ECLI:NL:RBROT:2016:3426

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
4 mei 2016
Publicatiedatum
9 mei 2016
Zaaknummer
C/10/484950 / HA ZA 15-970
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van de gevorderde pensioenverevening in het kader van echtscheiding met betrekking tot de toepassing van de Wet Verevening Pensioenrechten na Scheiding

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 4 mei 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen een vrouw en een man die in gemeenschap van goederen gehuwd zijn geweest. Het huwelijk is ontbonden op 2 augustus 2010. De vrouw vorderde een verklaring voor recht dat zij recht heeft op een vereveningsdeel van de tijdens het huwelijk opgebouwde ouderdomspensioenen, alsook een bijzonder partnerpensioen. De vrouw stelde dat de pensioenverevening niet uitdrukkelijk was uitgesloten in het echtscheidingsconvenant, dat op 30 mei 2010 was opgesteld. De man voerde aan dat partijen bewust voor twee pensioenregimes hadden gekozen: verevening en verdeling. De rechtbank oordeelde dat de vrouw geen recht had op de gevorderde pensioenverevening, omdat het convenant expliciet de afstorting van het pensioen regelde en de vrouw niet had aangetoond dat de afspraken in het convenant vernietigbaar waren. De rechtbank concludeerde dat de vrouw geen belang had bij haar vorderingen en wees deze af. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/10/484950 / HA ZA 15-970
Vonnis van 4 mei 2016
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres,
advocaat mr. G.M. Groenhuijzen te Den Burg,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. C.J.W. Tijsseling te Utrecht.
Partijen zullen hierna de vrouw en de man genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 2 december 2015
  • het proces-verbaal van comparitie van 11 maart 2016.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn in gemeenschap van goederen gehuwd geweest. Dit huwelijk is ontbonden door de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand op 2 augustus 2010.
2.2.
In de beschikking van de rechtbank is (onder meer) bepaald dat de inhoud van het convenant deel uitmaakt van de beschikking.
2.3.
In het door partijen op 30 mei 2010 gesloten echtscheidingsconvenant (hierna: het convenant), welk convenant is opgesteld door de toenmalige advocaat van de vrouw, komt -voor zover thans van belang- het volgende voor:
“(…)
VERKLAREN TE ZIJN OVEREENGEKOMEN ALS VOLGT:
(…)
III Verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap
3.1.
Partijen gaan hierbij over tot verdeling van hun huwelijksgemeenschap. De verdeling en de daaruit voortvloeiende leveringen vinden plaats onder de opschortende voorwaarde van de ontbinding van het huwelijk door de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking.
3.2.
De huwelijksgoederengemeenschap omvat de volgende activa:
- (…)
- aandelen Herrewijn Beheer B.V.
(…)
3.5.
Aan de man worden toegedeeld de navolgende baten:
a. (…)
h. de aandelen Herrewijn Beheer B.V.
i. (...)
3.7.
Uit hoofde van bovenstaande verdeling is de man aan de vrouw een bedrag verschuldigd van € 950.000,--.
(…)
5. Pensioenen en de verevening daarvan.
5.1.
De man heeft vóór althans tijdens het huwelijk van partijen aanspraken op ouderdoms- en nabestaandenpensioen opgebouwd uit hoofde van zijn dienstverband met Hermeta Metaal B.V. bij Aegon.
5.2.
De vrouw heeft vóór althans tijdens het huwelijk van partijen geen aanspraken op ouderdoms- en nabestaandenpensioen opgebouwd.
5.3.
De door partijen tijdens het huwelijk opgebouwde ouderdomspensioenaanspraken zullen worden verevend conform de in artikel 1:155 BW jo 2 lid 1 van de Wet Verevening Pensioenrechten na scheiding (de WVP) opgenomen standaardregeling.
5.4.
Partijen geven hierbij opdracht aan de man, om na de totstandkoming van de echtscheiding aan de voormelde pensioenuitvoerder mededeling te doen van de echtscheiding en van het tijdstip daarvan door middel van het daartoe voorgeschreven formulier, zulks teneinde te bewerkstelligen dat:
- de vrouw een recht op uitbetaling zal verkrijgen jegens de in artikel 5.1 vermelde pensioenuitvoerder(s) ter grootte van de helft van het ouderdomspensioen van de man, voor zover dit in de huwelijkse periode is opgebouwd,
Het in dit artikel genoemde formulier zal worden ondertekend door beide partijen.
5.5.
Door de man zijn pensioenrechten opgebouwd in eigen beheer bij Herrewijn Beheer B.V. De vrouw komt hiervan een bedrag van € 175.000,-- toe. De man verplicht zich om uiterlijk op 1 januari 2015 het bedrag van € 175.000,-- te doen storten onder een dor de vrouw aan te wijzen verzekeraar.
5.6.
Het (bijzonder) nabestaandenpensioen dat tot de datum van het huwelijk voor de vrouw/man is opgebouwd wordt overeenkomstig de wettelijke regeling premievrij voor de vrouw/man gereserveerd.
6. Kwijting en vrijwaring
6.1.
Partijen verklaren hierbij de tussen hen bestaande huwelijksgemeenschap met inachtneming van de maatstaven van redelijkheid en billijkheid te hebben verdeeld en zij verklaren tevens, (…) niets meer van elkaar te vorderen te hebben en elkaar algehele en finale kwijting te verlenen.

