ECLI:NL:RBROT:2016:4139

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 juni 2016
Publicatiedatum
3 juni 2016
Zaaknummer
C/10/500602 / KG ZA 16-475
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot doorbetaling van loon en wedertewerkstelling in kort geding met ontslag op staande voet

In deze zaak, die op 3 juni 2016 door de Rechtbank Rotterdam is behandeld, hebben drie eisers, werkzaam bij de besloten vennootschap Rotterdam Short Sea Terminals B.V. (RST), een kort geding aangespannen tegen hun werkgever. De eisers vorderden onder andere doorbetaling van hun loon en wedertewerkstelling na een ontslag op staande voet dat hen was aangezegd. De achtergrond van het geschil ligt in beschuldigingen van fraude en verduistering die tegen de eisers zijn geuit, in verband met spookfacturen die door een consultant, [persoon5], zouden zijn ingediend. De rechtbank oordeelde dat het op dit moment niet aannemelijk is dat alle ontslaggronden in een bodemprocedure stand zullen houden. De vordering tot wedertewerkstelling werd afgewezen, omdat er sprake was van een redelijke verdenking van verschillende feiten en het onderzoek nog gaande was. De vordering tot doorbetaling van loon werd echter toegewezen, omdat de rechtbank oordeelde dat de eisers recht hadden op hun salaris tot het moment dat het ontslag rechtsgeldig zou zijn. De rechtbank benadrukte dat de eisers hun recht op loon niet konden verliezen enkel op basis van de beschuldigingen, zolang het ontslag niet definitief was vastgesteld. De proceskosten werden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Handel
zaaknummer / rolnummer: C/10/500602 / KG ZA 16-475
Vonnis in kort geding van 3 juni 2016
in de zaak van

1.[eiser1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[eiser2],
wonende te [woonplaats2] ,
3.
[eiser3],
wonende te [woonplaats3] ,
eisers,
advocaat mr. W.M. van Dijk te Rotterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ROTTERDAM SHORT SEA TERMINALS B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde,
advocaat mr. R.L. Latten te Rotterdam.
Eisers zullen hierna gezamenlijk [eisers] (in mannelijk enkelvoud) en afzonderlijk [eiser1] , [eiser2] respectievelijk [eiser3] genoemd worden. Gedaagde zal hierna RST genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding d.d. 9 mei 2016
- de akte overleggen producties van de zijde van [eisers] met producties 1 tot en met 51
- de akte overleggen producties van de zijde van RST met producties 1 tot en met 17
- de mondelinge behandeling d.d. 20 mei 2016
- de pleitnota van [eisers]
- de pleitnota van RST en de ter zitting toegestane en overgelegde producties 19 en 21 van RST.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser1] is, blijkens een schriftelijke bevestiging daarvan d.d. 31 december 2001, op 14 januari 2002 in dienst getreden bij RST in de functie van medewerker logistiek. [eiser1] heeft in de daarop volgende jaren promotie gemaakt tot uiteindelijk de functie van Manager Customer Services tegen een maandsalaris van laatstelijk € 7.829,33 bruto per maand exclusief emolumenten en een jaarlijkse bonus/winstuitkering.
2.2.
[eiser2] is op 1 februari 1985 in dienst getreden bij (de rechtsvoorgangster van) RST in de functie van assistent-container disponent. [eiser2] heeft in de daarop volgende jaren promotie gemaakt tot uiteindelijk de functie van Operationeel Manager tegen een maandsalaris van laatstelijk € 8.833,76 bruto per maand exclusief emolumenten en een jaarlijkse bonus/winstuitkering.
2.3.
[eiser3] is op 1 april 1993 in dienst getreden bij (de rechtsvoorgangster van) RST in de functie van assistent teamleider automatisering. [eiser3] heeft in de daarop volgende jaren promotie gemaakt tot uiteindelijk de functie van Facilitair Manager tegen een maandsalaris van laatstelijk € 7.829,33 bruto per maand exclusief emolumenten en een jaarlijkse bonus/winstuitkering.
2.4.
[eisers] maakt deel uit van het Management Team van RST, net als onder andere de heren [persoon1] , Financieel Manager (hierna te noemen: [persoon1] ), de heer [persoon2] , Operationeel Directeur (hierna te noemen: [persoon2] ), de heer [persoon3] , statutair directeur en mevrouw [persoon4] , directeur P&O.
2.5.
De heer [persoon5] (hierna te noemen: [persoon5] ) is vanaf september 2013, aanvankelijk op naam van RF Sports en later via Bonfide Facts B.V. (hierna te noemen: Bonfide Facts), welke vennootschap is opgericht op 23 maart 2015, als consultant voor RST werkzaam geweest om een nieuw computer software programma (TOS) te implementeren.
2.6.
Op uitnodiging van [persoon5] hebben [eisers] , [persoon1] en [persoon2] vanaf 2 april 2014 deelgenomen aan een door [persoon5] aangemaakte whatsapp-groep met de naam BF.
2.7.
