ECLI:NL:RBROT:2016:2957

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 april 2016
Publicatiedatum
20 april 2016
Zaaknummer
ROT 16/1254
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake ontheffing Milieuzone Rotterdam voor ondernemer met oudere bedrijfsauto

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 21 april 2016 uitspraak gedaan op het verzoek om voorlopige voorziening van een Rotterdamse ondernemer. De ondernemer had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam, waarin hem ontheffing werd geweigerd van de geslotenverklaring voor motorvoertuigen op meer dan twee wielen in de Milieuzone Rotterdam. De ondernemer, die zonweringen levert en monteert, stelde dat hij zijn bedrijf niet kan voortzetten zonder toegang tot de milieuzone, omdat een groot deel van zijn klanten zich daarin bevindt. Hij voerde aan dat zijn oudere bedrijfsauto, die hij voor zijn werkzaamheden gebruikt, niet voldoet aan de eisen van de Milieuzone, maar dat hij financieel niet in staat is om een nieuwere auto aan te schaffen.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de ondernemer een spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorziening, omdat hij anders automatisch een boete riskeert bij het inrijden van de milieuzone. De rechter heeft de argumenten van de ondernemer over de onrechtmatigheid van de Milieuzone en de onevenredigheid van het beleid van de gemeente in overweging genomen, maar heeft geconcludeerd dat deze argumenten een onderzoek vereisen dat buiten het kader van een voorlopige voorziening valt. De voorzieningenrechter heeft echter ook opgemerkt dat de berekening van de financiële mogelijkheden van de ondernemer door de gemeente niet volledig inzichtelijk is en dat er mogelijk onterecht rekening is gehouden met zijn pensioenreserve.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter besloten om het verzoek om voorlopige voorziening toe te wijzen. Dit betekent dat de ondernemer voorlopig als in het bezit van een ontheffing wordt behandeld, tot zes weken na de beslissing op bezwaar. De gemeente is verplicht om het door de ondernemer betaalde griffierecht te vergoeden. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 3
zaaknummer: ROT 16/1254
uitspraak van de voorzieningenrechter van 21 april 2016 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker,

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam, verweerder,
gemachtigde: mr. A.J.J. van der Vlist.

Procesverloop

Bij besluit van 8 februari 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan verzoeker geweigerd om ontheffing te verlenen van de door het bord C6z met onderbord, volgens bijlage I van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990 (RVV ’90), zonaal ingestelde geslotenverklaring voor motorvoertuigen op meer dan twee wielen in de Milieuzone Rotterdam.
Tegen dit besluit heeft verzoeker bezwaar gemaakt. Tevens heeft verzoeker de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 maart 2016. Verzoeker is verschenen.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde die vergezeld is door drs. F.J.J.M. Akkermans en mr. C.W. van Dorp-Bleumink.

Overwegingen

1. Verzoeker is een Rotterdamse ondernemer die sinds [jaartal] zonweringen levert aan particulieren en ondernemers. Verzoeker monteert en onderhoudt deze zonweringen. Voor zijn bedrijf maakt hij gebruik van een [type auto] uit 1999, die hij eind 2014 heeft aangeschaft ter vervanging van een oudere auto van hetzelfde type.
Verweerder heeft op 16 november 2015 het besluit tot het invoeren van de Milieuzone Rotterdam genomen en de Beleidsregels en ontheffingenbesluit ontheffingen Milieuzone Rotterdam 2016 (Beleidsregels) vastgesteld. De Milieuzone Rotterdam treedt vanaf
1 januari 2016 in werking. Er is een periode van gewenning ingesteld. Vanaf 1 januari tot
1 mei 2016 wordt alleen een waarschuwing gegeven indien de Milieuzone Rotterdam wordt overtreden. Na 1 mei 2016 wordt in geval van overtreding van de Milieuzone Rotterdam een boete van € 90,- opgelegd.