7.Kosten

Iedere partij betaalt de kosten van de door hem/haar ingeschakelde advocaten, fiscaal adviseurs, accountant en mogelijke andere ingeschakelde deskundigen.
(…)
9. Slotbepaling
9.1.
Voor zover de beschikking van de rechtbank mocht afwijken van hetgeen in dit convenant is overeengekomen, zullen de bepalingen van het convenant gelden boven hetgeen in de beschikking is bepaald, voor zover het niet om dwingend recht gaat.
9.2
Partijen verbinden zich deze overeenkomst noch geheel, noch gedeeltelijk te zullen (laten) ontbinden op grond van enigerlei tekortkoming in de nakoming daarvan. Nakoming zal steeds gevorderd kunnen worden, al dan niet met schadevergoeding.”
2.4.
Aan het convenant was een berekening gehecht van het in Herrewijn Beheer B.V. opgebouwde pensioen. Die tekst van dit stuk luidt –voor zover thans van belang- als volgt:
“(…)
Grondslagen
Verdeelmethode verrekening
(…)”
2.5.
Op 16 april 2014 heeft de vrouw aan de man een e-mail gestuurd met de volgende inhoud:
“(…) Ons laatste hoofdstuk van de scheiding is de € 175.000 i.v.m. met de pensioenvoorziening voor 1 januari 2015. Ik wil me graag kunnen oriënteren over de maatschappij e.d., dus graag informatie over de datum wanneer dit verder geregeld wordt. (…)”
2.6.
De man heeft op 19 april 2014 eveneens per e-mail als volgt gereageerd:
“(…) Het bedrag is € 150.000. Ik maak dit bedrag volgens afspraak eind dit jaar over. Geef maar op naar welke maatschappij. (…)”

