ECLI:NL:RBROT:2016:3101

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 april 2016
Publicatiedatum
25 april 2016
Zaaknummer
10/711055-15
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verklaring van de verdachte over het verwerven van een gestolen jas en de rol van medeplegen in een diefstal met geweld

Op 22 april 2016 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van diefstal met geweld. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 28 maart 2015, waarbij de verdachte samen met zijn vriend, de medeverdachte, betrokken was bij een woordenwisseling met een aantal jongens in een uitgaansgelegenheid in Hellevoetsluis. Na deze woordenwisseling heeft de medeverdachte de aangever geslagen en zijn jas gestolen. De verdachte heeft verklaard dat hij heeft geprobeerd zijn vriend te kalmeren en dat hij naar huis is gegaan, waar de medeverdachte later ook arriveerde met de gestolen jas. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte geen actieve rol heeft gespeeld in de diefstal en heeft hem vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit van diefstal met geweld. Echter, de rechtbank heeft wel vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan opzetheling, omdat hij wist dat de jas door zijn vriend was gestolen en deze jas in zijn woning werd aangetroffen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 41 dagen, met aftrek van voorarrest, en heeft de proeftijd van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf met een jaar verlengd. De benadeelde partij is niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering, omdat de verdachte is vrijgesproken van de diefstal met geweld.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Team straf 1
Parketnummer: 10/711055-15 en 10/741042-14 (tul)
Datum uitspraak: 22 april 2016
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres] , raadsvrouw mr. M. Drenth, advocaat te Dordrecht.

Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 8 april 2016.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. W.D. van den Berg heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en als bijzondere voorwaarden dat de verdachte zich zal melden bij Reclassering Nederland en zich zal houden aan de voorwaarden die de reclassering stelt, ook als dat een ambulante behandeling inhoudt;
  • vordert dat de genoemde bijzondere voorwaarden en het aan de reclassering opgedragen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.

Waardering van het bewijs

De verdachte is op 28 maart 2015 samen met zijn vriend [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte] ) uit geweest in de [uitgaansgelegenheid] in Hellevoetsluis. In de [uitgaansgelegenheid] is er een woordenwisseling ontstaan tussen [medeverdachte] en een aantal Turkse jongens. [medeverdachte] en de verdachte zijn op een gegeven moment naar buiten gestuurd. Toen de verdachte en [medeverdachte] buiten stonden kwam een van de eerdergenoemde Turkse jongens, de aangever, ook naar buiten. [medeverdachte] heeft die Turkse jongen toen geduwd. De verdachte verklaart dat hij vervolgens (tevergeefs) heeft geprobeerd om [medeverdachte] te kalmeren. Zijn verklaring dat hij geprobeerd heeft [medeverdachte] tot kalmte te brengen, wordt ondersteund door de verklaring van de aangever. De verdachte verklaart verder dat hij toen maar naar huis is gegaan en dat [medeverdachte] even later ook bij hem thuis arriveerde, hetgeen wordt bevestigd door zijn vriendin.
Uit onder meer de verklaring van de aangever volgt dat [medeverdachte] in de tussentijd de aangever heeft geslagen en zijn jas, met daarin zijn persoonlijke spullen, heeft gestolen.
De bijdrage van de medepleger zal in de regel moeten worden geleverd tijdens het begaan van het strafbare feit. Uit het voorgaande volgt echter dat door de verdachte geen uitvoeringshandelingen heeft verricht. De vraag die dan voorligt is of het ontbreken van enige rol in de uitvoering van het delict wordt gecompenseerd door een grote(re) rol van de verdachte in de voorbereiding (vergelijk Hoge Raad 2 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3474).
Uit de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting blijkt niet van enige samenwerking tussen de verdachte en [medeverdachte] noch van enig vooropgezet plan voor het stelen van de jas met inhoud. Dit betekent dat de verdachte niet als medepleger van de diefstal met geweld kan worden aangemerkt en dus zal worden vrijgesproken van het primair tenlastegelegde.
Het subsidiair tenlastegelegde wordt wel bewezen verklaard. De verdachte heeft immers verklaard dat [medeverdachte] die nacht met de rode jas bij hem thuis kwam en hij wist dat deze van de aangever was. Desondanks heeft hij deze jas aangenomen en zelfs nog een foto van zichzelf op Instagram geplaatst, waarop te zien is dat hij deze jas draagt.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij in de periode van 28 maart 2015 tot en met 21 juni 2015 te Hellevoetsluis een goed, te weten een jas, heeft verworven van " [medeverdachte] " en heeft voorhanden gehad, terwijl
hij ten tijde van de verwerving van dat goed wist dat het een door misdrijf, namelijk door diefstal met geweld verkregen goed betrof;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
Opzetheling
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is strafbaar.

Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is strafbaar.

Motivering straf

Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft een foto van zichzelf op Instagram geplaatst, waarop te zien is dat hij een jas draagt, waarvan hij wist dat deze door zijn vriend gestolen was. De jas is ook in zijn woning aangetroffen. Door zijn handelen heeft hij geprofiteerd van een goed dat door het misdrijf van een ander is verkregen en heeft hij bijgedragen aan het in stand houden van een afzetmarkt voor gestolen voorwerpen.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 17 maart 2016, waaruit blijkt dat de verdachte in Nederland eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. De verdachte liep nog in de proeftijd van een eerder door hem gepleegde straatroof toen hij het onderhavige feit pleegde.
Straffen
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
Algemene afsluiting
Alles afwegend wordt na te noemen straf passend en geboden geacht.

Vordering benadeelde partij

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [slachtoffer] ter zake van het ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert
een vergoedingvan € 2193,- aan materiële schade.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie vordert de vordering van de benadeelde partij toe te wijzen voor zover deze ziet op de eigen bijdrage voor de ziektekosten. Zij vordert de kosten voor het rijbewijs toe te wijzen voor een bedrag van € 38,90 en de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in het overige deel van haar vordering. Voorts vordert zij aan de verdachte de schadevergoedingsmaatregel op te leggen en de verdachte en zijn mededader beiden hoofdelijk aansprakelijk te stellen voor deze vordering.
Standpunt verdediging
De verdediging bepleit primair de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren. Subsidiair bepleit zij de vordering hoogstens toe te wijzen tot het door de officier van justitie gevorderde bedrag, nu de vordering voor het grootste gedeelte onvoldoende is onderbouwd.
Beoordeling
Nu de verdachte wordt vrijgesproken van de primair tenlastegelegde diefstal met geweld zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

Vordering tenuitvoerlegging

Vonnis waarvan tenuitvoerlegging wordt gevorderd
Bij vonnis van 27 maart 2014 van de politierechter in deze rechtbank (parketnummer 10/741042-14) is de verdachte ter zake van veroordeeld voor zover van belang tot een gevangenisstraf van 8 maanden, waarvan een gedeelte groot 4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar.
De proeftijd is ingegaan op 11 april 2014.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie vordert de tenuitvoerlegging van voormelde veroordeling toe te wijzen.
Beoordeling
Het hierboven bewezen verklaarde feit is na het wijzen van dit vonnis en voor het einde van de proeftijd gepleegd. Door het plegen van het bewezen feit heeft de verdachte de aan het vonnis verbonden algemene voorwaarde, dat hij voor het einde van de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten zou plegen, niet nageleefd.
In beginsel kan daarom de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast. Er worden evenwel termen aanwezig geacht die last niet te geven, doch in plaats daarvan de proeftijd te verlengen met één jaar.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14f en 416 van het Wetboek van Strafrecht.

Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;

veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 41 dagen;

beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, die bij eerdere beslissing is geschorst;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering;
bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen;
verlengt de proeftijd van de bij vonnis van 27 maart 2014 (parketnummer 10/741042-14) opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf met 1 jaar.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. F.W. van Lottum, voorzitter,
en mrs. E. Fels en F.W.H. van den Emster, rechters,
in tegenwoordigheid van M.M. Cerpentier, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 22 april 2016.
Bijlage I

Tekst tenlastelegging

Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 28 maart 2015 te Hellevoetsluis op de openbare weg, de
Stationsweg, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans
alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen
een jas en/of een rijbewijs en/of een I-phone en/of een bankpas, in elk geval
enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] , in elk geval
aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke
diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of
bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die
diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping
op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) van voormeld
misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het
gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld
bestond(en) uit het (meermalen) (met kracht) duwen van die [slachtoffer] en/of
slaan op het hoofd van die [slachtoffer] ;
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 28 maart 2015 tot en met 21 juni 2015 te
Hellevoetsluis (een) goed(eren), te weten een jas, heeft verworven (van ene
" [medeverdachte] ") en/of heeft voorhanden gehad en/of heeft overgedragen, terwijl
hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dat goed/die
goederen wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het (een) door
misdrijf, namelijk door diefstal (met geweld), althans door enig (ander)
misdrijf, verkregen goed(eren) betrof;