ECLI:NL:RBROT:2016:4107

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 juni 2016
Publicatiedatum
2 juni 2016
Zaaknummer
ROT 16/2964
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • M.G.L. de Vette
  • I. Geerink-van Loon
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering invoer vlees met been uit de VS en verzoek om voorlopige voorziening

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 3 juni 2016 uitspraak gedaan op een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoekers, vertegenwoordigd door hun gemachtigden, hebben bezwaar gemaakt tegen het besluit van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) om de invoer van een partij vlees met been uit de Verenigde Staten te weigeren. De officiële dierenarts van de NVWA heeft vastgesteld dat de partij vlees organoleptische afwijkingen vertoonde, wat duidt op bederf. De voorzieningenrechter oordeelt dat er sprake is van spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening, maar komt tot de conclusie dat de weigering van de invoer terecht is. De partij vlees is onveilig verklaard op basis van artikel 14 van Verordening (EG) nr. 178/2002, en voldoet niet aan de eisen van de communautaire wetgeving. Het verzoek om voorlopige voorziening wordt afgewezen, en het bestreden besluit zal naar verwachting in bezwaar in stand blijven. De voorzieningenrechter wijst erop dat de beslissing op het bezwaar waarschijnlijk niet op korte termijn zal worden genomen, maar dat dit niet leidt tot een andere conclusie over de onveiligheid van de partij vlees.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 1
zaaknummer: ROT 16/2964
uitspraak van de voorzieningenrechter van 3 juni 2016 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoekster 1] , te [vestigingsplaats verzoekster 1] , verzoekster 1, en

[verzoeker 2], te [vestigingsplaats verzoeker 2] , verzoeker 2,
tezamen verzoekers,
gemachtigde: mr. B.J.B. Boersma,
en

de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA), verweerder,

gemachtigde: mr. J.W.R. Markhorst.