3.Het geschil

3.1.
De vrouw vordert samengevat -
een verklaring voor recht dat de vrouw recht heeft op een vereveningsdeel ter grootte van de helft van alle tijdens het huwelijk van partijen opgebouwde ouderdomspensioenen;
een verklaring voor recht dat de vrouw recht heeft op een bijzonder partnerpensioen;
veroordeling van de man om mee te werken aan de aanmelding van de verevening bij het PME op verbeurte van een dwangsom;
vernietiging van artikel 5.5. van het convenant, subsidiair het opzij te zetten op grond van de derogerende werking van de redelijkheid en billijkheid;
veroordeling van de man tot betaling van de helft van de reeds vervallen pensioentermijnen vanaf de ingangsdatum van zijn ouderdomspensioen tot de datum van betekening van de dagvaarding, te vermeerderen met wettelijke rente;
de man te veroordelen tot afstorting van de commerciële waarde van het aan de vrouw toekomende vereveningsdeel van het door Herrewijn Beheer BV aan de man uit te keren ouderdomspensioen en in dat kader te bepalen dat de hoogte van het aan de vrouw toekomende en bij een professionele verzekeraar af te storten vereveningsdeel binnen één maand na dit vonnis te worden vastgesteld door een door de rechtbank aan te wijzen actuarieel expert en de man te veroordelen in de kosten van die expert,
de man te veroordelen in de buitengerechtelijke- en in de proceskosten.
3.2.
De vrouw heeft aan haar vordering primair nakoming van het convenant ten grondslag gelegd in die zin dat het in Herrewijn Beheer BV opgebouwde pensioen verevend dient te worden nu de pensioenverevening niet uitdrukkelijk is uitgesloten in het convenant. Subsidiair doet zij een beroep op vernietiging van artikel 5.5 van het convenant omdat de vrouw stelt te hebben gedwaald op basis van door de man verstrekte informatie.
3.3.
De man voert tegen de stellingen van de vrouw aan dat partijen destijds hebben gekozen voor twee pensioenregimes, verevening en verdeling. Voorts stelt de man dat de vrouw niet alleen artikel 5.5 van het convenant kan vernietigen omdat bij de waardering van de aandelen Herrewijn Beheer BV ten behoeve van de verdeling rekening is gehouden met een afstortingsverplichting van € 175.000. Indien er nu een vereveningsverplichting bestaat, is die waardering niet correct en heeft de vrouw een te hoog bedrag ontvangen wegens overbedeling van de man.

