ECLI:NL:RBROT:2016:3606

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 mei 2016
Publicatiedatum
12 mei 2016
Zaaknummer
C/10/488820 / HA ZA 15-1153
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot opheffing van een erfdienstbaarheid en wijziging daarvan op basis van Burgerlijk Wetboek

In deze zaak vorderden eisers de opheffing van een erfdienstbaarheid van pad, gevestigd ten behoeve van de percelen van gedaagden. De rechtbank Rotterdam oordeelde dat de erfdienstbaarheid niet kon worden opgeheven op grond van artikel 5:78 BW, omdat deze was gevestigd vóór 1 januari 1992, en op grond van artikel 5:79 BW, omdat gedaagden een redelijk belang bij het behoud van de erfdienstbaarheid hadden. De rechtbank stelde vast dat gedaagden, ondanks de infrastructuurwijzigingen, nog steeds afhankelijk waren van de erfdienstbaarheid om veilig van en naar de openbare weg te gaan. De vordering tot wijziging van de erfdienstbaarheid werd ook afgewezen, omdat de voorgestelde verlegging van het pad een aanzienlijke langere route voor gedaagden met zich meebracht, wat hun genot zou verminderen. De rechtbank concludeerde dat de belangen van gedaagden zwaarder wogen dan die van eisers, die geen zwaarwegende belangen hadden gesteld die de verlegging rechtvaardigden. De vorderingen van eisers werden afgewezen en zij werden veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team haven en handel
zaaknummer / rolnummer: C/10/488820 / HA ZA 15-1153
Vonnis van 11 mei 2016
in de zaak van

1.[eiser] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eisers,
advocaat mr. J. Wijnja,
tegen

1.a. [gedaagde sub 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
b.
[gedaagde sub 1],
wonende te [woonplaats] ,
2. a.
[gedaagde sub 2],
wonende te [woonplaats] ,
b.
[gedaagde sub 2],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagden,
advocaat mr. L. Alberts.
Eisers zullen hierna worden aangeduid als [eisers] Gedaagden sub 1 zullen worden aangeduid als [gedaagden sub 1] en gedaagden sub 2 als [gedaagden sub 2]

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 4 november 2015, met producties 1 tot en met 26,
  • de conclusie van antwoord, met één productie,
  • de oproepingsbrief van 27 januari 2016, waarin een comparitie van partijen is gelast,
  • de ten behoeve van de comparitie overgelegde akte overleggen producties tevens akte aanvulling/wijziging van eis, met producties 27 tot en met 31 van [eisers]
  • een bij brief van 16 februari 2016 ten behoeve van de comparitie overgelegde productie (ongenummerd) van [gedaagden sub 1]
  • het proces-verbaal van comparitie van 14 maart 2016
  • de brief van mr. Alberts van 22 maart 2016, waarin opmerkingen over het proces-verbaal zijn opgenomen,
  • de brief van mr. Wijnja van 24 maart 2016, waarin opmerkingen over het proces-verbaal zijn opgenomen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eisers] is eigenaar van het perceel grond met de daarop gelegen woning, plaatselijk bekend [adres + woonplaats] . De kadastrale aanduiding van dit perceel is gemeente Hardinxveld-Giessendam sectie C nummer 3957. Daarnaast is [eisers] eigenaar van de percelen, kadastraal bekend gemeente Hardinxveld-Giessendam sectie C nummers 3434, 5024, 5025, 5026 en 5027.
2.2.
[gedaagden sub 1] is eigenaar van het perceel grond met de daarop gelegen woning, plaatselijk bekend Rivierdijk 275 te Hardinxveld-Giessendam, kadastraal bekend gemeente Hardinxveld-Giessendam sectie C nummer 4662. Daarnaast is [gedaagden sub 1] eigenaar van het perceel, kadastraal bekend gemeente Hardinxveld-Giessendam sectie C nummer 4663. Deze percelen vormden voorheen één perceel, kadastraal bekend gemeente Hardinxveld-Giessendam sectie C nummer 2670.