Op 23 maart 2015 is tevens Bonfide Holding B.V. (hierna te noemen: de Holding) opgericht. De Holding is 100% aandeelhouder in Bonfide Facts. [eisers] , [persoon2] , [persoon1] en [persoon5] zijn ieder voor 1/6e aandeelhouder in de Holding. De aandelen van [eisers] zijn stemrechtloze aandelen. [persoon5] is bestuurder van de Holding.
2.8.
In het kader van de accountantscontrole door KPMG over het boekjaar 2015 van RST is gebleken dat een aantal facturen afkomstig van ondernemingen van [persoon5] en geaccordeerd door [persoon1] en/of [persoon2] zogenaamde spookfacturen te zijn. Het gaat daarbij onder meer om facturen waar tegenover geen levering van goederen of diensten stond, facturering van goederen of diensten die niet ten laste van RST hoorden en konden worden gebracht omdat zij met de activiteiten van RST niets van doen hadden. Vervolgens zijn [persoon1] en [persoon2] op 17 (of 18) maart 2016 op non-actief gesteld en is [persoon5] de toegang tot RST ontzegd.
2.9.
Uit verder intern onderzoek, mede uitgevoerd door [eiser1] en [eiser2] , is gebleken dat over de jaren 2014 tot en met begin 2016 door ondernemingen van [persoon5] , RF Sports en Bonfide Facts, voor een bedrag van ongeveer € 2.600.000,00 bij RST aan spookfacturen is ingediend, welke (op één na) door [persoon2] en/of [persoon1] namens RST zijn geaccordeerd.
2.10.
Op 19 maart 2016 hebben [persoon1] , [persoon2] en [persoon5] erkend zich schuldig te hebben gemaakt aan diefstal/verduistering. Vervolgens zijn [persoon1] en [persoon2] op 21 maart 2016 op staande voet ontslagen en is de overeenkomst tussen RST en Bonfide Facts met onmiddellijke ingang beëindigd.
2.11.
Op 22 maart 2016 heeft de aandeelhouder van RST besloten tot een onderzoek uit te voeren door advocaten van het kantoor [advocatenkantoor] en forensisch accountants van Deloitte. Dat onderzoek is op 22 maart 2016 gestart en loopt nog steeds.
2.12.
Op 29 maart, 4 en 7 april 2016 hebben, in verschillende samenstellingen, besprekingen plaatsgevonden tussen onder meer [eiser1] , [eiser2] , [eiser3] , de heer [persoon6] , werkzaam bij de aandeelhouder van RST, en de advocaten van het door de aandeelhouder ingeschakelde kantoor. Tijdens die besprekingen hebben [eiser1] en [eiser2] een toelichting gegeven op het door hen uitgevoerde interne onderzoek naar de spookfacturen.
2.13.
Op 11 april 2016 hebben besprekingen plaatsgevonden tussen enerzijds [eiser1] , [eiser2] en [eiser3] , en anderzijds de twee directeuren van RST, en door de aandeelhouder ingeschakelde onderzoekers, omtrent de mogelijke rol van [eiser1] , [eiser2] en [eiser3] bij de fraude met spookfacturen. Hierna zijn met [eisers] individuele gesprekken gevoerd. Bij die gesprekken was steeds ten minste één door de aandeelhouder ingeschakelde onderzoeker en een werknemer van de aandeelhouder aanwezig. Bij het gesprek met [eiser1] was voorts mr. Latten aanwezig.
2.14.
Na de besprekingen is in ieder geval aan [eiser1] en [eiser2] ontslag op staande voet aangezegd.
2.15.
Bij brieven van 13 april 2016 is aan [eiser1] , [eiser2] en [eiser3] het ontslag op staande voet schriftelijk bevestigd dan wel is schriftelijk ontslag op staande voet aangezegd. In de brieven is het volgende aan [eisers] medegedeeld (hierna zal de brief verzonden aan [eiser3] worden geciteerd, doch de brieven zijn inhoudelijk
- nagenoeg - gelijk):
“(…)
Zoals u weet zijn in de afgelopen weken meerdere facturen aangetroffen in de financiële administratie van RST die vragen opriepen.
(…)
Een eerste onderzoek bracht aan het licht dat ene aanzienlijk aantal facturen betrekking hebben op niet geleverde goederen of diensten, het betreft ‘spookfacturen’. Daarnaast zijn facturen ingediend en voldaan die met door Bonfide Facts of RF Spots (hetgeen een alias van Bonfide Facts schijnt te zijn) geleverde diensten en/of met de activiteiten van RST niets van doen hebben.
(…)
Met de hiervoor beschreven activiteiten lijkt voorshands ca. EUR 3,2 miljoen te zijn weggenomen.