2. Aan het bestreden besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat de aanvraag niet past binnen het ontheffingenbeleid. Uit onderzoek van alle ingeleverde gevraagde documenten is gebleken dat aan de voorwaarden van artikel 4, derde lid, van de Beleidsregels niet is voldaan, omdat de aanvrager financieel wel mogelijkheden heeft om aan de vereisten van de Milieuzone Rotterdam te voldoen.
3.1.
Verzoeker stelt dat een groot deel van zijn Rotterdamse klantenkring valt binnen de zogeheten “milieuzone”. Zonder deze klanten wordt het volgens verzoeker voor hem ondoenlijk om het hoofd boven water te houden. Verzoeker wijst erop dat ondernemers met een bedrijfstimer (25 tot 40 jaar oud) zoals een foodtruck of trouwauto zonder meer een ontheffing kunnen krijgen. Verzoeker heeft voor zijn werk deze grote auto nodig om lange zonneschermen mee te kunnen vervoeren en een zware hoogwerker over onverhard terrein te kunnen trekken, maar die is nieuw veel te duur. Verzoeker stelt dat zijn auto tevens zijn handelsmerk is (hiervoor had verzoeker namelijk 20 jaar lang exact dezelfde wagen met zijn bedrijfsnaam erop) en dus net zo onmisbaar is als een foodtruck, maar wel met een schonere motor. Gelet daarop wordt verzoeker naar zijn opvatting ongelijk behandeld zonder dat hiervoor een rechtvaardiging kan worden gevonden. Naar verzoeker ter zitting nader heeft toegelicht volgt dit ook uit het gegeven dat in nieuwere auto’s van hetzelfde merk exact dezelfde motor zit en die nieuwere auto’s nog wel de zone in mogen. Naar verzoekers opvatting gaat de Milieuzone Rotterdam dus ten onrechte uit van het bouwjaar (of tenaamstelling) van de auto. Ook is volgens verzoeker bekend dat er nieuwere auto’s rondrijden met een zware dieselmotor of met “sjoemelsoftware” die meer uitstoten dat zijn oudere auto. Verzoeker vraagt zich verder hoe aangetoond kan worden dat een auto schoner is dan een andere auto als er niet gerekend wordt met waardes van de maximale uitstoot van roetdeeltjes. Elk jaar moeten volgens verzoeker diesel auto’s gekeurd worden en een roettest ondergaan. Verzoeker vraagt zich af waarom niet wordt gewerkt met deze roetmetingen. Naar verzoeker nader heeft toegelicht ter zitting is uit onderzoek van TNO gebleken dat ondanks voortdurende aanscherping van Europese emissielimieten de praktijkuitstoot van nieuwe dieselpersonen- en dieselbestelwagens de afgelopen twee decennia nagenoeg onveranderd is gebleven. Volgens verzoeker is het daardoor onmogelijk in aanmerking te komen voor een ontheffing door aan te tonen dat een oude(re) dieselauto gelijkwaardig is aan een nieuwe(re), omdat volgens de Beleidsregels bij die vergelijking voor de nieuwe(re) auto de uitstootopgave volgens de fabrikant als uitgangspunt geldt en niet de - veel hogere - praktijkuitstoot ervan. Naar verzoeker ter zitting nader heeft toegelicht acht hij de Milieuzone Rotterdam voorts een ineffectief en disproportioneel middel, omdat de luchtkwaliteit de afgelopen jaren al sterk is verbeterd en uit onderzoek in Duitsland blijkt dat er geen verschillen zijn in steden met en zonder milieuzone. Bovendien gaat het volgens verzoeker slechts om een beperkt aantal ondernemers dat door de Milieuzone Rotterdam en de Beleidsregels wordt benadeeld.
3.2.