2.3.
[gedaagden sub 2] is eigenaar van het perceel grond met de daarop gelegen woning, plaatselijk bekend [adres + woonplaats] , kadastraal bekend gemeente Hardinxveld-Giessendam sectie C nummer 2671. [gedaagden sub 2] is daarnaast eigenaar van het perceel, kadastraal bekend gemeente Hardinxveld-Giessendam sectie C nummer 4908.
2.4.
[gedaagden sub 1] , [gedaagden sub 2] en [eisers] zijn buren van elkaar. Het perceel van [gedaagden sub 2] ligt tussen de percelen van [gedaagden sub 1] en [eisers] De percelen van [gedaagden sub 1] en [gedaagden sub 2] grenzen niet aan de openbare weg.
2.5.
Ten laste van de percelen van [eisers] en ten behoeve van de percelen van [gedaagden sub 1] en [gedaagden sub 2] is bij notariële akte verleden op 19 april 1958 de navolgende erfdienstbaarheid gevestigd.
“Ten behoeve van de aan verkoopster in eigendom verblijvende gedeelten van de voormelde percelen nommers 1550 en 2303 als heersend, en ten laste van het thans verkochte als lijdend erf, wordt gevestigd de erfdienstbaarheid van pad, om te komen van- en gaan naar het heersend erf en de openbare weg (Rivierdijk), zulks tevoet, eventueel met aan de hand een rijwiel, bromfiets, motorrijwiel, kinderwagen, kruiwagen of handwagen, uit te oefenen langs het thans verkochte woonhuis op de wijze zoals dit tot nu toe geschiedde.
Hetgeen overigens thans dient om te worden gebruikt, hetzij door de eigenaren van het thans verkochte en van de aan de verkoopster in eigendom verblijvende gedeelten van de voormelde percelen nommers 1550 en 2303 gemeenschappelijk, hetzij door de eigenaren van één dezer panden, blijft tot datzelfde gebruik bestemd en zal door de daarvan gebruikt makende eigenaar(s) in goede staat worden onderhouden. Voorzover nodig worden bij deze over en weder ten behoeve en ten laste van elk der voormelde panden bevestigd de nodige erfdienstbaarheden tot gebruikmaking op de wijze zoals dit tot nu toe geschiedde”.
2.6.
De notariële akte van 19 augustus 1994, waarbij de eigendom van het perceel C 3957 op [eisers] is overgegaan, luidt voor zover hier van belang:
“(…)
ERFDIENSTBAARHEDEN
(…) waarin ten behoeve van het perceel gemeente Hardinxveld-Giessendam sektie C nummer 2670 als heersend erf en te laste van het perceel gemeente Hardinxveld-Giessendam sekte C nummer 2671 (voorheen C 1550 en 2303 gedeeltelijk) als lijdend erf, werd gevestigd de erfdienstbaarheid van pad om te komen en te gaan naar het heersend erf en de openbare weg (Rivierdijk), zulks te voet, eventueel met aan de hand een rijwiel, bromfiets, motorrijwiel, kinderwagen, kruiwagen of handwagen, uit te oefenen langs het woonhuis van de heer Sterrenburg (sektie C nummer 2671) op de wijze zoals dit voordien geschiedde en bepalingen zijn opgenomen betreffende bestaande werken (…)”.
2.7.
Tot 2000 was de openbare weg, de Rivierdijk, gelegen ten noorden van de percelen van [eisers] , [gedaagden sub 1] en [gedaagden sub 2] . Ten zuiden van deze percelen liep de rivier De Merwede.
2.8.
In 2000 is er in verband met dijkversterkingswerkzaamheden ten zuiden van de percelen van [eisers] , [gedaagden sub 1] en [gedaagden sub 2] een nieuwe dijk langs de rivier De Merwede aangelegd met daarop een openbare weg. Deze weg is thans bekend als de Rivierdijk. De naam van de onder 2.7 bedoelde Rivierdijk is gewijzigd in “De Buurt”.