Procesverloop

Bij besluit van 25 april 2016 (het bestreden besluit) heeft de officiële dierenarts van verweerder meegedeeld dat de invoer van een uit de Verenigde Staten van Amerika (VS) afkomstige partij vlees met been vervoerd in een container, bekend onder het GDB-nummer 16024512, voor invoer in de Europese Unie (EU) wordt geweigerd en bestemt ter destructie.
Tegen dit besluit heeft verzoekers bezwaar gemaakt. Tevens hebben verzoekers de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 mei 2016. Verzoekers hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde, bijgestaan door [naam] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door
[naam] , officiële dierenarts van verweerder.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Voor zover de daartoe uit te voeren toetsing meebrengt dat de rechtmatigheid van het bestreden besluit wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter een voorlopig karakter en is dat oordeel niet bindend voor de beslissing op bezwaar of eventueel in de hoofdzaak.
2.1.
Op 5 april 2016 doet verzoekster 1 een vooraanmelding voor de veterinaire controle van een partij vlees uit de VS. De partij, met GDB-nummer 16024512, bestaat deels uit vlees zonder been, deels uit vlees met been.
2.2.
Bij bericht van 12 april 2016 informeert de officiële dierenarts van verweerder verzoekster 1 over het voornemen tot weigering van de partij omdat bij de materiële controle diverse organoleptische afwijkingen zijn waargenomen. Vastgesteld is dat het vlees een afwijkende geur en kleur heeft. De vacuümverpakkingen zijn gedeeltelijk niet meer intact. Bij brief van 18 april 2016 dienen verzoekers een zienswijze in. Ze verzoeken om stukken waarin de onderzoeksbevindingen zijn vastgelegd en om een nadere steekproef en afsplitsing en toelating van het gedeelte van de partij dat wel conform is. Tenslotte wordt verzocht om een contra-expertise. Bij e-mail van 20 april 2016 heeft de officiële dierenarts van verweerder gereageerd op de zienswijze. De officiële dierenarts deelt mee dat verweerder bereid is de partij te splitsen in een deel met been en een deel zonder been. Per gesorteerde deelpartij zal op basis van een uitgebreide steekproef een beslissing worden genomen. Bij bericht van 22 april 2016 deelt de officiële dierenarts van verweerder mede dat het vlees zonder been (923 dozen) alsnog toegelaten zal worden en dat het vlees met been (54 dozen) zal worden geweigerd. Het gedeelte van de partij met been zal GDB-nummer 16024512 behouden.
3. Bij het bestreden besluit weigert de officiële dierenarts van verweerder de partij vlees met been voor invoer in de EU en bestemt deze ter destructie.
4. In artikel 11 van de Verordening (EG) nr. 178/2002 is bepaald dat levensmiddelen en diervoeders die in de Gemeenschap worden ingevoerd om er in de handel te worden gebracht, dienen te voldoen aan de toepasselijke voorschriften van de levensmiddelenwetgeving dan wel aan de voorschriften die door de Gemeenschap als ten minste gelijkwaardig daaraan zijn aangemerkt, of, ingeval er een specifieke overeenkomst tussen de Gemeenschap en het land van uitvoer bestaat, aan de voorschriften daarvan.
Op grond van artikel 14, eerste lid, van de Verordening (EG) nr. 178/2002, worden levensmiddelen niet in de handel gebracht indien zij onveilig zijn.
In het tweede lid is bepaald dat levensmiddelen worden geacht onveilig te zijn indien zij worden beschouwd als:
a. schadelijk voor de gezondheid;
b. ongeschikt voor menselijke consumptie.
In het zesde lid is bepaald dat wanneer een onveilig levensmiddel deel uitmaakt van een partij of zending van dezelfde klasse of omschrijving, wordt aangenomen dat alle levensmiddelen in die partij of zending onveilig zijn, tenzij een uitvoerig onderzoek geen aanwijzingen oplevert dat de rest van de partij of zending onveilig is.
In artikel 6, eerste lid, onderdeel c, sub iii, van de Verordening (EG) nr. 853/2004 is bepaald dat exploitanten van levensmiddelenbedrijven die producten van dierlijke oorsprong invoeren uit derde landen, ervoor zorgen dat die invoer uitsluitend geschiedt indien het product voldoet aan de invoervoorwaarden die zijn vastgesteld overeenkomstig de communautaire wetgeving inzake de invoercontroles op levensmiddelen van dierlijke oorsprong.
In het derde lid, aanhef en onder a, is bepaald dat exploitanten van levensmiddelenbedrijven die producten van dierlijke oorsprong invoeren, ervoor zorgen dat de producten voor een invoercontrole worden aangeboden overeenkomstig Richtlijn 97/78/EG.
In artikel 2, aanhef en onder j, Richtlijn 97/78/EG is bepaald dat onder "invoervoorwaarden" wordt verstaan de in de communautaire wetgeving vastgestelde veterinaire voorschriften waaraan in te voeren producten moeten voldoen.
In artikel 4, eerste lid, van de Richtlijn 97/78/EG is, voor zover hier van toepassing, bepaald dat elke partij in de in artikel 3, lid 2, bedoelde grensinspectiepost veterinair gecontroleerd door het overeenkomstig artikel 6, lid 1 onder b), onder de verantwoordelijkheid van de officiële dierenarts geplaatste personeel van de bevoegde autoriteit.
