ECLI:NL:RBROT:2016:3645

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 maart 2016
Publicatiedatum
13 mei 2016
Zaaknummer
C/10/482436 / HA ZA 15-843
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontruiming van ligplaats en inbreuk op subjectief recht

In deze zaak vordert eiser, wonende te [woonplaats], dat gedaagde, wonende te [woonplaats], wordt veroordeeld om binnen 8 dagen na betekening van het vonnis het perceel aan de [adres] te Krimpen aan de Lek te ontruimen. Eiser stelt dat gedaagde onrechtmatig heeft gehandeld door op en aan het perceel een bouwconstructie op te richten en een plezierjacht af te meren, terwijl alleen eiser op grond van een watervergunning en een bouwvergunning het recht heeft om daar een ligplaats te creëren. Eiser heeft hierdoor schade geleden, omdat hij extra kosten voor het innemen van een ligplaats elders moet betalen en zijn ligplaats niet kan verhuren. Gedaagde voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen van eiser.

De rechtbank overweegt dat eiser beschikt over de benodigde vergunningen en dat gedaagde onrechtmatig heeft gehandeld door inbreuk te maken op de subjectieve rechten van eiser. De rechtbank wijst de vorderingen van eiser toe, inclusief een verbod voor gedaagde om het perceel na ontruiming opnieuw in gebruik te nemen. Gedaagde wordt ook veroordeeld in de proceskosten. De rechtbank concludeert dat de vorderingen van eiser gegrond zijn en dat gedaagde onrechtmatig heeft gehandeld, waardoor eiser recht heeft op ontruiming van het perceel en een verbod op hernieuwde ingebruikname.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team haven en handel
zaaknummer / rolnummer: C/10/482436 / HA ZA 15-843
Vonnis van 16 maart 2016
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. P.A. van Lange,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. W.H. Klein Meuleman.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding d.d. 29 juli 2015, met de producties 1 t/m 10;
  • de conclusie van antwoord;
  • het tussenvonnis van 4 november 2015;
  • de zittingsagenda;
  • het proces-verbaal van comparitie van partijen gehouden op 25 januari 2016.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Na dijkverzwaringswerkzaamheden heeft het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard (hierna: het Hoogheemraadschap) de eigendom van het perceel met kadastraal nummer Krimpen aan de Lek A7469, gelegen tegenover [adres] te Krimpen aan de Lek en aan de Bakkerskil (een zijstroom van de Nieuwe Maas), verkregen. Daarvóór behoorde dit perceel, dat toen nog een ander kadastraal nummer had, mede in eigendom toe aan [gedaagde] . In verband met de dijkverzwaringswerkzaamheden is bij vonnis van 17 september 2002 door de rechtbank Den Haag jegens [gedaagde] en [persoon 1] (hierna: [persoon 1] ) de onteigening uitgesproken ten behoeve van het Hoogheemraadschap van het in het geding zijnde perceel.
Bij vonnis van 21 juli 2004 heeft de rechtbank Den Haag [gedaagde] en [persoon 1] in verband met de onteigening een schadeloosstelling toegekend.
2.2.
Het Hoogheemraadschap heeft [eiser] op 12 mei 2006 middels een zogeheten keurvergunning een vergunning verleend: “voor het aanbrengen, hebben en onderhouden van een trap, een loopbrug en een steiger binnen de primaire waterkering ter plaatse van [adres] te Krimpen aan de Lek. De locatie is kadastraal bekend als gemeentecode KPN03 sectie A nummer 7469.”
2.3.
Op 30 juni 2009 heeft [eiser] van de gemeente Nederlek een vergunning verkregen voor het plaatsen van een aanlegsteiger met loopbrug op het adres buitendijks tegenover [adres] te Krimpen aan de Lek.
2.4.
In verband met het vervallen van de aan [eiser] verleende keurvergunning is hem op 16 februari 2011 door het Hoogheemraadschap een zogeheten watervergunning verleend. Deze vergunning luidt - voor zover hier van belang - als volgt:
(…)
“voor een vergunning in het kader van artikel 6.13 van de Waterwet en de keur van Schieland en de Krimpenerwaard. De aanvraag heeft betrekking op het aanbrengen en hebben van een aanlegvoorziening binnen de primaire waterkering ter plaatse van [adres] te Krimpen aan de Lek.
(..)