[eisers] heeft daarop zijn (post)adres laten wijzigen van de Rivierdijk naar “De Buurt”. [gedaagden sub 1] en [gedaagden sub 2] hebben ervoor gekozen hun (post)adres aan de Rivierdijk te behouden.
2.9.
Ten zuiden van de percelen van [gedaagden sub 1] en [gedaagden sub 2] bevindt zich een trap, die toegang geeft tot de nieuwe Rivierdijk.

3.Het geschil

3.1.
[eisers] vordert – na wijziging van eis – bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
primair:
op te heffen de in 2.5 omschreven erfdienstbaarheid van pad,
subsidiair:
1) de in 2.5 omschreven erfdienstbaarheid van pad te wijzigen, zodanig dat de erfdienstbaarheid van pad wordt verlegd naar de uiterste zuidzijde van de percelen van [gedaagden sub 1] , [gedaagden sub 2] en [eisers] en naar de oostzijde van het perceel van [eisers] langs het bestaande hek, een en ander zoals aangegeven op de als productie 20 bij de dagvaarding overgelegde kadastrale kaart,
2) althans te verklaren voor recht dat het [eisers] is toegestaan het pad in vorenstaande zin te verleggen,
3) [gedaagden sub 1] en [gedaagden sub 2] in beide gevallen te verbieden de erfdienstbaarheid van pad na verlegging van dat pad in vorenstaande zin anders uit te oefenen dan via het aldus verlegde pad, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,00 voor iedere keer dat [gedaagden sub 1] en/of [gedaagden sub 2] geheel of ten dele handelen in strijd met het vonnis,
primair en subsidiair:
[gedaagden sub 1] en [gedaagden sub 2] te veroordelen in de proceskosten, te vermeerderen met de nakosten – een en ander te voldoen binnen 14 dagen na de datum van het vonnis – en, bij gebreke van voldoening van de (na)kosten binnen deze termijn, te vermeerderen met de wettelijke rente over de (na)kosten vanaf bedoelde termijn voor voldoening.
3.2.
[gedaagden sub 1] en [gedaagden sub 2] concluderen tot afwijzing van het gevorderde, met veroordeling van [eisers] , bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, in de proceskosten.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
[eisers] heeft zijn eis bij akte en genomen ter comparitie gewijzigd. Op grond van artikel 130 Rv is de eiser bevoegd zijn eis te wijzigen zolang de rechter nog geen eindvonnis heeft gewezen. De eiswijziging is dan ook tijdig gedaan. Nu tegen de eiswijziging geen bezwaar is gemaakt en de rechtbank deze ook niet ambtshalve in strijd met de goede procesorde acht, zal de rechtbank recht doen op de gewijzigde eis.
4.2.
Tussen partijen staat vast dat [eisers] op grond van de onder 2.5 genoemde erfdienstbaarheid zowel [gedaagden sub 1] als [gedaagden sub 2] het in die erfdienstbaarheid omschreven recht van pad moet verlenen om te voet, eventueel met aan de hand een rijwiel, bromfiets, motorrijwiel, kinderwagen, kruiwagen of handwagen, van en naar de openbare weg (thans genaamd) De Buurt te gaan.
4.3.
[eisers] grondt zijn primaire vordering tot opheffing van die erfdienstbaarheid op artikel 5:78 sub a BW en/of artikel 5:79 BW.
4.4.
Op grond van artikel 5:78 sub a BW kan de rechter een erfdienstbaarheid op vordering van de eigenaar van het dienende erf opheffen (of wijzigen) op grond van onvoorziene omstandigheden welke van dien aard zijn dat naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid ongewijzigde instandhouding van de erfdienstbaarheid niet van de eigenaar van het dienende erf kan worden gevergd. Nu echter het vóór 1 januari 1992 geldende recht deze mogelijkheid niet kende, bepaalt artikel 165 van de Overgangswet nieuw Burgerlijk Wetboek dat de rechter een erfdienstbaarheid die op voornoemde datum al bestond, niet uit hoofde van artikel 5:78 BW kan opheffen.