In het vierde lid, aanhef en onder b, onder i, is bepaald dat met uitzondering van de in de artikelen 9 tot en met 15 bedoelde specifieke gevallen, de officiële dierenarts een materiële controle van iedere partij verricht om zich ervan te vergewissen dat de producten voldoen aan de eisen van de communautaire wetgeving en geschikt zijn om te worden gebruikt voor de in het begeleidend certificaat of document aangegeven doeleinden.
In artikel 7, tweede lid, van de Richtlijn 97/78/EG is bepaald dat onverminderd artikel 10 elke partij producten uit een derde land die bestemd is voor invoer op een van de in bijlage I vermelde grondgebieden, overeenkomstig artikel 4, lid 4, een overeenstemmingscontrole en een materiële controle ondergaan.
Op grond van artikel 11, eerste lid, van de Richtlijn 97/78/EG verleent een lidstaat namens alle bij de doorvoer betrokken lidstaten slechts toestemming voor de doorvoer van een partij van een derde land naar een ander derde land indien aan hetgeen in de in onderdelen a, b en c van dit artikel is vermeld is voldaan.
In het tweede lid van dit artikel is bepaald, voor zover hier van belang, dat in uitzonderingsgevallen, wanneer de gezondheid van mens of dier wordt bedreigd of wanneer onregelmatigheden worden vermoed, een aanvullende materiële controle moet worden verricht.
In artikel 17, tweede lid, aanhef en onder b, van de Richtlijn 97/78/EG is, voor zover hier van belang, bepaald dat, wanneer de veterinaire autoriteit aan de hand van de in deze richtlijn bedoelde controles vaststelt, dat het product niet aan de invoervoorwaarden voldoet of dat een onregelmatigheid is begaan, de bevoegde autoriteit in overleg met de belanghebbende bij de lading of zijn vertegenwoordiger besluit het product te vernietigen, indien terugzending onmogelijk is of de termijn van 60 dagen is verstreken, of indien de belanghebbende bij de lading daar onmiddellijk mee instemt.
In artikel 22, tweede lid, van de Richtlijn 97/78/EG is bepaald dat wanneer bij een van de bij deze Richtlijn vastgestelde controles blijkt dat een partij producten een gevaar kan vormen voor de gezondheid van mens en dier, de bevoegde veterinaire autoriteit onmiddellijk de volgende maatregelen neemt:
- beslag op en vernietiging van de betrokken partij,
- onmiddellijke kennisgeving aan de andere grensinspectieposten en aan de Commissie van de gedane vaststellingen en van de oorsprong van de producten, overeenkomstig Beschikking 92/438/EEG.
Op grond van artikel 9 van de Warenwet kan voor de doeleinden, omschreven in artikel 4, eerste lid, onder a en b, en in artikel 8, aanhef, bij algemene maatregel van bestuur worden verboden waren behorende tot een bij de maatregel aangewezen categorie:
a. binnen Nederlands grondgebied te brengen;
b. binnen Nederlands grondgebied te brengen anders dan met inachtneming van de bij de maatregel gestelde voorschriften.
In artikel 3 van het Warenwetbesluit Invoer levensmiddelen uit derde landen is bepaald dat eet- of drinkwaren slechts binnen Nederlands grondgebied worden gebracht of verhandeld indien die waren bij aanwending overeenkomstig redelijkerwijze te verwachten gebruik uit het oogpunt van gezondheid geschikt zijn voor menselijke consumptie.
In artikel 2 van de Warenwetregeling Veterinaire controles (derde landen) is, voor zover hier van belang, bepaald dat het binnen Nederlands grondgebied brengen van eet- en drinkwaren, afkomstig uit een land dat niet behoort tot de Europese Unie, en het vervolgens verhandelen daarvan, geschiedt met inachtneming van de ter zake bij of krachtens richtlijn 97/78/EG gestelde bepalingen.
Op grond van artikel 4 van de Warenwetregeling Veterinaire controles (derde landen) wordt als bevoegde autoriteit, bedoeld in richtlijn 97/78/EG, aangewezen de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit.
5. Gelet op artikel 2 van de Richtlijn 97/78/EG gaat de voorzieningenrechter er van uit dat zowel verzoekster 1, in de hoedanigheid van douane expediteur, en verzoeker 2, in de hoedanigheid van eigenaar van de partij, als belanghebbenden kunnen worden aangemerkt (zie de uitspraak van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven (CBb) van 30 augustus 2011, ECLI:NL:CBB:2011:BR6868).
6. Voorts zal de voorzieningenrechter uitgaan van tenminste enig spoedeisend belang van verzoekers bij het treffen van een voorlopige voorziening (zie de uitspraken van 24 oktober 2012, ECLI:NL:RBROT:2012:BY1516 en 24 februari 2015, ECLI:NL:RBROT:2015:1186). Hiertoe wordt het volgende overwogen. Verzoekers hebben aangevoerd dat de houdbaarheid van de partij vers vlees zeer beperkt is. Binnen enkele weken treedt een waardevermindering met enkele tientallen procenten op en na enkele maanden is de waarde nihil. Ook zijn de opslagkosten substantieel, aldus verzoekers.