4.De beoordeling

4.1.
Door de vrouw zijn een aantal incidentele vorderingen ingesteld. Ter gelegenheid van de comparitie van partijen heeft zij te kennen gegeven dat de man de door haar in incident gevorderde stukken danwel bedragen inmiddels heeft overgelegd althans voor betaling heeft zorggedragen. Dit brengt met zich dat de vrouw geen belang meer heeft bij haar vordering in incident.
4.2.
Blijkens de door de man als productie 1 overgelegde brief aan Pensioenfonds van de Metalektro (PME) en hetgeen partijen hierover hebben verklaard ter gelegenheid van de comparitie van partijen, zal PME voor verevening van het door de man bij PME opgebouwde pensioen zorgdragen. Het feit dat dit pensioen door partijen niet tijdig was aangemeld en niet in het convenant was opgenomen, heeft de verevening niet beïnvloed. Dit betekent dat de vrouw geen belang meer heeft bij haar vordering sub c.
4.3.
Vervolgens komt het beroep van de vrouw op vernietiging van artikel 5.5 van het convenant c.q. het beroep op de derogerende werking van de redelijkheid en billijkheid aan de orde.
4.3.1.
De eisen van redelijkheid en billijkheid brengen in het algemeen met zich dat de tot verevening verplichte echtgenoot die als directeur en enig aandeelhouder de rechtspersoon beheerst waarin de te verevenen pensioenaanspraak is ondergebracht, dient zorg te dragen voor afstorting bij een externe pensioenverzekeraar van het kapitaal dat nodig is voor het aan de andere echtgenoot toekomende deel van de pensioenaanspraak. De beantwoording van de vraag of daarop in een concreet geval aanspraak kan worden gemaakt, moet geschieden met inachtneming van alle omstandigheden van het geval.
Die verplichting tot waardeoverdracht c.q. afstorting heeft geen expliciete wettelijke grondslag. Zij vloeit voort uit de eisen van de redelijkheid en billijkheid en de ratio van de Pensioen- en Spaarfondsenwet, te weten het zoveel mogelijk veiligstellen van pensioenaanspraken.
Vorenbedoelde afstorting geschiedt derhalve in die gevallen dat verevening is overeengekomen en dus niet is uitgesloten maar de vereveningsgerechtigde om zijn/haar moverende redenen toch afstorting wenst. Afstorting wordt dan ook als uitvoering van de vereveningsverplichting gezien.
4.3.2.
In dit geval wil de vrouw ondanks dat partijen in het convenant juist afstorting (in de woorden van partijen “verrekening”) zijn overeengekomen, thans daarop terug komen omdat de verevening van dit pensioen niet expliciet in het convenant is uitgesloten en afstorting derhalve een vernietigbare afspraak zou zijn.
Nu het in de rechtspraktijk algemeen geaccepteerd is dat een vereveningsgerechtigde als vorm van verevening afstorting vordert (zie 4.3.1), is de stelling van de vrouw dat de overeengekomen afstorting vernietigbaar is omdat de verevening van het in eigen beheer bij Herrewijn Beheer BV opgebouwde pensioen in het convenant niet is uitgesloten onbegrijpelijk.
4.3.3.
De vrouw heeft verder nog gesteld dat zij heeft gedwaald danwel dat de vrouw en de man beiden hebben gedwaald over de door de accountant van de man verstrekte informatie (zie 2.4). De vrouw beroept zich daarom op vernietiging van het convenant c.q. van artikel 5.5 van het convenant. Zij stelt hiertoe dat de actuariële berekening destijds niet is gecontroleerd.
De kern van het dwalingsbetoog betreft de onjuistheid van de berekening van het af te storten bedrag. Die berekening is volgens de vrouw onjuist omdat zij niet van afstorting maar van verevening uitgaat en van de commerciële waarde van het vereveningsdeel. Aldus gaat het hier niet om dwaling over de door de accountant van de man of door de man zelf verstrekte inlichtingen maar over de discussie over de uitgangspunten van de berekening. De uitgangspunten van de vrouw kunnen op grond van het vorenstaande niet worden gevolgd.
Overigens heeft de vrouw niet onderbouwd waarom de aan het convenant gehechte berekeningen onjuist zouden zijn, zodat haar beroep op dwaling faalt.
4.3.4.
Subsidiair heeft de vrouw gevorderd dat bedoeld artikel 5.5 wordt “opzij gezet” op grond van de derogerende werking van de redelijkheid en billijkheid.
Bij de toepassing van artikel 6:248 lid 2 BW geldt dat de rechter de nodige terughoudendheid zal moeten betrachten. Volgens vaste jurisprudentie mag de toepassing van de beperkende werking niet leiden tot een ‘denaturering’ van de overeenkomst.
In deze zaak komt de rechtbank echter niet toe aan bedoelde terughoudende toetsing nu de vrouw ter onderbouwing van haar beroep op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid geen feiten heeft gesteld.
4.3.5.
Voor zover de vrouw betoogt dat het convenant in die zin dient te worden uitgelegd dat partijen zijn overeengekomen dat alle door de man opgebouwde pensioenen dienen te worden verevend omdat de WVPS in het convenant niet is uitgesloten, geldt het volgende.