(…)
Naar aanleiding van de onregelmatigheden is en wordt nader onderzoek verricht door forensisch accountants. Op een van de gegevensdragers van de betrokken personen is een back-up van diens mobiele telefoon aangetroffen en op het zoekwoord ‘Bonfide’ kwam een whatsapp-groep aan het licht, waarvan behalve de hiervoor genoemde personen ook [eiser1] , [eiser2] en u deel blijken uit te maken. Uit de berichtenwisseling in deze whatsapp-groep blijkt een zeer nauwe betrokkenheid van u met Bonfide Facts. Bonfide Facts wordt door RST aangemerkt als een organisatie met criminele doeleinden. Deze is opgericht vrijwel tegelijkertijd met haar enig aandeelhouder Bonfide Holding B.V. Uit de whatsapp-berichten blijkt dat de zes personen in deze groep ieder een aandeel in Bonfide Holding hebben. Daarmee is in de visie van RST de situatie als volgt:
1) Bonfide Facts en Bonfide Holding zijn in ieder geval onder meer opgezet om te dienen als ‘dekmantel’ voor het illegaal en derhalve bewust onrechtmatig onttrekken van gelden van RST.
2) Het resultaat van Bonfide Facts vloeit naar de Holding en u als aandeelhouder plukt daar via dividenduitkeringen of anderszins de vruchten van. Onderwerp van onderzoek is nog, of er sprake is van retourstroomgelden, goederen of diensten van Bonfide Facts naar aandeelhouders van Bonfide Holding of personen behorend tot de kring van deze personen.
3) U hebt aandelen in Bonfide Holding, en daarmee in een ‘criminele organisatie’ die er op uit was uw werkgever RST nadrukkelijk bewust te benadelen, om niet te zeggen te bestelen. U wordt door RST beschouwd als onderdeel van resp. nauw betrokken bij deze ‘criminele organisatie’.
4) Dat het niet de bedoeling was dat derden van uw aandeelhouderschap kennis zouden kunnen nemen blijkt uit de discussie in de whatsapp-groep over constructies met toonderaandelen.
5) nog afgezien van het voorgaande hebt u aandelen genomen in de Holding van Bonfide Facts die op grote schaal diensten levert aan RST in het kader van het TOS-implementatietraject. U hebt daar uw werkgever niet van op de hoogte gesteld terwijl dat wel van u kon worden verwacht in het kader van (voorkoming van) belangenverstrengeling.
6) Uit de whatsapp-groep blijkt verder dat u gezamenlijk een ADO-skybox hebt gehuurd/gebruikt en dat die zou worden verbouwd. Bij de ‘spookfacturen’ van Bonfide Facts bevindt zich een factuur met het opschrift ‘verbouwing skybox’. Het heeft er alle schijn van dat de ADO-skybox die u privé met zes man hebt gehuurd en/of gebruikt, is verbouwd en dat de kosten daarvan via Bonfide Facts op RST zijn afgewenteld. Bij de spookfacturen bevinden zich verder ook facturen voor verhuur van de ADO-box en kosten van schoonmaak, terwijl het een uitgave betrof terug te voeren op de privé-beslissing van zes personen om gezamenlijk een ADO-box te nemen.
7) Uit de whatsapp-groep blijkt verder dat u gezamenlijk aan het Pal Mundo-festival hebt deelgenomen, althans daartoe het voornemen had. Bij de spookfacturen van Bonfide Facts bevindt zich een factuur met het opschrift ‘Pal Mundo Festival RST’. Het heeft er alle schijn van dat uw deelname op privé-basis aan het Pal Mundo-festival via een factuur van Bonfide Facts zakelijk is belast aan RST.
8) In de whatapp-groep wordt gesproken over aanschaf van kleding met Zano-bonnen. Bij de spookfacturen bevindt zich een factuur met opschrift Zano-bijdrage jan t/m okt 2015. Via Bonfide zijn zeer hoge kosten voor Zano-bijdrage aan RST belast die deze heeft betaald, waar u voordeel van hebt genoten door privé-aanschaf van kleding bij Zano.
9) in de whatsapp-groep wordt gesproken over de privé-aanschaf van zeer kostbare flessen wijn die vervolgens via Bonfide zouden worden gedeclareerd bij RST. Een en ander is ook geschied, gezien een daarop betrekking hebbende factuur van Bonfide aan RST. Aldus zijn privé-uitgaven via Bonfide, waar u als aandeelhouder in de holding persoonlijk bij betrokken was, onterecht in rekening gebracht bij uw werkgever.
10) in de whatsapp-groep wordt ook gesproken over privé-etentjes, (buitenlandse) reizen die in ieder geval ten deel een privé-karakter hadden en waarvoor ofwel via Bonfide Facts facturen zijn ingediend bij RST dan wel kasgeld van RST is meegenomen om e.e.a. te bekostigen.
11) de whatsapp-groep laat zien dat al hetgeen hiervoor is beschreven, niet het resultaat is van toevalligheden, of van onzorgvuldig- of onvolkomenheden, maar van een vooropgezet plan om via Bonfide privé-uitgaven af te wentelen op uw werkgever.
12) Voor al hetgeen hiervoor is beschreven heeft RST als uw werkgever geen toestemming gegeven, noch is in de arbeidsovereenkomst die met u is gesloten terug te vinden dat hetgeen hiervoor is beschreven een ‘legale’ basis heeft uit hoofde van de met u gesloten arbeidsovereenkomst. U hebt op zeer aanzienlijke schaal verduisterd in dienstbetrekking
althans op onrechtmatige wijze onttrokken aan RST op basis van een vooropgezet plan.