Tussen partijen is niet in geschil dat de onderhavige erfdienstbaarheid is gevestigd in 1958. Opheffing van de erfdienstbaarheid op grond van het bepaalde in artikel 5:78 sub a BW is dus uitgesloten.
4.5.
Wel onverkort van toepassing is artikel 5:79 BW, op van grond van welke bepaling de rechter, op vordering van de eigenaar van het dienende erf, de erfdienstbaarheid kan opheffen, indien de uitoefening daarvan onmogelijk is geworden of de eigenaar van het heersende erf geen redelijk belang meer heeft bij de uitoefening, en het niet aannemelijk is dat de mogelijkheid van uitoefening of het redelijk belang daarbij zal terugkeren.
Reeds uit de bewoordingen van deze bepaling volgt dat de beoordelingsmaatstaf uitgaat van alleen het belang van de gerechtigde bij de uitoefening van zijn rechten, hetgeen betekent dat de belangen van de eigenaar van het dienende erf bij opheffing geen rol spelen (behoudens in het geval van misbruik van bevoegdheid) (HR 28 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:736).
4.6.
[eisers] stelt dat het voor [gedaagden sub 1] en [gedaagden sub 2] sinds de infrastructurele wijziging (zie 2.8) mogelijk is om rechtstreeks vanaf hun eigen percelen van en naar de openbare weg te gaan. In de nieuwe Rivierdijk is namelijk een trap gerealiseerd die uitkomt op de nieuwe Rivierdijk (zie 2.9). Het is mogelijk om naast deze trap een fietsgoot aan te (laten) leggen. Daarnaast is het perceel van [gedaagden sub 1] met een afrit vanaf de nieuwe Rivierdijk toegankelijk gemaakt voor auto’s.
[eisers] stelt dat via de nieuwe uitweg ook de ‘oude’ Rivierdijk, thans De Buurt, kan worden bereikt. Het doel van de erfdienstbaarheid – het verschaffen van een uitweg – is dus komen te vervallen. [gedaagden sub 1] en [gedaagden sub 2] hebben dus geen redelijk belang meer bij de erfdienstbaarheid. Vanwege de bestendige nieuwe situatie is ook niet aannemelijk dat dit redelijk belang terugkeert.
[eisers] stelt dat gebruikmaking van de erfdienstbaarheid (onder die omstandigheden) een inbreuk op het eigendomsrecht van [eisers] oplevert. [eisers] kan niet vrijelijk over zijn perceel beschikken en zijn perceel niet ongestoord gebruiken. Gebruikmaking van de erfdienstbaarheid levert bovendien een aanmerkelijke schending van de privacy van [eisers] op. [eisers] heeft – kort gezegd – last van de wijze waarop (de bezoekers van) [gedaagden sub 1] en [gedaagden sub 2] gebruik maken van het pad.
4.7.
[gedaagden sub 1] en [gedaagden sub 2] stellen dat zij wel een redelijk belang bij handhaving van de erfdienstbaarheid hebben. In de nieuwe situatie is er geen uitweg vanaf hun percelen naar de nieuwe Rivierdijk. Gelet op de verkeersveiligheid, is een dergelijke uitweg ook niet mogelijk. De nieuwe Rivierdijk is een doorgaande weg. De snelheid van het verkeer op de nieuwe Rivierdijk is veel hoger dan de snelheid van het verkeer in De Buurt. [gedaagden sub 1] heeft kleine kinderen en wil niet dat deze gebruikmaken van de trap naar de nieuwe Rivierdijk. De trap die in de dijk is geplaatst ter hoogte van hun percelen, gebruiken [gedaagden sub 1] en [gedaagden sub 2] voor het legen van hun brievenbussen die op de nieuwe Rivierdijk zijn geplaatst. [gedaagden sub 1] en [gedaagden sub 2] hebben geen andere mogelijkheid om op veilige wijze van en naar de openbare weg te gaan dan via het pad over het perceel van [eisers] naar De Buurt. Het is voor [gedaagden sub 1] en [gedaagden sub 2] bovendien veel korter om via het pad van en naar De Buurt te gaan. Daarnaast is het voor [gedaagden sub 2] , gelet op hun leeftijd, niet mogelijk om de openbare weg via de trap te bereiken met de fiets of (eventueel) een rollator.