Bij de beoordeling komt het aan op de uitleg van het betreffende beding aan de hand van de Haviltex-maatstaf: de betekenis van een omstreden beding in een schriftelijke overeenkomst moet door de rechter worden vastgesteld aan de hand van de tekst van het beding alsmede aan de hand van hetgeen partijen over en weer hebben verklaard en uit elkaars verklaringen en gedragingen overeenkomstig de zin die zij daaraan in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs mochten toekennen, hebben afgeleid en van hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.
Wettelijk uitgangspunt is dat de na de huwelijkssluiting opgebouwde pensioenrechten bij scheiding verevend worden. In de WVPS is daartoe een standaardregeling opgenomen (artikel 2 WVPS). Daarbij krijgen de ex-echtelieden de helft van het ouderdomspensioen dat door de ander tijdens het huwelijk is opgebouwd (artikel 3 lid 1 WVPS). Dit recht ontstaat van rechtswege bij het definitief worden van de scheiding.
De artikelen 2 lid 1 en 4 lid 1 WVPS bieden evenwel de mogelijkheid om de toepasselijkheid van de WVPS uit te sluiten dan wel om van de wettelijke standaardregeling afwijkende verdelingsmethoden overeen te komen. Dit kan bij een echtscheidingsconvenant. Voor een rechtsgeldige uitsluiting dan wel afwijking van de WVPS dient aldus sprake te zijn van een door beide partijen ondertekend geschrift. Voorts zal het om een uitdrukkelijke uitsluiting moeten gaan, maar dat hoeft geen letterlijke uitsluiting van de WVPS-pensioenverevening te zijn.
Ter discussie staat of partijen de toepasselijkheid van de WVPS hebben uitgesloten dan wel dat zij een daarvan afwijkende regeling zijn overeengekomen door middel van het convenant waarin terzake artikel 5.5. is opgenomen. Reeds uit het opnemen van artikel 5 in het convenant volgt dat partijen hebben gesproken over verrekening en verevening van de pensioenaanspraken, dat er sprake is van aanbod en aanvaarding alsmede dat is voldaan aan het schriftelijkheidsvereiste van de artikelen 2 en 4 WVPS.
Met inachtneming van het voorgaande, de tekst van het beding en gelet op het feit dat
  • het convenant ertoe strekte de (financiële) afwikkeling van het huwelijk volledig te regelen;
  • het convenant is opgesteld door de toenmalige advocaat van de vrouw;
- [persoon 1] als financieel adviseur de (advocaat van de) vrouw bijstond,
ziet de rechtbank geen aanleiding om van de letterlijke tekst van het convenant af te wijken in de zin zoals door de vrouw beoogd. De enkele omstandigheid dat het kopje van artikel 5 van het convenant “Pensioenen en de verevening daarvan. “ doen aan het vorenstaande niet af nu dit slechts de aanhef van het artikel betreft.
4.3.6.
Daar komt nog bij dat de man niet weersproken heeft gesteld en dus vaststaat dat bij de waardering van de aandelen van Herrewijn Beheer BV rekening is gehouden met een door de BV af te storten bedrag van € 175.000. Indien in plaats van die afstortingsverplichting thans een vereveningsverplichting zou rusten op de BV, met welke vereveningsverplichting geen rekening is gehouden bij de waardering van de aandelen van Herrewijn Beheer BV betekent dit dat de tussen partijen in het convenant overeengekomen verdeling op losse schroeven zou komen te staan. Dit terwijl de rechtsvordering tot vernietiging van de verdeling is vervallen (artikel 3:200 BW) op 2 augustus 2013.
4.3.7.
Ter gelegenheid van de comparitie van partijen heeft de vrouw nog betoogd dat zij de e-mail van de man van 19 april (zie 2.6) heeft aangenerkt als een buitengerechtelijke vernietiging van het convenant. In bedoelde e-mail is de man naar eigen zeggen per abuis uitgegaan van een bedrag van € 150.000 in plaats van € 175.000. Nog daargelaten dat de hiervoor genoemde wettelijke vervaldatum voor de vernietiging van de verdeling ten tijde van de verzending van die e-mail reeds was verstreken, maakt die inhoud nog niet dat deze e-mail als een buitengerechtelijke verklaring die een rechtshandeling vernietigt, dient te worden aangemerkt. Daaruit volgt immers niet dat man van (een deel van) het convenant afwil. De man noch de vrouw hebben een vernietigingsgrond gesteld, laat staan dat er een vernietigingsbevoegdheid voor de man bestond.
4.3.8.
De vorderingen sub d en f liggen derhalve voor afwijzing gereed.
4.4.
In het licht van het voorgaande en daar de vrouw ter onderbouwing van de sub a en b gevorderde verklaringen voor recht geen separaat belang heeft gesteld of feiten daartoe heeft aangevoerd, zullen de gevorderde verklaringen voor recht worden afgewezen.
4.5.
De door de vrouw gevorderde veroordeling van de man tot betaling van de helft van de reeds vervallen pensioentermijnen vanaf de ingangsdatum van zijn ouderdomspensioen tot de datum van betekening van de dagvaarding, zal worden afgewezen nu de vrouw geen belang bij die vordering heeft. De pensioenen bij Aegon en PME worden verevend en het bedrag ad € 175.000 dat de vrouw toekomt in verband met het bij Herrewijn Beheer BV opgebouwde pensioen zal de man overmaken, zodra de vrouw hem daarvoor de benodigde instructies geeft (zie 2.6 en proces-verbaal van comparitie).
4.6.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Eerdhuijzen en in het openbaar uitgesproken op 4 mei 2016. [1]

Voetnoten

1.2294/2515