13) U nam als deelnemer deel in de hiervoor bedoelde whatsapp-groep. Dat was op vrijwillige basis, niemand, althans in ieder geval RST niet, heeft u hiertoe gedwongen. Aan u was duidelijk, althans had dat moeten zijn, dat de plannen en voornemens die in de whatsapp-groep werden besproken in geval van uitvoering apert onrechtmatig jegens uw werkgever RST zouden zijn. Voor zover u zich op het standpunt zou stellen dat u niet persoonlijk hebt deelgenomen aan de ‘illegale’ activiteiten die in de whatapp-groep aangekondigd c.q. beschreven zijn, had u wetenschap dat uw directe collega’s, net als u personen in de leiding van RST, daartoe het voornemen hadden, resp. daaraan uitvoering hebben gegeven. U als leidinggevende hebt niemand, in het bijzonder niet RST als uw werkgever, gewaarschuwd omtrent hetgeen werd besproken in de whatsapp-groep, terwijl dat als zorgvuldig leidinggevende zonder meer wel van u kon worden verwacht.
(…)
Het bovenstaande samenvattend en getoetst aan het wettelijk systeem, hebt u zich:
a.
a) schuldig gemaakt aan diefstal, verduistering, bedrog of andere misdrijven, waardoor u het vertrouwen van de werkgever onwaardig bent geworden (art. 7:678 lid 2 sub d BW).
b) u hebt uw werkgever, althans mede-werknemers verleid althans getracht te verleiden tot handelingen, strijdig met de wet en/of goede zeden;
c) u hebt op grove wijze uw plichten veronachtzaamd die u uit hoofde van de arbeidsovereenkomst zijn opgelegd;
d) u hebt handelingen verricht die gelijkgesteld kunnen worden met voormelde redenen.
Zoals gemeld is op dit moment het onderzoek door forensisch accountants nog gaande. Het bovenstaande is inmiddels gebleken, maar niet uit te sluiten valt dat nog meer feiten aan het licht komen die ieder voor zich en/of in combinatie met andere feiten grond kunnen vormen voor ontslag op staande voet. Namens RST worden alle rechten voorbehouden om ook eventuele nadere feiten die nog moeten blijken uit verder onderzoek, ten grondslag te leggen aan het ontslag.
Echter, reeds hetgeen hierboven is weergegeven maakt RST bevoegd de arbeidsovereenkomst met u onverwijld op te zeggen om genoemde dringende redenen onder onverwijlde mededeling van die redenen aan u, een en ander zoals bedoeld in art. 7:677 lid 1 BW.
(…)”
2.16.
Vervolgens heeft [eisers] protest aangetekend tegen het ontslag op staande voet en bij brief van 19 april 2016 aan RST verklaard bereid te zijn de bedongen arbeid te verrichten.

3.Het geschil

3.1.
[eisers] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad,
RST te veroordelen om binnen drie dagen na de betekening van dit vonnis de in het lichaam van de dagvaarding – in randnummer 119 – omschreven zaken/correspondentie/documentatie af te geven alsmede eventuele andere correspondentie/documentatie die verband houdt met de geconstateerde fraude, waarbij deze correspondentie/documentatie aan de advocaat van [eisers] wordt verstrekt, met een daarbij door de forensisch accountant van RST getekende verklaring omtrent de volledigheid daarvan;
te bepalen dat RST een dwangsom verbeurt van € 100.000,00, alsmede van € 10.000,00 voor iedere dag of gedeelte van een dag dat RST nalaat aan het onder sub 1 gevorderde te voldoen;
RST te veroordelen om aan [eiser1] te voldoen het overeengekomen salaris ad € 7.829,33 bruto per maand, te vermeerderen met alle overeengekomen emolumenten, vanaf de datum van het ontslag op staande voet tot aan de datum waarop de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig zal zijn geëindigd, te vermeerderen met de wettelijke verhoging en wettelijke rente, alsmede tot teruggave van de auto van de zaak;
RST te veroordelen om aan [eiser2] te voldoen het overeengekomen salaris ad € 8.833,76 bruto per maand, te vermeerderen met alle overeengekomen emolumenten, vanaf de datum van het ontslag op staande voet tot aan de datum waarop de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig zal zijn geëindigd, te vermeerderen met de wettelijke verhoging en wettelijke rente, alsmede tot teruggave van de auto van de zaak;
RST te veroordelen om aan [eiser3] te voldoen het overeengekomen salaris ad € 7.829,33 bruto per maand, te vermeerderen met alle overeengekomen emolumenten, vanaf de datum van het ontslag op staande voet tot aan de datum waarop de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig zal zijn geëindigd, te vermeerderen met de wettelijke verhoging en wettelijke rente, alsmede tot teruggave van de auto van de zaak;
RST te veroordelen om [eiser1] binnen 24 uur na betekening van dit vonnis weer toe te laten tot het verrichten van zijn bedongen werkzaamheden, op straffe van een dwangsom van € 5.000,00 voor iedere dag of gedeelte van de dag dat RST weigert aan deze veroordeling te voldoen;
RST te veroordelen om [eiser2] binnen 24 uur na betekening van dit vonnis weer toe te laten tot het verrichten van zijn bedongen werkzaamheden, op straffe van een dwangsom van € 5.000,00 voor iedere dag of gedeelte van de dag dat RST weigert aan deze veroordeling te voldoen;
RST te veroordelen om [eiser3] binnen 24 uur na betekening van dit vonnis weer toe te laten tot het verrichten van zijn bedongen werkzaamheden, op straffe van een dwangsom van € 5.000,00 voor iedere dag of gedeelte van de dag dat RST weigert aan deze veroordeling te voldoen;
RST te veroordelen in de kosten van het geding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
RST voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Ten aanzien van de vordering gegrond op artikel 843a Rv
4.1.1.
