen mede dienen om er met een auto over te rijden, ook met een bestelbus. Uit niets blijkt dat bij de vestiging van de erfdienstbaarheid is bedoeld de wijze van uitoefening van de erfdienstbaarheid te beperken tot gebruik met bepaalde (kleinere of lichtere) vervoermiddelen. Anders dan [gedaagden] aanvoert, kan dat ook niet worden afgeleid uit de plaatselijke omstandigheden ten tijde van de vestiging van de erfdienstbaarheid, omdat de breedte van het pad waarover het recht van weg wordt uitgeoefend volgens zijn eigen opgave in 1907 circa negen meter was en dat pas later door de bouw van de woning van [gedaagden] is beperkt tot circa vier meter.
5.7.
Op grond van het vorenstaande moet naar het oordeel van de voorzieningenrechter het recht van weg zo worden uitgelegd dat deze thans mede het gebruik met een auto inhoudt, een bedrijfsbus daaronder begrepen. Een dergelijk gebruik blijft binnen de last die bij de vestiging van de erfdienstbaarheid op het perceel van [gedaagden] is gelegd, ook al omvat het meer dan ten tijde van de vestiging is voorzien.
5.8.
[gedaagden] bestrijdt niet dat hij de uitoefening van het recht van weg door [eisers] met een auto sinds begin maart 2016 heeft belemmerd.
5.9.
Het vorenstaande leidt tot toewijzing van de vordering, met dien verstande dat de gevorderde dwangsom zal worden gematigd en aan een maximum zal worden gebonden.
5.10.
[gedaagden] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Dat [gedaagden] , zoals hij aanvoert, met [eisers] van aanvang af werkbare afspraken over het gebruik van het perceel van [gedaagden] heeft willen maken, geeft geen aanleiding tot een ander oordeel nu [gedaagden] de vestiging van de erfdienstbaarheid en de inhoud daarvan ook in rechte heeft betwist. De kosten aan de zijde van [eisers] worden begroot op:
  • dagvaarding € 101,40
  • griffierecht € 288,00
  • salaris advocaat
€ 1.205,40.