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert samengevat - dat de rechtbank, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad :
I. [gedaagde] veroordeelt om binnen 8 dagen na betekening van dit vonnis het perceel aan de [adres] te Krimpen aan de Lek (kadastraal bekend Krimpen aan de Lek A7469) te ontruimen, en te verwijderen de zich daarop bevindende bouwwerken, waaronder verstaan, doch niet limitatief, de ijzeren c.q. stalen aanlegpalen, alsmede het ponton en plezierjacht, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 5.000,-- per dag;
II. [gedaagde] verbiedt het perceel na ontruiming opnieuw in gebruik te nemen, althans daar ligplaats in te nemen, ook na afronding van de door [eiser] uit te voeren werkzaamheden, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 5.000,-- per dag;
III. [gedaagde] veroordeelt tot betaling aan [eiser] van een schadevergoeding groot
€ 15.000,00, althans een zodanig bedrag als de rechtbank in goede justitie vermeent te behoren, vermeerderd met de wettelijke rente hierover vanaf de dag der dagvaarding tot de dag der algehele voldoening;
III. [gedaagde] veroordeelt in de proceskosten, waaronder mede begrepen het nasalaris.
3.2.
[eiser] stelt dat [gedaagde] onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld door op en aan het perceel [adres] te Krimpen aan de Lek een bouwconstructie, bestaande uit twee palen en een drijvend ponton, op te richten en door een plezierjacht af te meren terwijl uitsluitend [eiser] op grond van een watervergunning en een bouwvergunning het recht heeft verkregen daar een ligplaats te creëren. [eiser] is hierdoor niet in staat ter hoogte van het perceel een steiger te bouwen.
[eiser] heeft door het handelen van [gedaagde] schade geleden omdat hij al jaren extra kosten voor het innemen van een ligplaats elders betaalt en de betreffende ligplaats niet kan verhuren. Ook heeft hij al sinds de bouwvergunning bouwaterialen aangeschaft die in de weg liggen en ook aan kwaliteit verliezen.
3.3.
[gedaagde] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] met veroordeling van [eiser] in de proceskosten.
3.4.
Op de verweren van [gedaagde] zal hierna bij de beoordeling worden ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
[gedaagde] voert allereerst het verweer dat de vorderingen van [eiser] moeten worden afgewezen omdat [eiser] de plaatsaanduiding in het petitum onvoldoende nauwkeurig heeft omschreven, nu de ligplaats niet is gesitueerd op het perceel [adres] .
Uit hetgeen [eiser] bij dagvaarding heeft gesteld blijkt dat zijn vorderingen betrekking hebben op het perceel met kadastraal nummer A7469 dat is gelegen ter hoogte van de [adres] te Krimpen aan de Lek. Dat in het petitum van de dagvaarding ontruiming wordt gevraagd van het perceel aan de [adres] te Krimpen aan de Lek (kadastraal bekend Krimpen aan de Lek A7469) moet daarom als een kennelijke verschrijving worden aangemerkt waarbij bovendien geldt dat het genoemde kadastrale nummer wel juist is. De rechtbank leest dit petitum daarom aldus dat ontruiming wordt gevorderd van het perceel A7469 dat is gelegen
ter hoogte van(o.a.) [adres] te Krimpen aan de Lek.
4.2.
[gedaagde] heeft betwist dat [eiser] beschikt over een geldige watervergunning van het Hoogheemraadschap. Hij stelt dat krachtens algemeen voorschrift 4 behorende bij de vergunning deze vergunning is verlopen.
Nu [gedaagde] echter met [eiser] op de comparitie van partijen heeft verklaard dat de aan [eiser] verleende water- en bouwvergunningen geen einddatum kennen, gaat de rechtbank ervanuit dat [gedaagde] zijn verweer dat de vergunningen zijn verlopen niet langer handhaaft.
4.3.
Vaststaat dat [eiser] ten behoeve van het betreffende perceel een vergunning heeft verkregen ten behoeve van een aanlegvoorziening en ten behoeve van het bouwen van een steiger met loopbrug.
