ECLI:NL:RBROT:2016:3294

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 mei 2016
Publicatiedatum
2 mei 2016
Zaaknummer
ROT 15/6491
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van de kostendelersnorm en bijstandsverlening onder de Participatiewet

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 3 mei 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van een gemeente. De eiser had bezwaar gemaakt tegen de toepassing van de kostendelersnorm op zijn uitkering, die per 1 juli 2015 was ingegaan. Het primaire besluit, genomen op 1 juni 2015, had de uitkering van eiser verlaagd op basis van zijn woonsituatie. Eiser betoogde dat hij huur betaalde en daarom niet onder de kostendelersnorm viel. De rechtbank oordeelde dat de verweerder terecht de kostendelersnorm had toegepast, omdat eiser lagere algemeen noodzakelijke kosten had dan de norm voorziet, als gevolg van zijn woonsituatie. De rechtbank stelde vast dat eiser tot 1 december 2015 in een kamer woonde waarvoor hij een laag bedrag aan huur betaalde en dat hij geen andere woonlasten had. De rechtbank oordeelde dat de verweerder beleidsvrijheid had, maar dat de toepassing van de beleidsregels in dit geval niet in strijd was met de wet. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser gegrond, vernietigde het bestreden besluit voor het deel dat betrekking had op de bijstandsnorm en stelde deze vast op 45% van de gehuwdennorm. Tevens werd bepaald dat de verweerder het griffierecht en de proceskosten aan eiser moest vergoeden.

Uitspraak

Rechtbank [X]

Team Bestuursrecht 2
zaaknummer: ROT 15/6491

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 mei 2016 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser,

Gemachtigde: mr. H.H. Veurtjes,
en

het college van burgemeester en wethouders van [X], verweerder,

gemachtigde: mr. F.H. van Heerwaarden.

Procesverloop

Bij besluit van 1 juni 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder met ingang van 1 juli 2015 de kostendelersnorm als bedoeld in artikel 22a van de Participatiewet (Pw) toegepast op de uitkering van eiser.
Bij besluit van 15 oktober 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit gegrond verklaard, in die zin dat niet langer de kostendelersnorm wordt toegepast. Daarnaast heeft verweerder de hoogte van eisers uitkering met toepassing van artikel 27 van de Pw vastgesteld op 40% van de gehuwdennorm.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 maart 2016. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens is verschenen K. Efe, tolk.