[eisers] heeft afgifte door RST gevorderd van de navolgende zaken:
de door RST ingenomen I-Phones van [eisers] ;
toegang tot de e-mailboxen van [eisers] ;
de notulen van de managementvergaderingen over 2013, 2014 en 2015;
e (voorlopige) onderzoeksrapportages van KPMG en Deloitte ter zake van de onderhavige kwestie;
de volledige bandopnamen van de opgenomen gesprekken op 11 april 2016;
alle facturen met de daarbij behorende handtekeningen ter accordering die door RST in de jaren 2010 tot en met 2015 zijn betaald in het kader van relatiegeschenken, etentjes, wijnen, Zano kledingbonnen, reizen, deelname aan festiviteiten en participaties bij Feyenoord, Sparta, Excelsior en ADO.
4.1.2.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat de artikel 843a Rv vordering in de dagvaarding nagenoeg niet wordt toegelicht en in de pleitnota nauwelijks. [eisers] stelt weinig meer dan dat RST beschikt over informatie die naar alle waarschijnlijkheid relevant is in het kader van de procedure tot vernietiging van het ontslag.
Waarom, uitgesplitst per vorderingsonderdeel, sprake is van een rechtmatig belang – zijnde een direct en concreet belang, wat betekent dat de bescheiden relevant moeten zijn voor de vaststelling van de bewijs- en rechtspositie van [eisers] – bij afgifte (bedoeld zal zijn afschrift), wordt niet gesteld en onderbouwd. Op grond daarvan moet deze vordering in al zijn onderdelen worden afgewezen. Datzelfde lot treft de daarmee samenhangende dwangsomvordering.
Voor de verschillende onderdelen van de vordering, met uitzondering van de onder e) gevorderde afgifte van de bandopnamen van de individuele gesprekken die op 11 april 2016 zijn gemaakt nu mr. Latten ter zitting heeft toegezegd dat mr. van Dijk daarvan een kopie zal ontvangen, zij daarnaast, en ten overvloede, het volgende overwogen.
4.1.3.
Het begrip bescheiden van artikel 843a Rv ziet niet alleen op schriftelijke bescheiden maar daarmee wordt ook geduid op gegevens op andere gegevensdragers dan papier.
Uitgaande van die definitie begrijpt de voorzieningenrechter dat [eisers] met de onder a) geformuleerde vordering heeft bedoeld afgifte te vorderen van de gegevens op deze gegevensdragers, waaronder alle whatsapp-berichten die zijn verstuurd dan wel ontvangen tussen 1 september 2013 en 11 april 2016. Tot de door RST in het geding gebrachte stukken behoren (meer dan) 200 pagina’s (uitdraaien van) whatsapp-gesprekken. In dat licht had het op de weg van [eisers] gelegen om aan te geven welke informatie (mogelijk) in de niet aan hem ter beschikking gestelde whatsapp-berichten staat, die zou kunnen dienen ter ondersteuning van zijn standpunten. [eisers] heeft dit evenwel nagelaten.
Voor zover [eisers] bedoelt afgifte van de telefoons zelf te vorderen – als onderdeel van de emolumenten van zijn arbeidsovereenkomst, evenals de auto van de zaak – zij vooropgesteld dat artikel 843a Rv daarvoor geen grondslag biedt. Bij de bespreking van de loon- en wedertewerkstellingsvorderingen zal hier nog nader op ingegaan worden.
4.1.4.
Voor de onder b) en c) geformuleerde vorderingen geldt dat [eisers] nalaat voldoende concrete feiten en omstandigheden te stellen waaruit zijn belang blijkt. Niet duidelijk gemaakt wordt welke informatie zou kunnen bijdragen aan het ondersteunen van zijn standpunten, waarbij evenmin duidelijk is welke standpunten [eisers] dan bedoelt. Deze vorderingen hebben dan ook het karakter van een fishing expedition.
4.1.5.
De onder d) geformuleerde vordering stuit af op de niet betwiste stelling van RST dat er nog geen (voorlopige) onderzoeksrapporten door KPMG en Deloitte zijn.
4.1.6.