[gedaagde] heeft voor het eerst ter gelegenheid van (het afronden van) de comparitie het verweer gevoerd dat hij voor het betreffende perceel eveneens over een niet verlopen vergunning van de Domeinen beschikt. Voor zover [gedaagde] hiermee de door [eiser] als productie 2 overgelegde ‘Akte van privaatrechtelijke vergunning’ d.d. 22 maart 1988 van de dienst der domeinen bedoelt waarmee aan – onder meer – [gedaagde] een vergunning tot het gebruik van het aan de Staat toebehorende water gelegen aan de Bakkerskil is verleend, overweegt de rechtbank als volgt. Uit het vonnis van de rechtbank Den Haag van 21 juli 2004, in de procedure tussen het Hoogheemraadschap van de Krimpenerwaard als eiseres en [gedaagde] en [persoon 1] als gedaagden, overgelegd als productie 1 bij dagvaarding, blijkt dat met de onteigening van het perceel van [gedaagde] tevens het aan het perceel verbonden recht op de van overheidswege toegestane ligplaats is komen te vervallen. De rechtbank Den Haag heeft onder punt 6 immers overwogen:
“.. nu de werkelijke waarde van hetgeen is onteigend, mede en zelfs in aanzienlijke mate wordt bepaald door de - van overheidswege toegestane - mogelijkheid deze onroerende zaak als aanlegplaats te benutten. Het recht om ligplaats te nemen was aan (het –inmiddels onteigende –recht van eigendom van) deze onroerende zaak verbonden, hetgeen van aanzienlijke betekenis is voor transacties met betrekking tot deze zaak in het vrije verkeer”.
[gedaagde] kan zich daarom thans niet meer op de geldigheid van deze vergunning beroepen. Voor zover [gedaagde] zich op een andere vergunning beroept, geldt dat deze niet in de procedure is ingebracht en hij zijn verweer onvoldoende heeft onderbouwd.
De slotsom is dat alleen [eiser] subjectieve rechten ten aanzien van het perceel kan doen gelden.
4.4.
Op grond van artikel 6:162 lid 2 BW wordt als onrechtmatige daad onder meer aangemerkt een inbreuk op een subjectief recht, behoudens de aanwezigheid van een rechtvaardigingsgrond. Van een inbreuk is zowel sprake indien rechten worden uitgeoefend in strijd met de exclusieve bevoegdheid van de rechthebbende alsook indien een rechthebbende wordt belemmerd in genot, beschikking of gebruik van zijn rechten.
4.5.
[gedaagde] heeft aangevoerd dat de aan [eiser] verleende vergunningen slechts zien op het ordenen van de publieke ruimte. [eiser] moet daarom zijn vordering bij het Hoogheemraadschap en de gemeente Nederlek neerleggen en niet bij [gedaagde] . Het Hoogheemraadschap en de gemeente zouden dan, zo begrijpt de rechtbank het verweer van [gedaagde] , jegens [gedaagde] een vordering tot schadevergoeding kunnen instellen omdat een derde, wiens bouwwerk en jacht zij hebben vergund te gedogen, in de uitoefening van de vergunning wordt beperkt. Voorts heeft [gedaagde] betoogd dat [eiser] geen ontruiming en een verbod tot hernieuwde ingebruikname kan vorderen omdat hij slechts vergunninghouder en geen eigenaar, pachter of huurder is en dus onvoldoende belang heeft bij deze vorderingen,
4.6.
Deze verweren kunnen niet slagen waartoe de rechtbank als volgt overweegt. De aan [eiser] verleende vergunningen geven hem het exclusieve recht om ter hoogte van het perceel [adres] een aanlegvoorziening aan te brengen en te hebben. De oprichting van een bouwwerk en het ligplaats nemen door een jacht op de betreffende plek door [gedaagde] vormen een inbreuk op dit subjectieve recht van [eiser] , waardoor [eiser] geen gebruik kan maken van de rechten die hij op grond van de vergunningen heeft verkregen. Dit is onrechtmatig jegens [eiser] . Gesteld noch gebleken is dat hier sprake is van een rechtvaardigingsgrond waardoor aan het handelen het onrechtmatige karakter is komen te vervallen.
[eiser] kan als subjectief gerechtigde tot het gebruik van het perceel bescherming ontlenen aan deze subjectieve rechten. [eiser] heeft zich dan ook terecht rechtstreeks tot [gedaagde] als de op deze rechten inbreuk makende partij gewend.
4.7.
[gedaagde] heeft betwist dat hij met zijn jacht een ligplaats heeft ingenomen op de plaats die [eiser] volgens de aan hem verleende vergunningen zou mogen innemen.