Overwegingen

1. Aan het bestreden besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat eiser als gevolg van zijn woonsituatie lagere dan algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft.
2. Eiser betoogt dat artikel 27 van de Pw niet op hem van toepassing is omdat hij huur betaalt, waardoor hij geen lagere algemeen noodzakelijk kosten heeft voor een woning. Dit betoog faalt.
2.1.
In artikel 27 van de Pw is, voor zover relevant, bepaald dat het college de norm, bedoeld in artikel 21, lager kan vaststellen voor zover de belanghebbende lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft dan waarin de norm voorziet als gevolg van zijn woonsituatie.
Gelet op de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 27 van de Pw is voor het gebruik maken van de verlagingsmogelijkheid doorslaggevend dat niet jegens een derde woonkosten verschuldigd zijn. Afzonderlijke aandacht verdient de situatie van dak- en thuislozen. In de regel zullen zij geen kosten hebben voor het aanhouden van woonruimte. De intentie van artikel 27 is niet dat gemeenten kunnen volstaan met het verstrekken van een lager bedrag aan bijstand vanwege het enkele feit van het ontbreken van woonruimte. Daarmee zou het voorzieningenniveau voor deze kwetsbare groep tekortschieten. Het is aan de gemeenten om zorg te dragen voor een adequaat voorzieningenniveau voor dak- en thuislozen. Artikel 27 in combinatie met artikel 57 van de Pw biedt daartoe de mogelijk-heden. Tegenover het ontbreken van kosten omdat geen woonruimte wordt aangehouden, staat dat dak- en thuislozen regelmatig kosten zullen moeten maken voor dak- en thuislozen-opvang. Dit dient bij de vaststelling van de uitkeringshoogte te worden betrokken. Indien de belanghebbende er blijk van heeft gegeven de kosten van de dak- en thuislozenopvang stelselmatig niet te betalen, hebben burgemeester en wethouders de bevoegdheid om aan de bijstand de verplichting te verbinden dat de belanghebbende eraan meewerkt dat deze kosten rechtstreeks worden overgemaakt aan de betreffende instantie. Voorts hebben burgemeester en wethouders de bevoegdheid om de bijstand in de vorm van dag/nachtverblijf aan te bieden door middel van bijstand in natura als bedoeld in artikel 57, onderdeel b (Kamer-stukken II 2002/03, 28 870, nr. 3).
2.2.
Ter zitting is gebleken dat eiser tot 1 december 2015 een kamer bewoonde waarvoor hij per maand € 200,- (inclusief gas, water en elektriciteit) betaalde, dat hij geen kosten verschuldigd was van verzekering of onderhoud van opstal of inboedel en dat hij niet of nauwelijks kosten had ter zake van duurzame gebruiksgoederen. Hieruit volgt dat eiser lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan had dan waarin de norm voorziet als gevolg van zijn woonsituatie. Verweerder kan daarom, anders dan eiser betoogt, toepassing geven aan artikel 27 van de Pw.
3. Eiser betoogt dat verweerder van zijn beleid moet afwijken omdat zijn situatie niet vergelijkbaar is met mensen die in de maatschappelijke opvang verblijven en omdat het besluit onredelijke financiële gevolgen voor hem heeft.
3.1.
Op grond van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is verweerder verplicht te handelen overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor eiser gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen.
3.2.
Bij de toepassing van artikel 27 van de Pw heeft verweerder beleidsvrijheid. Ter invulling daarvan heeft hij in artikel 4.3, tweede lid, van de Beleidsregels Participatiewet, IOAW, IOAZ en Bbz 2004 Maassluis, [woonplaats] en Schiedam 2015-2 (de Beleidsregels) opgenomen dat, indien de belanghebbende geen woning aanhoudt en wel aantoonbare verblijfslasten heeft, de bijstand wordt vastgesteld op 45% van de voor zijn leeftijds-categorie geldende norm voor gehuwden. De Beleidsregels zijn in werking getreden op 1 januari 2016, met dien verstande dat artikel 4.3 op grond van artikel 10.3, eerste lid, geacht wordt te gelden ingaande 1 januari 2015.
3.3.
Verweerder heeft met toepassing van artikel 4.3 van de Beleidsregels Participatie-wet, IOAW, IOAZ en Bbz 2004 Maassluis, [woonplaats] en Schiedam 2015, zoals deze golden ten tijde van het bestreden besluit, de bijstand van eiser vastgesteld op 40% van de voor zijn leeftijdscategorie geldende norm voor gehuwden. Dit artikel is echter gelet op het in 3.1 genoemde artikel 10.3, eerste lid, van de Beleidsregels gewijzigd met ingang van 1 januari 2015 (weliswaar met terugwerkende kracht maar eiser is daardoor niet benadeeld omdat nu voor hem in beginsel 45% in plaats van 40% geldt). Dit betekent dat het bestreden besluit reeds daarom in strijd is met de Beleidsregels en dat het om die reden voor vernietiging in aanmerking komt. In zoverre slaagt het betoog van eiser.
3.4.
In hetgeen eiser heeft aangevoerd, ziet de rechtbank geen bijzondere omstandig-heden op grond waarvan verweerder met toepassing van artikel 4:84 van de Awb had moeten afwijken van de Beleidsregels. De situatie van eiser is omschreven in artikel 4.3, tweede lid, van de Beleidsregels: hij hield tot (tot 1 december 2015) geen woning aan maar had wel verblijfslasten. Dat eiser niet in De Elementen (dak- en thuislozenopvang in [woonplaats]) verblijft, maakt dit niet anders. Verweerder noemt een verblijf in De Elementen in de toelichting op dit artikel met zoveel woorden als voorbeeld en niet gebleken is dat eisers situatie zodanig afwijkt dat toepassing van de Beleidsregels onevenredige gevolgen zou hebben. Voorts is van onredelijke financiële gevolgen bij toepassing van de Beleidsregels is niet gebleken. In zoverre faalt het betoog van eiser.
4. De rechtbank ziet, gelet op hetgeen onder 3.3. is overwogen, aanleiding om in het kader van definitieve geschilbeslechting zelf in de zaak te voorzien. De rechtbank stelt op grond van de Beleidsregels de bijstand vast op 45% van de voor eisers leeftijdscategorie geldende norm voor gehuwden.
5. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
6. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 992,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 496,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de bijstandsnorm van eiser met ingang van 1 juli 2015 tot 1 december 2015 en stelt deze norm op 45% van de gehuwdennorm;
  • bepaald dat deze uitspraak voor het vernietigde deel van het bestreden besluit in de plaats komt;
  • bepaalt dat verweerder aan eiser het betaalde griffierecht van € 45,- vergoedt;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 992,-, te betalen aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I. Bouter, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Hielkema, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 mei 2016.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.