[gedaagden sub 1] kan zijn perceel nu weliswaar met de auto vanaf de Nieuwe Rivierdijk bereiken, maar dat is vanwege een persoonlijk recht dat hem is verleend van een van zijn buren.
[gedaagden sub 1] en [gedaagden sub 2] betwisten tot slot dat zij op onbetamelijke wijze gebruik maken van het pad en op die manier hinder of overlast veroorzaken.
4.8.
De rechtbank stelt allereerst vast dat geen sprake is van een situatie waarin de uitoefening van de erfdienstbaarheid onmogelijk is geworden. Het is voor [gedaagden sub 1] en [gedaagden sub 2] immers mogelijk om via het pad over het perceel van [eisers] de openbare weg (De Buurt) te bereiken en tussen partijen is niet in geschil dat [gedaagden sub 1] en [gedaagden sub 2] , ook sinds de aanleg van de nieuwe Rivierdijk en de trap in die dijk aan de achterzijde van hun percelen, gebruik maken van die mogelijkheid. Aldus is het, gelet op hetgeen is overwogen onder 4.5, ter beoordeling van de vordering tot opheffing van de erfdienstbaarheid alleen de vraag of [gedaagden sub 1] en [gedaagden sub 2] nog een redelijk belang hebben bij uitoefening van die erfdienstbaarheid.
4.9.
Vaststaat dat [gedaagden sub 1] en [gedaagden sub 2] de openbare weg (de nieuwe Rivierdijk) thans direct vanaf hun eigen percelen kunnen bereiken: via de trap in de Rivierdijk aan de achterzijde van hun percelen. Daarnaast kan [gedaagden sub 1] zijn perceel thans met de auto vanaf de Rivierdijk bereiken.
Naar [gedaagden sub 1] en [gedaagden sub 2] onweersproken stellen is de nieuwe Rivierdijk echter een doorgaande weg met een fietsstrook en zonder voetpad. Dat blijkt ook uit de overgelegde foto’s. Op grond van die foto’s en de foto’s van De Buurt is aannemelijk dat op de nieuwe Rivierdijk (door gemotoriseerd verkeer) harder wordt gereden dan in De Buurt en dat het dus te voet – zeker voor jonge kinderen – veiliger is om van en naar de percelen van [eisers] , [gedaagden sub 1] en [gedaagden sub 2] te gaan via De Buurt. Bovendien behelst de huidige erfdienstbaarheid een aanmerkelijk kortere route naar de openbare weg dan het door [eisers] voorgestelde alternatief.
[eisers] heeft voorts niet betwist de betreffende trap in de Rivierdijk naar verhouding steil is en dat naast de trap thans geen fietsgoot is gelegen. Dat wordt ondersteund door in het geding gebrachte foto’s. Aannemelijk is dat het moeilijk is om met bijvoorbeeld een fiets, bromfiets of kinderwagen de steile trap (zonder fietsgoot) op te gaan naar de Rivierdijk. Dat geldt in het bijzonder voor [gedaagden sub 2] , die – naar hij onweersproken stelt – op leeftijd en niet goed ter been is en geen auto heeft. Aannemelijk is dat indien [gedaagden sub 2] gebruik zal moeten maken van een rollator, zijn perceel zeer moeilijk vanaf de Rivierdijk bereikbaar zal zijn. [gedaagden sub 2] heeft onweersproken gesteld dat hij dan aan huis zal zijn gekluisterd.