Op de comparitie heeft [eiser] aan de hand van een getoonde foto en aan de hand van tekening van het kadaster toegelicht dat het jacht van [gedaagde] globaal gelegen is over de hele lengte van het perceel A7469 dat is gelegen ter hoogte van (o.a.) [adres] (te Krimpen aan de Lek). Nu [gedaagde] heeft ingestemd met de door [eiser] op de comparitie aangegeven plek waar zijn jacht nu is gelegen kan het verweer van [gedaagde] op dit punt niet slagen.
Dat, zoals [gedaagde] heeft aangevoerd, de ligging van zijn jacht bouwwerkzaamheden door [eiser] nog steeds mogelijk maakt, valt niet te rijmen met hetgeen zijdens [gedaagde] ter gelegenheid van de comparitie van partijen is verklaard, namelijk dat het jacht van [gedaagde] tijdelijk weg is geweest en dat [eiser] toen de steiger had kunnen bouwen.
4.8.
Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank tot de conclusie dat [gedaagde] jegens [eiser] onrechtmatig heeft gehandeld en dat de in verband hiermee door [eiser] gevorderde ontruiming en het verbod tot hernieuwde ingebruikname zal worden toegewezen. Op grond van een onrechtmatige daad kan immers naast een schadevergoeding ook een gebod, bevel of verbod gevorderd worden. Het verweer van [gedaagde] op dit onderdeel zal dan ook worden afgewezen. Aan de ontruiming en het verbod tot hernieuwde ingebruikname zal een dwangsom, met daaraan een maximum, worden verbonden.
4.9.
[eiser] stelt voorts schade te hebben geleden bestaande uit de kosten van het innemen van een ligplaats elders en voor de kosten van de opslag van het bouwmateriaal ten behoeve van de steiger. Voorts kon de (niet gebouwde) steiger niet verhuurd worden waardoor [eiser] inkomsten is misgelopen. [eiser] vordert in totaal een bedrag van € 15.000,-- van [gedaagde] .
[gedaagde] stelt dat hij nimmer gesommeerd is door [eiser] om zijn plezierjacht te verwijderen. Hij heeft gemotiveerd betwist dat [eiser] schade heeft geleden en stelt dat [eiser] de schade onvoldoende heeft onderbouwd.
4.10.
Het is aan [eiser] om te stellen en zo nodig te bewijzen welke schade hij heeft geleden. Daarbij is het zonder meer stellen van een schadepost, zonder een op die schadepost toegespitste onderbouwing, bij betwisting van de (hoogte van de) kostenpost, niet voldoende. Het had derhalve op de weg van [eiser] gelegen om de door hem gestelde schade te concretiseren en te specificeren. Nota bene in de zittingsagenda had de rechtbank hierom gevraagd. Nu hij dit heeft nagelaten heeft hij op dit punt onvoldoende gesteld en wordt aan bewijslevering niet toegekomen. De gevorderde schadevergoeding zal daarom worden afgewezen.
4.11.
[gedaagde] zal als de overwegend in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
  • dagvaarding € 96,16
  • griffierecht € 876,--
  • salaris advocaat € 904,-- (2 punten x € 452,--)
----------------------------------------------
totaal € 1.876,16
4.12.
Voor een zelfstandige beoordeling in de nakosten bestaat geen grond, nu de kostenveroordeling ook voor deze nakosten (€ 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagde] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak) een executoriale titel oplevert.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om binnen 8 dagen na betekening van dit vonnis het perceel ter hoogte van de [adres] te Krimpen aan de Lek (kadastraal bekend Krimpen aan de Lek A7469) te ontruimen en de zich daarop bevindende bouwwerken, waaronder verstaan maar niet limitatief, de ijzeren c.q. stalen aanlegpalen, alsmede het ponton en plezierjacht te verwijderen, onder verbeurte van een dwangsom van € 5.000,-- per dag dat [gedaagde] hiermee in gebreke blijft, zulks met een maximum van € 500.000,--;
5.2.
verbiedt [gedaagde] het perceel na ontruiming opnieuw in gebruik te nemen, althans daar ligplaats te nemen, ook na afronding van de door [eiser] uit te voeren werkzaamheden, onder verbeurte van een dwangsom van € 5.000,-- per dag dat [gedaagde] in strijd hiermee handelt, zulks met een maximum van € 500.000,--;
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] begroot op
€ 1.876,16;
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.C. Santema en in het openbaar uitgesproken op 16 maart 2016.
1295/32