Het onder f) gevorderde is blijkens de pleitnota (punt 64) blijkbaar bedoeld om aan de hand daarvan te kunnen aantonen dat er binnen RST een cultuur heerst waarin klanten en relaties – en blijkbaar ook personeelsleden, zo begrijpt de voorzieningenrechter – in de watten worden gelegd met als doel klanten binnen te halen. RST betwist niet dat een dergelijke cultuur binnen haar bedrijf bestaat. Dat kan echter niet tot toewijzing van het gevorderde leiden, alleen al niet omdat het in de watten leggen (in strijd met interne gebruiken) niet aan de ontslagen ten grondslag is gelegd. [eisers] stelt bovendien niet dat – voor zover dat al aannemelijk is en aan het ontslag ten grondslag is gelegd, waarover hierna meer – het in de RST bedrijfscultuur gebruikelijk was om privéuitgaven ten laste van RST te brengen.
4.2.
Ten aanzien van de loonvorderingen
4.2.1.
Geoordeeld wordt dat het spoedeisend belang voortvloeit uit de aard van de gevraagde voorzieningen.
4.2.2.
Sinds 1 juli 2015 blijft een gegeven ontslag in stand zolang dat niet door de kantonrechter (als bodemrechter) is vernietigd. [eisers] heeft nog geen bodemprocedure, een vernietigingsprocedure, aanhangig gemaakt. In die situatie zal aan een eventueel te treffen voorziening de voorwaarde moeten worden verbonden dat, tijdig, een bodemprocedure aanhangig gemaakt wordt.
Voor toewijzing van de gevraagde voorziening is nodig dat het in voldoende mate waarschijnlijk is dat de vordering ook in een bodemprocedure zodanige kans van slagen heeft dat, vooruitlopend daarop, toewijzing daarvan in kort geding gerechtvaardigd is.
Vooralsnog onduidelijk is of [eiser3] aan het einde van het gesprek op 11 april 2016 op staande voet is ontslagen dan wel dat dit pas gebeurd is bij brief van 13 april 2016. Dat zal van belang kunnen zijn bij de beoordeling of de vordering in de bodemprocedure, gelet op de vervaltermijn, tijdig is ingesteld. Dat oordeel is echter voorbehouden aan de bodemrechter en voor het oordeel in dit kort geding niet van belang. Daar zij aan toegevoegd dat gelet op de korte termijn tussen 11 en 13 april 2016 hierna tot uitgangspunt wordt genomen dat aan het vereiste van onverwijldheid van de mededeling van het ontslag op staande voet is voldaan.
4.2.3.
Bij de beoordeling van de vordering ligt ter toetsing voor het ontslag van [eisers] op grond van een dringende reden, zoals geformuleerd in de ontslagbrief van 13 april 2016 en, al dan niet, meegedeeld op 11 april 2016.
Als dringende redenen worden onder andere beschouwd de daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer, omschreven in artikel 7:678 lid 2 BW, die ten gevolge hebben dat van de werkgever redelijkerwijs niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Bij de beoordeling van de vraag daarvan sprake is, moeten de omstandigheden van het geval – waaronder de persoonlijke omstandigheden van de werknemer –, in onderling verband en samenhang, in aanmerking worden genomen.
Mededeling van de dringende reden dient zo plaats te vinden dat voor de wederpartij onmiddellijk duidelijk is op welke eigenschappen of gedragingen de opzegging op staande voet gegrond is. Dat vereiste strekt ertoe te waarborgen dat het de wederpartij onmiddellijk duidelijk is welke eigenschappen of gedragingen de ander hebben genoopt tot het beëindigen van de dienstbetrekking. In het geval slechts een gedeelte van het door de werkgever als dringende reden medegedeelde feitencomplex komt vast te staan is het ontslag op staande voet alleen geldig als het gedeelte van de feiten dat vaststaat op zichzelf kan worden beschouwd als een dringende reden, en voor de werknemer in het licht van de aanzegging en de overige omstandigheden van het geval onmiddellijk duidelijk was dat de werkgever hem ook zou hebben ontslagen indien deze, anders dan hij blijkens de ontslagaanzegging meende, daarvoor niet meer grond zou hebben gehad dan in rechte komt vast te staan, althans dat daaromtrent bij de werknemer, gelet op de omstandigheden van het geval, in redelijkheid geen twijfel kan hebben bestaan.
In de praktijk speelt daarbij veelal een rol of de werkgever in de ontslagbrief, of het ontslaggesprek, aangeeft dat ook in het geval slechts een deel van de dringende reden komt vast te staan dat voldoende is voor een ontslag op staande voet. In de brieven van 13 april 2016 staat dat niet. Naast de brieven van 13 april 2016 zijn transcripties van de individuele gesprekken op 11 april 2016 overgelegd. Op basis van die stukken zal, indien aan de orde
– namelijk in het geval niet alle ontslaggronden voorshands aannemelijk zijn –, een voorlopig oordeel moeten worden gegeven over de vraag of het [eisers] duidelijk
– glashelder, volgens RST – was dat hij, als een of meer van de aangedragen feiten als ontslaggrond zou uitvallen, ook op grond van de overige feiten zou zijn ontslagen.
4.2.4.
De voorzieningenrechter stelt in het kader van de beoordeling van de ontslaggronden voorop dat de brieven van 13 april 2016 zo worden gelezen dat de gemaakte verwijten onder 1 tot en met 13 zijn opgesomd en dat onder a tot en met d daar een juridisch etiket op wordt geplakt.
4.2.5.