Hoewel een financieel belang op zich zelf geen reden is om een voorlopige voorziening te treffen, acht de voorzieningenrechter in dit geval van belang dat de beslissing op het bezwaar, zo is ter zitting gebleken, waarschijnlijk niet op korte termijn zal worden genomen. Bovendien dient de partij, indien deze niet wordt toegelaten tot de EU, voor destructie te worden aangeboden.
7. Ten aanzien van de stelling van verzoekers dat dat sprake is van chantage van de zijde van verweerder en het beroep op het beginsel van fair play, verbod op détournement de pouvoir en artikel 41 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie overweegt de voorzieningenrechter dat dit in de bezwaarprocedure aan de orde gesteld dient te worden. In de voorlopige voorzieningenprocedure is slechts aan de orde de vraag of de partij vlees voor invoer in de EU moet worden vrijgegeven dan wel verzoekers in de gelegenheid worden gesteld de partij vlees weder uit te voeren naar een bestemming in een derde land.
8.1.
De voorzieningenrechter komt tot het voorlopig oordeel dat de partij vlees in het bestreden besluit terecht voor invoer in de EU is geweigerd en bestemd is voor destructie overweegt ten aanzien daarvan het volgende.
8.2.
Uit de stukken betreffende de materiële controle op 12 april 2016 en de uitgebreide steekproef op het gedeelte van de partij met been op 22 april 2016 zijn door de officiële dierenarts van verweerder diverse organoleptische afwijkingen vastgesteld die duiden op bederf, zoals groene, grijze en donkergrijze verkleuringen van het vlees, een zure onaangename geur en vacuümverpakkingen die niet intact zijn. Gelet op deze constateringen heeft de officiële dierenarts vanuit zijn deskundigheid de partij terecht als onveilig in de zin van artikel 14 van Verordening (EG) nr. 178/2002 aangemerkt. De partij voldoet derhalve niet aan de eisen van de communautaire wetgeving en is niet geschikt voor menselijke consumptie. Verzoekers stellen dat ondanks een kapot vacuüm en verkleuringen geen sprake is van bederf. Ook hebben verzoekers gesteld dat vlees dat verkleuringen vertoont of waarvan het vacuüm gedeeltelijk niet meer intact is nog wel bewerkt kan worden en dan alsnog kan worden gebruikt voor menselijke consumptie, maar verzoekers hebben deze algemene stellingen niet onderbouwd met een rapport van een deskundige. Dat verzoekers van de eerste controle geen foto's en niet de tijdens en na de controle gemaakte aantekeningen hebben ontvangen, en dat de communicatie tussen verweerder en verzoekers rondom de controle niet goed liep, maakt niet dat de controles op 12 en 22 april 2016 niet zorgvuldig zijn verricht en doet dan ook niet af aan de conclusies die uit de controles konden worden getrokken. Verweerder heeft in het verweerschrift en ter zitting erkend dat op het in de zienswijze ingediende verzoek van verzoekers om een contra-expertise ten onrechte niet is gereageerd, maar dat neemt niet weg dat niet valt in te zien dat een contra-expertise redelijkerwijs verandering had kunnen brengen in de conclusies die uit de controles zijn getrokken.
8.3.
Ten aanzien van het door verzoekers gedane verzoek om ten aanzien van de partij vlees die in het bestreden besluit is geweigerd nog een subsplitsing toe te passen waarbij een deel van dat vlees na een controle wellicht alsnog kan worden goedgekeurd, overweegt de voorzieningenrechter allereerst dat geen voorschrift verweerder verplicht in dat verzoek mee te gaan. Voorts is van belang dat ter zitting door de officiële dierenarts van verweerder naar voren is gebracht is dat dit niet mogelijk is. De splitsing die voorafgaand aan het nemen van het bestreden besluit heeft plaatsgevonden was mogelijk omdat dat heeft plaatsgevonden aan de hand van de kenmerken die op de dozen zijn vermeld. De subsplitsing waarom nu is verzocht kan niet plaatsvinden op basis van kenmerken op de dozen. Dat dient te gebeuren op basis van organoleptische kenmerken, en dat is niet mogelijk. De voorzieningenrechter ziet geen reden om dit standpunt voor onjuist te houden.
8.4.
Ten aanzien van het verzoek van verzoekers om de goederen te mogen uitvoeren naar een derde land overweegt de voorzieningenrechter dat, nu de partij vlees als onveilig moet worden aangemerkt in de zin van artikel 14 van Verordening (EG) nr.178/2002 en daarom een gevaar kan vormen voor de gezondheid van de mens alleen artikel 22, tweede lid, van de Richtlijn 97/78/EG van toepassing is. Verzending uit de EU naar een derde land is in dat geval niet aan de orde. Doorvoer op grond van artikel 11 van de Richtlijn 97/78/EG is daarmee evenmin aan de orde.
9. Uit het voorgaande volgt dat in bezwaar het bestreden besluit naar verwachting in stand zal blijven, zodat er geen aanleiding is voor het treffen van een voorlopige voorziening.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.G.L.de Vette, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. I. Geerink-van Loon, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 juni 2016.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.