ECLI:NL:RBROT:2016:297

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 januari 2016
Publicatiedatum
12 januari 2016
Zaaknummer
ROT 15/602
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.G.L. de Vette
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van een boete opgelegd op grond van de Tabakswet en de vergoeding van proceskosten in bezwaar

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 13 januari 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen [bedrijf 1], eiseres, en de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, verweerder. Eiseres had een boete van € 600,- opgelegd gekregen wegens overtreding van artikel 11a, eerste lid, van de Tabakswet. Dit primaire besluit werd op 2 december 2014 door verweerder ingetrokken. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld tegen het bestreden besluit van 5 januari 2015, waarin het bezwaar ongegrond werd verklaard en het verzoek om vergoeding van de kosten in bezwaar werd afgewezen.

Tijdens de zitting op 7 december 2015 is eiseres niet verschenen, terwijl verweerder zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft vastgesteld dat de boete door de intrekking van het primaire besluit is komen te vervallen, waardoor eiseres geen belang meer had bij een inhoudelijke beoordeling van haar beroep met betrekking tot de boete. Eiseres betwistte echter de afwijzing van de proceskostenvergoeding in bezwaar, stellende dat de externe kosten in bezwaar door een derde zijn gemaakt.

De rechtbank oordeelde dat de kosten die eiseres in bezwaar heeft gemaakt niet kunnen worden aangemerkt als kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Dit oordeel is gebaseerd op de samenhang tussen eiseres en de derde partij die het bezwaarschrift heeft ingediend. De rechtbank concludeerde dat verweerder terecht heeft afgezien van het vergoeden van de proceskosten in bezwaar. Uiteindelijk werd het beroep ongegrond verklaard en werd er geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 1
zaaknummer: ROT 15/602

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 januari 2016 in de zaak tussen

[bedrijf 1] , te [plaats] , eiseres,

gemachtigde: S.J.P.H.A. van de Brug,
en

de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, verweerder,

gemachtigde: mr. F.W. Jansen.

Procesverloop

Bij besluit van 12 september 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiseres een boete opgelegd van € 600,- wegens overtreding van artikel 11a, eerste lid, van de Tabakswet.
Bij besluit van 2 december 2014 heeft verweerder het primaire besluit ingetrokken.
Bij besluit van 5 januari 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard en het verzoek van eiseres om vergoeding van de kosten in bezwaar afgewezen.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 december 2015. Eiseres is, zonder bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank stelt met verweerder vast dat als gevolg van het besluit van 2 december 2014 de aan eiseres opgelegde boete is komen te vervallen, zodat eiseres geen belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van haar beroep voor zover het de boete betreft.
2. Eiseres stelt - naar de rechtbank begrijpt - dat verweerder in het bestreden besluit ten onrechte haar verzoek om vergoeding van de kosten in bezwaar heeft afgewezen. Eiseres is van mening dat de externe kosten in bezwaar wel degelijk door een derde zijn gemaakt.
3. De rechtbank stelt vast dat verweerder, nadat eiseres bezwaar heeft gemaakt, het primaire besluit heeft ingetrokken omdat de overtreding niet door eiseres is begaan. De rechtbank merkt dit aan als een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid, zodat de door eiseres gemaakte kosten in bezwaar op grond van artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in beginsel voor vergoeding in aanmerking komen.
4. Op grond van artikel 1, aanhef en onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) kan een vergoeding van de kosten als bedoeld in artikel 7:15, tweede lid, van de Awb uitsluitend betrekking hebben op kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Ter beoordeling ligt voor de vraag of de kosten die eiseres in bezwaar stelt te hebben gemaakt zijn aan te merken als kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De rechtbank merkt hierbij op dat, gelet op het in de bijlage bij het Bpb opgenomen forfaitaire vergoedingsstelsel, de hoogte van de werkelijk in rekening gebrachte kosten niet relevant is voor de beantwoording van de vraag of een tegemoetkoming in de gemaakte proceskosten moet worden toegekend.
5. Naar het oordeel van de rechtbank is in dit geval geen sprake van kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Eiseres heeft in bezwaar en beroep een factuur van [naam] van 31 maart 2015 overgelegd. [naam] is onderdeel van [bedrijf 2] [naam] heeft namens eiseres een bezwaarschrift tegen het primaire besluit ingediend bij verweerder, ondertekend door [naam] , directie. Eiseres heeft daartoe een machtiging verstrekt aan [naam] , die is ondertekend door [naam] . De rechtbank stelt aan de hand van een zich bij de stukken bevindende uittreksels uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel van 25 augustus 2014 respectievelijk 1 december 2014 vast dat [bedrijf 2] bestuurder en enig aandeelhouder van eiseres is en dat [naam] bestuurder en enig aandeelhouder is van [bedrijf 2] Naar het oordeel van de rechtbank kunnen de door eiseres gemaakte kosten voor het indienen van het bezwaarschrift door [naam] , gelet op de samenhang tussen moederbedrijf [bedrijf 2] , [naam] en eiseres, niet worden aangemerkt als kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De door eiseres in beroep overgelegde nadere reactie leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel, nu eiseres haar stelling in de nadere reactie dat het bezwaarschrift door [naam] met behulp van een extern adviesbureau zou zijn opgesteld in het geheel niet met feitelijke gegevens heeft onderbouwd. Verweerder heeft dan ook terecht afgezien van het vergoeden van de proceskosten in bezwaar.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.G.L. de Vette, rechter, in aanwezigheid van mr. H.C. de Wit-Mulder, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 januari 2016.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.