Op basis van alle overgelegde stukken kan, voorshands en voor zover relevant, het volgende worden vastgesteld. Daarbij wordt opgemerkt dat een volledige beoordeling van alle relevante en omstandigheden zich niet verdraagt met het karakter van een kort geding.
[eisers] heeft RST niet gemeld dat hij aandeelhouder van Bonfide Holding is geworden. Voorshands moet worden betwijfeld of dit aandeelhouderschap niets voorstelde
– in de zin dat er nooit aandeelhoudersvergaderingen zijn geweest of gepland, er zijn immers aanwijzingen dat het tegendeel het geval was, opmerkelijk is ook dat daarover verschillend verklaard wordt: [eiser1] ontkent dat, [eiser2] heeft verklaard dat ze als aandeelhouders misschien een of twee keer bij elkaar geweest zijn – en of [eisers] geen enkele wetenschap droeg van de band tussen Bonfide Holding en Bonfide Facts. Dat laatste getuigt op het eerste gezicht van een, voor mensen uit het topmanagement van een groot bedrijf, ongeloofwaardige naïviteit. Die ongeloofwaardigheid geldt ook voor de stelling dat [eisers] slechts bij een notaris geweest is om een handtekening te zetten en, en daar lijkt het betoog toch op neer te komen, maar nauwelijks wist waarvoor getekend werd. Bij dat oordeel wordt in aanmerking genomen dat sprake was van slechts een zestal aandeelhouders alsmede de innige contacten tussen dat zestal. Ook de deelname van [eisers] in de BF whatsappgroep, met de drie anderen, laadt, ook in het licht van de ontdekte fraude maar ook vanwege de hierna nog te noemen gesprekken, een zekere verdenking op zich. Samengevat zijn er op zijn minst aanwijzingen voor een belangenverstrengeling die als zijnde in strijd met goed werknemerschap zou kunnen worden beoordeeld.
Daar staat tegenover dat van enige dividenduitkering van Bonfide Facts naar Bonfide Holding vooralsnog niets is gebleken. Ook het met de bedrijfscreditcard van RST betalen van het etentje (van [eisers] , [persoon5] , [persoon2] en [persoon1] ) op de dag van oprichting van Bonfide Holding zegt op dit moment weinig gegeven de door [eisers] afgelegde verklaringen dat er wel vaker privé-uitgaven met de bedrijfscreditcard werden gedaan, en dat deze steeds, na afloop, werden aangetekend en verrekend. Voorts zijn de aanwijzingen van een vooropgezet plan om RST te benadelen weinig concreet. Ten slotte moet worden opgemerkt dat RST het zelf kennelijk ook niet zo nauw lijkt te nemen met het trachten te voorkomen van belangenverstrengeling, nu het blijkbaar gebruikelijk was dat relatiegeschenken werden besteld bij het bedrijf van de echtgenote van de statutair directeur.
[eiser1] heeft erkend dat hij wel eens een fles wijn voor privé gebruik heeft gekocht en de rekening naar de zaak (RST) heeft laten sturen en dat die wijn iets van vijftig of zestig euro kostte. Dit is echter niet aan zijn ontslag ten grondslag gelegd, terwijl niet duidelijk is of het om slechts één fles dan wel om meer flessen gaat.
[eiser3] heeft erkend dat hij [persoon5] bij RST heeft binnengehaald en ziet dat, naar de voorzieningenrechter op basis van de transcriptie van het gesprek van 11 april 2016 begrijpt, als persoonlijk falen. Het binnenhalen van [persoon5] is echter niet aan het ontslag ten grondslag gelegd.
Ten slotte is er een reeks van whatsappgesprekken die op zijn minst (grote) vragen oproepen. Het gaat daarbij onder meer om de op blz. 22 en 23 van de pleitnota van RST aangehaalde gesprekken – die de indruk wekken dat uitgaven moeten worden verklaard en/of afgestemd (door een of meer personen van het zestal) –, om whatsappgesprekken over bestellingen van wijn en facturen van wijnproeverijen en om de gesprekken tussen [eiser1] en [eiser2] in de dagen voorafgaand aan 11 april 2016 zijn gevoerd, welke laatste de indruk (zouden kunnen) wekken dat sprake is van afstemming van een verweer op, al min of meer bekende, beschuldigingen. Ook doen deze gesprekken twijfels rijzen over de integriteit van [eisers] , mede gezien de functies die vervuld worden.
4.2.6.
Hiervoor zijn al enkele kanttekeningen geplaatst bij hetgeen kan worden vastgesteld. Enkele andere kanttekeningen die gemaakt kunnen worden is dat van betaling door RST van onterechte facturen voor wijn vooralsnog niets is gebleken of aannemelijk geworden, en datzelfde geldt voor het ten laste van RST brengen van privé-etentjes, (buitenlandse) reizen en privé-aanschaf van kleding. Voorts is de status van het gebruik van de ADO-skybox onduidelijk. Nu zich buiten die box blijkbaar een bord met het RST-logo bevindt, is niet zonder meer aannemelijk dat sprake was van (louter) privé-gebruik. Evenmin blijkt vooralsnog van enige wetenschap van [eisers] van de, inderdaad buitensporige, facturen voor gebruik en onderhoud van die skybox. [eisers] heeft verder onweersproken gesteld dat het Pal Mundo-festival een jaarlijks terugkerend bedrijfsuitje was, waar de statutair directeur van RST ook naar toe ging. Een werkgerelateerd karakter van uitgaven daarvoor is op grond daarvan op dit moment niet uitgesloten.