De omstandigheid dat [gedaagden sub 1] zijn perceel nu via de Rivierdijk met de auto kan bereiken, doet aan zijn belang bij handhaving van de erfdienstbaarheid niet af. [gedaagden sub 1] heeft immers onweersproken gesteld dat dit vanwege een persoonlijk recht van zijn buurman is. Een persoonlijk recht geldt alleen voor de gerechtigde zelf, in tegenstelling tot een zakelijk recht dat ook voor de toekomstige gerechtigden geldt, en kan door opzegging worden beëindigd. Er moet dus rekening mee worden gehouden dat het belang van [gedaagden sub 1] en/of zijn rechtsopvolgers (voor zover al geoordeeld zou moeten worden dat dat op dit moment beperkt is) bij handhaving van de erfdienstbaarheid kan herleven, bijvoorbeeld indien het betreffende recht wordt opgezegd en/of indien het perceel van deze buurman wordt verkocht aan een derde.
4.10.
Tegen de achtergrond van het voorgaande hebben [gedaagden sub 1] en [gedaagden sub 2] naar het oordeel van de rechtbank voldoende gemotiveerd gesteld dat zij een redelijk belang hebben bij het behoud van de erfdienstbaarheid.
4.11.
Gesteld noch gebleken is dat [gedaagden sub 1] en [gedaagden sub 2] misbruik van bevoegdheid maken. Dat [eisers] mogelijk hinder ervaart van de wijze waarop het pad op zijn perceel wordt gebruikt, betekent nog niet dat [gedaagden sub 1] en/of [gedaagden sub 2] misbruik van bevoegdheid maken. Datzelfde geldt voor de omstandigheid dat [eisers] door de erfdienstbaarheid een gebrek aan privacy ervaart. De rechtbank overweegt dat [eisers] bij de verkrijging van hun perceel, het perceel hebben aanvaard inclusief de daarop rustende lasten en beperkingen en dat zij op de hoogte waren van de erfdienstbaarheid en het gebruik daarvan.
[eisers] heeft voor het overige geen feiten of omstandigheden gesteld waaruit volgt dat [gedaagden sub 1] en [gedaagden sub 2] misbruik van bevoegdheid maken.
4.12.
De vordering tot opheffing ligt op grond van het voorgaande voor afwijzing gereed.
4.13.
[eisers] vordert subsidiair wijziging van de erfdienstbaarheid ex artikel 5:78 BW, althans te verklaren voor recht dat het hem is toegestaan het pad te verleggen als bedoeld in artikel 5:73 lid 2 BW.
4.14.
Artikel 5:78 aanhef en sub a BW bepaalt dat op vordering van de eigenaar van het dienende erf de rechter een bestaande erfdienstbaarheid kan wijzigen op grond van onvoorziene omstandigheden. De rechter zal een dergelijke vordering alleen toewijzen indien de onvoorziene omstandigheden van dien aard zijn dat naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid de ongewijzigde instandhouding van de erfdienstbaarheid niet van de eigenaar van het dienende erf kan worden gevergd.
4.15.
Voor zover de aanleg van de nieuwe Rivierdijk in 2000 reeds als een onvoorziene omstandigheid in de zin van artikel 5:78 aanhef en sub a BW kan worden aangemerkt, volgt naar het oordeel van de rechtbank reeds uit hetgeen onder 4.9 en 4.10 is overwogen dat geen sprake is van een situatie waarin naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid de ongewijzigde instandhouding van de erfdienstbaarheid niet van [eisers] kan worden gevergd. De vordering tot wijziging van de erfdienstbaarheid op grond van artikel 5:78 sub a BW ligt daarom voor afwijzing gereed.
4.16.