6.De beoordeling in reconventie

6.1.
[gedaagden] legt aan zijn primaire vorderingen a, b en d t/m g ten grondslag dat de uitoefening van het recht van weg op de voor het perceel van [gedaagden] minst bezwarende wijze moet geschieden en dat [eisers] met de huidige wijze waarop hij gebruik maakt van het recht van weg misbruik van recht maakt. Het spoedeisend belang bij deze vorderingen staat niet tussen partijen ter discussie en volgt uit de overlast die [gedaagden] stelt door de uitoefening van het recht van weg door [eisers] te ondervinden.
6.2.
Tegen de vordering sub a voert [eisers] geen verweer. Deze vordering vindt voldoende steun in het recht en de vast staande feiten nu [eisers] niet betwist dat het voor komt dat zijn bezoekers (familie, kennissen en klanten die een pakketje komen ophalen) onbevoegd gebruik maken van het pad. Vordering sub a zal derhalve worden toegewezen met uitzondering van de daarbij gevorderde dwangsom. Voor die dwangsom bestaat geen aanleiding nu het nog te plaatsen hek eerst bij de vordering in reconventie tussen partijen aan de orde is gekomen, [eisers] daartegen geen verweer voert en er geen feiten of omstandigheden zijn gesteld waaruit kan worden afgeleid dat de vrees is gerechtvaardigd dat [eisers] het hek niet zal sluiten.
6.3.
[gedaagden] stelt dat [eisers] niet voldoet aan de verplichting om het recht van weg op de voor het perceel van [gedaagden] minst bezwarende wijze uit te oefenen door:
  • dat met een te brede en te zware wagen (de bedrijfsbus) te doen;
  • vaker dan vier maal per etmaal in of uit te rijden;
  • niet zonder oponthoud en te steken naar de openbare weg te gaan;
  • met draaiende motor tussen de woningen te blijven staan;
  • het recht in de nachtelijke uren te gebruiken.
[eisers] betwist dit.
6.4.
Uit hetgeen onder 5.5 t/m 5.7 is overwogen volgt reeds dat niet aannemelijk is dat het gebruik van het recht van weg met een bedrijfsbus een zwaardere last op het perceel van [gedaagden] legt dan die bij de vestiging op dat perceel is gelegd. Dit wordt niet anders wanneer het in- en uitrijden met de bedrijfsbus niet zonder enkele malen steken gaat.
Evenmin is aannemelijk dat het gebruik dat [eisers] in het kader van zijn gezinsleven tot acht maal per etmaal van het recht van weg maakt, een voor [gedaagden] te belastende wijze van uitoefening van dat recht oplevert. Hetzelfde geldt voor een incidenteel gebruik van het recht van weg in de nachtelijke uren en niet gesteld is dat het gebruik in die uren met regelmaat voor komt. Niet in geschil is dat [eisers] met zijn bedrijfsbus regelmatig met draaiende motor tussen de huizen staat te wachten tot de roldeur van zijn schuur zich heeft geopend of gesloten, maar dat [gedaagden] daarmee onnodig overlast wordt bezorgd is vooralsnog niet aannemelijk. Onaannemelijk is dat het uitzetten van de motor en vlak daarna weer starten minder overlast zal geven.
6.5.
Dat [eisers] ten behoeve van zijn garagebedrijf gebruik maakt van het recht van weg is tegenover zijn gemotiveerde betwisting niet aannemelijk geworden. Weliswaar volgt uit hetgeen [eisers] ter zitting heeft verklaard dat naast de bedrijfsbus nog vier auto’s in zijn garage staan (twee oldtimers, een cabrio en een auto in opslag als vriendendienst), maar van enig verband met het garagebedrijf is tegenover zijn betwisting niet gebleken. Evenmin heeft [gedaagden] feiten of omstandigheden gesteld waaruit volgt dat met die vier auto’s meer dan incidenteel gebruik van het recht van weg wordt gemaakt.
6.6.
Op grond van het vorenstaande is voorshands niet aannemelijk dat de wijze waarop het recht van weg door [eisers] wordt uitgeoefend [gedaagden] meer overlast bezorgt dan redelijkerwijs voor een behoorlijke uitoefening van het recht van weg noodzakelijk is. Evenmin is aannemelijk dat [eisers] daarmee misbruik van recht in de zin van artikel 3:13 BW maakt. De vorderingen sub b en d t/m g zullen derhalve worden afgewezen.
6.7.
Een rechtsgrond voor de onder c gevorderde verplichting van [eisers] om het pad sneeuw- en ijsvrij te maken en te houden is niet gesteld en evenmin gebleken, zodat deze vordering zal worden afgewezen.
6.8.
Vordering sub h strekt tot een veroordeling tot betaling van een geldsom. Met betrekking tot een dergelijke voorziening in kort geding is terughoudendheid op zijn plaats. De rechter zal daarbij niet alleen hebben te onderzoeken of het bestaan van een vordering van de eiser op de gedaagde voldoende aannemelijk is, maar ook of daarnaast sprake is van feiten en omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist, terwijl de rechter in de afweging van de belangen van partijen mede zal hebben te betrekken de vraag naar - kort gezegd - het risico van onmogelijkheid van terugbetaling, welk risico kan bijdragen tot weigering van de voorziening.
6.9.
[gedaagden] heeft geen feiten of omstandigheden gesteld die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening zoals onder h is gevorderd is vereist. Daargelaten of daar een rechtsgrond voor bestaat, dient deze vordering derhalve te worden afgewezen.
6.10.
[gedaagden] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eisers] worden begroot op nihil aan verschotten en € 408,00 aan salaris advocaat.

7.De beslissing

De voorzieningenrechter
in conventie
veroordeelt [gedaagden] om binnen twee dagen na betekening van dit vonnis [eisers] een vrije en onbelemmerde doorgang te verlenen in de uitoefening van het recht van weg over het erf van [gedaagden] , gelegen aan de [straatnaam] [-] te [woonplaats] , op een zodanige wijze dat [eisers] op een normale wijze, onder andere met motorvoertuigen, aanhangwagens en fietsen, gebruik kan maken van het recht van weg van en naar de schuur op het erf van [eisers] , gelegen aan de [straatnaam] [-] te [woonplaats] ;
bepaalt dat [gedaagden] een dwangsom verbeurt van € 250,- per dag voor iedere dag dat [gedaagden] niet aan voormelde veroordeling voldoet, zulks tot een maximum van € 25.000,-;
veroordeelt [gedaagden] in de proceskosten, aan de zijde van [eisers] tot op heden begroot op € 1.205,40;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
wijst af het meer of anders gevorderde;
in reconventie
gebiedt [eisers] het hek, indien en zodra [gedaagden] dit hek heeft geplaatst, steeds na gebruik te sluiten;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
veroordeelt [gedaagden] in de proceskosten, aan de zijde van [eisers] tot op heden begroot op € 408,00;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Eerdhuijzen en in het openbaar uitgesproken op 14 april 2016.
2515/2294