In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, betreft het een kort geding tussen het Recreatieschap Voorne-Putten-Rozenburg (hierna: Recreatieschap) en een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, aangeduid als [gedaagde]. De zaak is ontstaan uit een geschil over de tenuitvoerlegging van een eerder vonnis van 18 december 2013, waarin het Recreatieschap werd veroordeeld tot betaling aan [gedaagde]. Het Recreatieschap vorderde in dit kort geding dat [gedaagde] de executie van dat vonnis zou staken, omdat er volgens hen een omissie in het dictum van dat vonnis was. De voorzieningenrechter oordeelde dat het Recreatieschap niet bevoegd was om het subsidiebedrag te verrekenen, zoals in het dictum van het eerdere vonnis was bepaald. De voorzieningenrechter concludeerde dat [gedaagde] zich schuldig had gemaakt aan misbruik van bevoegdheid door de omissie te gebruiken om de gewijzigde materiële rechtstoestand te effectueren. De voorzieningenrechter heeft de vordering van het Recreatieschap toegewezen, met de beperking dat de executie gestaakt moest worden totdat in hoger beroep eindarrest was gewezen of partijen tot een regeling waren gekomen. Tevens werd [gedaagde] veroordeeld in de proceskosten.