4.2.7.
Het hiervoor onder 4.2.5. en 4.2.6. overwogene leidt tot het voorlopig oordeel dat op dit moment niet aannemelijk is dat alle aan het ontslag ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden in een bodemprocedure zullen komen vaststaan.
4.2.8.
Dan rijst de vraag of het voor [eisers] glashelder was dat wanneer slechts een of enkele van alle aangevoerde ontslaggronden zou (komen) vaststaan, ook ontslag op staande voet zou volgen. Naar voorlopig oordeel was dat niet het geval. Hiervoor is al aangegeven dat dit voorbehoud niet in de ontslagbrieven is opgenomen. Daarnaast zijn in de op 11 april 2016 gehouden individuele gesprekken lang niet alle in de brieven van 13 april 2016 opgesomde feiten en omstandigheden (ontslaggronden) ter sprake gekomen en blijkt uit de transcripties (vooralsnog) onvoldoende op welke wijze, en met welke inhoud, de ontslagmededeling gedaan is, als die, ten aanzien van [eiser3] , al gedaan is.
Verder blijkt vooralsnog niet dat RST zich bij het nemen van de ontslagbeslissing rekenschap heeft gegeven van de verplichting om de persoonlijke omstandigheden van [eisers] daarbij in aanmerking te nemen. In dit verband zij opgemerkt dat het gaat om (zeer) lange dienstverbanden en, kennelijk, tot voor kort onberispelijke staten van dienst.
4.2.9.
Dit alles leidt ertoe dat op dit moment in onvoldoende mate aannemelijk is dat het ontslag in een bodemprocedure stand zal houden. Dit betekent dat de loonvorderingen moeten worden toegewezen evenals de gevorderde wettelijke rente. De gevorderde wettelijke verhoging zal, gezien de omstandigheden en de tegen [eisers] gerezen verdenkingen, worden beperkt tot 5%.
4.3.
Ten aanzien van de vorderingen tot wedertewerkstelling en teruggave van de auto en I-Phone van de zaak
Op grond van de hiervoor geschetste feiten en omstandigheden, meer in het bijzonder de tegen [eisers] gerezen verdenkingen, en de omstandigheid dat het onderzoek nog steeds loopt, is de voorzieningenrechter van oordeel dat voor een terugkeer van [eisers] op de werkvloer op dit moment geen plaats is. Dat leidt ook tot het oordeel dat een teruggave van de met tewerkstelling verbonden auto van de zaak ,en I-Phone, ook niet aan de orde kan zijn. Daar zij aan toegevoegd dat [eisers] ook geen spoedeisend belang heeft gesteld bij het terugkrijgen van auto. Voor de telefoon geldt bovendien het hiervoor onder 4.1.3. overwogene.
4.4.
Proceskosten
Nu beide partijen zijn te beschouwen als over en weer in het ongelijk gesteld, zullen de proceskosten worden gecompenseerd.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt RST, onder de voorwaarde dat [eiser1] tijdig een bodemprocedure aangaande de vernietiging van het ontslag op staande voet aanhangig maakt, om aan [eiser1] te voldoen het overeengekomen salaris ad € 7.829,33 bruto per maand, te vermeerderen met alle overeengekomen emolumenten, vanaf de datum van het ontslag op staande voet tot aan de datum waarop de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig zal zijn geëindigd, te vermeerderen met de wettelijke verhoging ad 5%, en het aldus verhoogde bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van verschuldigdheid tot aan de dag der algehele voldoening,
5.2.
veroordeelt RST, onder de voorwaarde dat [eiser2] tijdig een bodemprocedure aangaande de vernietiging van het ontslag op staande voet aanhangig maakt, om aan [eiser2] te voldoen het overeengekomen salaris ad € 8.833,76 bruto per maand, te vermeerderen met alle overeengekomen emolumenten, vanaf de datum van het ontslag op staande voet tot aan de datum waarop de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig zal zijn geëindigd, te vermeerderen met de wettelijke verhoging ad 5%, en het aldus verhoogde bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van verschuldigdheid tot aan de dag der algehele voldoening,
5.3.
veroordeelt RST, onder de voorwaarde dat [eiser3] tijdig een bodemprocedure aangaande de vernietiging van het ontslag op staande voet aanhangig maakt, om aan [eiser3] te voldoen het overeengekomen salaris ad € 7.829,33 bruto per maand, te vermeerderen met alle overeengekomen emolumenten, vanaf de datum van het ontslag op staande voet tot aan de datum waarop de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig zal zijn geëindigd, te vermeerderen met de wettelijke verhoging ad 5%, en het aldus verhoogde bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van verschuldigdheid tot aan de dag der algehele voldoening,
5.4.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.5.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. de Bruin en in het openbaar uitgesproken op 3 juni 2016.2026/2009