[eisers] doet tot slot een beroep op zijn verleggingsrecht als bedoeld in artikel 5:73 lid 2 BW. Hij stelt dat hij er recht en belang bij heeft dat de erfdienstbaarheid wordt gewijzigd, zodanig dat de erfdienstbaarheid van pad wordt verlegd naar de uiterste zuidzijde van de percelen van [gedaagden sub 1] , [gedaagden sub 2] en [eisers] en naar de oostzijde van het perceel van [eisers] langs het bestaande hek. Op die manier wordt, rekening houdend met de privacy van [eisers] , het perceel van [eisers] op de minst bezwarende wijze gebruikt. Het pad loopt thans pal langs de achter- en zijgevel van de woning van [eisers] Aan de achtergevel bevindt zich de tuin van [eisers] Dit heeft een aanmerkelijke schending van de privacy van [eisers] tot gevolg. Indien het recht van overpad aan de achterkant van het perceel komt te liggen hebben [eisers] meer privacy.
4.17.
[gedaagden sub 1] en [gedaagden sub 2] voeren tot verweer aan door de door [eisers] voorgestelde verlegging van het pad de weg naar De Buurt veel langer wordt. Zij zullen dan veel verder moeten lopen om De Buurt te kunnen bereiken. Dit leidt tot vermindering van het genot voor [gedaagden sub 1] en [gedaagden sub 2] .
4.18.
Artikel 5:73 lid 2 BW bepaalt dat de eigenaar van het dienende erf een verleggingsrecht heeft, mits verplaatsing mogelijk is zonder vermindering van het genot voor de eigenaar van het heersende erf. Daarbij geldt als uitgangspunt dat de belangen van heersend en dienend erf niet even zwaar wegen. Uit de vestiging van een erfdienstbaarheid volgt immers dat de belangen van het dienend erf in beginsel ondergeschikt zijn gemaakt aan de bij uitoefening van die erfdienstbaarheid betrokken belangen van de eigenaar van het heersend erf. Dit betekent dat [eisers] als eigenaar van het dienend erf van hun verleggingsrecht slechts gebruik kunnen maken indien dat niet ten koste gaat van het genot van [gedaagden sub 1] en [gedaagden sub 2] als eigenaren van de heersende erven.
4.19.
Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit de door [eisers] overgelegde kadastrale kaarten met daarop de huidige loop van het pad (productie 16 bij dagvaarding) en de gewenste loop van het pad (productie 20 bij dagvaarding), dat de door [eisers] gewenste verlegging een aanzienlijke langere route naar De Buurt voor [gedaagden sub 1] en [gedaagden sub 2] betekent. [eisers] heeft dat op zich ook niet betwist. Tegen die achtergrond staat voldoende vast dat het genot van [gedaagden sub 1] en [gedaagden sub 2] door de gewenste verlegging wordt verminderd. [eisers] heeft daartegenover geen zwaarwegende belangen gesteld, die maken dat, in aanmerking genomen hetgeen is overwogen onder 4.18, het belang van [gedaagden sub 1] en [gedaagden sub 2] dient te wijken voor het belang van [eisers] stelt weliswaar dat de huidige loop van het pad een inbreuk op haar privacy betekent, maar zij hebben die stelling niet nader uitgewerkt. De enkele omstandigheid dat het pad langs de zij- en achtergevel van de woning van [eisers] loopt – een omstandigheid waarmee zij bij de eigendomsverkrijging van hun perceel bekend waren en die zij hebben aanvaard – levert niet zonder meer een zodanige schending van de privacy van [eisers] op, dat reeds daarom het pad verlegd dient te worden.
4.20.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat ook de door [eisers] gevorderde verklaring voor recht ter zake verlegging van het in het geding zijnde pad dient te worden afgewezen.
4.21.
[eisers] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagden sub 1] en [gedaagden sub 2] worden begroot op:
- griffierecht € 285,00
- salaris advocaat
904,00(2,0 punten × tarief € 452,00)
Totaal € 1.189,00
[gedaagden sub 1] en [gedaagden sub 2] zijn gelijkelijk tot vorenstaande vergoeding gerechtigd.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eisers] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagden sub 1] en [gedaagden sub 2] (ieder voor een gelijk deel) tot op heden begroot op € 1.189,00,
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.A. Muilwijk-Schaaij en in het openbaar uitgesproken op 11 mei 2016.2083/2053