Verzoeker bestrijdt het standpunt van verweerder dat hij de financiële mogelijkheden heeft om aan de vereisten van de Milieuzone Rotterdam te voldoen en stelt dat verweerder dit standpunt ongemotiveerd poneert. Als nader ter zitting toegelicht, is naar zijn mening het bedrag dat hij volgens de Beleidsregels maximaal privé mag opnemen
( € 30.000 bruto ) onvoldoende om in zijn levensonderhoud en dat van zijn gezin te voorzien. Bovendien gaat verweerder er aan voorbij dat hij een risicovol vak uitoefent en in verband daarmee een reserve moet opbouwen voor arbeidsongeschiktheid, naast de kosten van een dure arbeidsongeschiktheidsverzekering met een overigens beperkte dekking. Bovendien is verzoeker verplicht een oudedagsreserve op te bouwen, die verweerder ten onrechte rekent tot zijn liquide middelen waaruit hij een nieuwe(re) auto kan aanschaffen.
4.1.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat zowel het besluit tot het instellen van de Milieuzone Rotterdam als de Beleidsregels op de gebruikelijke wijze zijn gepubliceerd. De beleidsregels zijn op 19 november 2015 gepubliceerd in het Gemeenteblad en op de website www.overheid.nl. Dat betekent volgens verweerder dat de voorwaarden op grond waarvan ontheffing van de Milieuzone Rotterdam kan worden verkregen voor een ieder op
19 november 2015 bekend hebben kunnen zijn. Bovendien heeft verweerder verzoeker bij brief van 13 november 2015 geïnformeerd over de Milieuzone Rotterdam en het ontheffingenbeleid. Verweerder stelt vast dat verzoeker in ieder geval vanaf
19 november 2015 op de hoogte heeft kunnen zijn van de Beleidsregels, dan wel vanaf het bestreden besluit. Verweerder meent dat verzoeker voldoende gelegenheid heeft gehad om tijdig te anticiperen op de afwijzing van de langdurige ontheffing en de handhaving van de Milieuzone Rotterdam per 1 mei a.s. Naar verweerder ter zitting nader heeft toegelicht staat alleen de rechtmatigheid van het bestreden besluit ter beoordeling en kan de rechtmatigheid van de Milieuzone Rotterdam als zodanig niet in deze beoordeling worden betrokken. Daarbij wijst verweerder erop dat verzoeker bezwaar heeft aangetekend tegen deze maatregel en dat de hoorzitting over de bezwaren van verzoeker en van andere ondernemers heeft plaatsgevonden. Een advies over die bezwaren is nog niet uitgebracht.
4.2.
Verweerder heeft op grond van de door verzoeker overgelegde financiële gegevens - de jaarrekeningen 2012, 2013 en 2014 en stand oudedagsreserve 2014 (FOR) - een beoordeling gemaakt van de financiële (on)mogelijkheden van verzoeker. Verweerder heeft geconstateerd dat verzoeker een gemiddeld bedrag aan privé-onttrekkingen (over 2012, 2013 en 2014) heeft aangegeven van [bedrag] per jaar. Verweerder gaat bij toetsing echter uit van een bedrag aan privé-onttrekking van € 30.000,- per jaar als een aanvaardbaar bedrag ten behoeve van kosten voor levensonderhoud. Bovendien wordt rekening gehouden met een onderhoudsreserve met een maximum van € 8.000 ,- (aangesloten wordt bij het fiscale regime). Ook blijkt volgens verweerder dat geen sprake is van grote schommelingen van de cijfers in deze jaarrekeningen. Verweerder verwijst in zijn verweerschrift naar de berekening die als bijlage bij het verweerschrift is gevoegd. Uit een door verzoeker overgelegde offerte blijkt dat de kosten van een nieuwe [type auto] [bedrag] ex BTW/BMP bedragen. Verweerder concludeert op grond van zijn berekening dat het jaarlijks vrij te besteden bedrag van verzoekers bedrijf ongeveer [aantal] keer zo hoog is als de benodigde afschrijving. In de toetsing van de aanvraag van verzoeker is niet als uitgangspunt genomen de waarde van het te vervangen voertuig. Thans zijn de criteria aangescherpt, in die zin dat wordt bezien welke investering benodigd is om het verschil tussen aan- en verkoop te financieren. Toetsing van de aanvraag aan de hand van de striktere criteria leidt voor verzoeker niet tot positieve uitkomst. Verweerder is van oordeel dat de onderneming van verzoeker beschikt over voldoende liquide middelen om tot aanschaf van een ander voertuig over te gaan. Er is volgens verweerder geen sprake van situatie waarin verzoeker door de maatregel gedwongen wordt om een externe financiering (bank of anderszins) aan te gaan. De liquide middelen zijn volgens verweerder vrij constant over de drie jaren. Verweerder heeft in het gestelde door verzoeker geen aanleiding gezien om op een andere in de Beleidsregels opgenomen grond (langdurige) ontheffing te verlenen. Gesteld dat de huidige auto van verzoeker zijn handelsmerk is, dan wordt volgens verweerder evenmin voldaan aan de voorwaarde, vermeld onder artikel 4, tweede lid, van de Beleidsregels, omdat deze ontheffingsgrond ziet op de situatie dat het motorvoertuig aantoonbaar zelf door zijn uitstraling en karakter de aard van het bedrijf vormt en als bedrijf kan worden aangemerkt. Niet is aangevoerd noch is verweerder gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan geconcludeerd dient te worden dat weigering van de langdurige ontheffing in verzoekers situatie leidt tot een onredelijke hardheid. Verweerder stelt zich ten slotte op het standpunt dat verzoeker evenmin anders wordt behandeld dan ondernemers in een vergelijkbare positie.
5.1.
Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Voor zover de daartoe uit te voeren toetsing meebrengt dat de rechtmatigheid van het bestreden besluit wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter een voorlopig karakter en is dat oordeel niet bindend voor de beslissing op bezwaar of eventueel in de hoofdzaak.
5.2.
Bij besluit van 16 november 2015, voor zover van belang, heeft verweerder besloten tot het per 1 januari 2016 invoeren van een zonaal uitgevoerde geslotenverklaring voor motorvoertuigen op meer dan twee wielen, door het plaatsen van de borden C6z en C6ez volgens bijlage I van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990, op de als bijlage 2 bij het besluit aangegeven locaties, met onderborden.
5.3.
Op grond van artikel 149, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wegenverkeerswet 1994, voor zover van belang, kan in de krachtens deze wet aangewezen gevallen overeenkomstig krachtens deze wet vastgestelde regels ontheffing worden verleend:
(…)
d. voor andere wegen door burgemeester en wethouders.
5.4.
Het beleid van verweerder voor het verlenen van ontheffing van de Milieuzone Rotterdam is neergelegd in de Beleidsregels.
Op grond van artikel 4, derde lid, van de Beleidsregels, voor zover van belang, kan verweerder een langdurige ontheffing verlenen aan een eigenaar van een motorvoertuig die deze bedrijfsmatig in gebruik heeft, indien die eigenaar inwoner is van de gemeente Rotterdam, en aantoont dat
bedrijfseconomische omstandighedendit noodzakelijk maken.
Op grond van voormelde bepaling, onder 2, spelen bij de afweging onder meer een rol:
(…)
v. de financiële mogelijkheden van de ondernemer; de ondernemer dient aan te tonen door het indienen van jaarrekeningen van de afgelopen drie jaar, dat de ondernemer financieel geen mogelijkheden heeft om aan de vereisten van de Milieuzone te voldoen;
(…).
6.1.
De beoordeling door de voorzieningenrechter
6.2.
Naar verzoeker onbetwist heeft gesteld moet hij zeer regelmatig voor zijn bedrijf in de Milieuzone Rotterdam zijn. Daardoor is verzoeker genoodzaakt een nieuwe bedrijfswagen aan te schaffen om te voorkomen dat hij telkens een overtreding moet maken als hij in de Milieuzone Rotterdam moet zijn. Reeds gelet daarop heeft verzoeker een spoedeisend belang bij de gevraagde voorziening. Bovendien heeft verzoeker onbetwist gesteld dat het met ingang van 1 mei 2016 automatisch zal worden geregistreerd als hij met zijn huidige bedrijfswagen de Milieuzone Rotterdam binnenrijdt en hem op grond daarvan automatisch een boete zal worden opgelegd.
6.3.
Naar de (kennelijke) opvatting van verzoeker is de Milieuzone Rotterdam onrechtmatig. Anders dan verweerder meent kan de rechtmatigheid van de Milieuzone Rotterdam bij wijze van exceptieve toetsing in deze procedure ter beoordeling staan. Daaraan staat niet in de weg dat tegen deze maatregel de rechtsmiddelen van bezwaar en beroep open hebben gestaan en evenmin, dat verzoeker daadwerkelijk een bezwaarschrift daartegen heeft ingediend. Hetgeen verzoeker ter onderbouwing van de gestelde onrechtmatigheid van de Milieuzone Rotterdam heeft aangevoerd vergt echter een onderzoek dat het kader van een voorlopige voorziening te buiten gaat. In het bijzonder betreft dit de argumenten op grond waarvan verzoeker stelt dat de Milieuzone Rotterdam een ondoelmatige verkeersmaatregel is.
6.4.
Naar de (kennelijke) opvatting van verzoeker is, indien moet worden uitgegaan van de rechtmatigheid van de Milieuzone Rotterdam, het beleid van verweerder voor de toepassing van zijn bevoegdheid ontheffing te verlenen als neergelegd in de Beleidsregels, onevenredig. Die bevoegdheid houdt beleidsvrijheid in voor verweerder. Dit betekent dat de voorzieningenrechter de redelijkheid van de Beleidsregels slechts met de nodige terughoudendheid mag toetsen. Met inachtneming van die terughoudende toetsing vergt ook hetgeen verzoeker ter onderbouwing van dit standpunt heeft aangevoerd een onderzoek dat het kader van een voorlopige voorziening te buiten gaat. Daarbij gaat het in het bijzonder om de aangevoerde technische aspecten van de meting van de praktijkuitstoot in relatie tot de uitstoot volgens de opgave van de fabrikant van een voertuig.
6.5.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is voorts de berekening op grond waarvan verweerder beslist of (het bedrijf van een) verzoeker over voldoende financiële middelen beschikt niet zonder meer inzichtelijk. In het bijzonder is onduidelijk in hoeverre verweerder rekening heeft gehouden met kostenposten als de premie voor verzoekers arbeidsongeschiktheidsverzekering. Verder acht de voorzieningenrechter verzoekers standpunt dat verweerder ten onrechte zijn pensioenreserve, die thans nog in het bedrijf zit, tot de liquide middelen van verzoeker(s) bedrijf heeft gerekend, niet op voorhand onjuist.
6.6.
Gelet op het voorgaande komt de voorzieningenrechter toe aan een belangenafweging. Naar zijn oordeel dienen de belangen van verzoeker thans zwaarder te wegen dan het algemeen belang dat met het bestreden besluit wordt gediend. Daarbij neemt de voorzieningenrechter mede in aanmerking dat de bezwaarschriftencommissie nog niet tot een advies aan verweerder is gekomen over de tegen de Milieuzone Rotterdam aangevoerde bezwaren en verweerder dus nog niet tot een heroverweging is gekomen van het besluit tot invoering van de Milieuzone Rotterdam.
6.7.
De voorzieningenrechter zal het verzoek om voorlopige voorziening toewijzen en bepalen dat verweerder verzoeker dient te behandelen als ware deze in het bezit van een ontheffing van het verbod de Milieuzone Rotterdam in te rijden met zijn huidige bedrijfswagen tot zes weken na de beslissing op bezwaar.
7. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
8. Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- schorst het bestreden besluit;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe in die zin dat verweerder verzoeker dient te behandelen als ware hij in het bezit van de gevraagde ontheffing tot zes weken na het besluit op bezwaar;
- wijst af het meer of anders verzochte;
- bepaalt dat verweerder aan verzoeker het betaalde griffierecht van € 168,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.M.P.M. Weerdesteijn, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A. Avdić, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 april 2016.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.