ECLI:NL:RBROT:2016:4281

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 juni 2016
Publicatiedatum
8 juni 2016
Zaaknummer
ROT 15/7028
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke boete op grond van de Woningwet en de bevoegdheid van het college van burgemeester en wethouders

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 9 juni 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam. De eiser had een bestuurlijke boete van € 4.000,- opgelegd gekregen op basis van artikel 92a, eerste lid, van de Woningwet. De rechtbank oordeelde dat de verweerder zijn bevoegdheid om een boete op te leggen niet voor een ander doel heeft gebruikt dan waarvoor deze was verleend. De eiser had eerder een last onder dwangsom opgelegd gekregen vanwege gebreken aan een pand, en de rechtbank constateerde dat er sprake was van een tweede overtreding binnen twee jaar, wat de bevoegdheid van de verweerder om een boete op te leggen bevestigde.

Tijdens de zitting op 20 april 2016 heeft de eiser zijn beroepsgrond ingetrokken dat de overtreding niet aan hem kon worden verweten. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen bewijs was voor vooringenomenheid van de verweerder en dat de eiser niet kon aantonen dat er sprake was van ongelijke behandeling. De rechtbank concludeerde dat de eiser voldoende gelegenheid had gehad om zijn standpunten te onderbouwen en dat er geen aanleiding was voor schorsing of heropening van het onderzoek. Uiteindelijk werd het beroep van de eiser ongegrond verklaard en bleef de opgelegde bestuurlijke boete in stand.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 3
zaaknummer: ROT 15/7028

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 juni 2016 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [woonplaats eiser] , eiser,

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam, verweerder,
gemachtigden: mr. C.J. Oosthoek en mr. S.B.H. Fijneman.

Procesverloop

Bij besluit van 12 mei 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser een bestuurlijke boete opgelegd van € 4.000,-.
Bij besluit van 28 september 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 april 2016. Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. E.P.A. Balesar. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 92a, eerste lid, van de Woningwet kan het bevoegd gezag een bestuurlijke boete opleggen ter zake van een overtreding van het verbod van artikel 1b, indien de overtreder minder dan twee jaar voorafgaande aan die overtreding een overtreding van artikel 1b heeft begaan.
2. Verweerder heeft op grond van artikel 92a, eerste lid van de Woningwet aan eiser een bestuurlijke boete opgelegd. Aan eiser is bij besluit van 17 april 2015 een last onder dwangsom opgelegd vanwege gebreken aan het pand aan de [adres 1] Op 22 april 2015 heeft de inspecteur van de afdeling Toezicht Gebouwen geconstateerd dat het pand aan de [adres 2] gebreken vertoont. Het pand voldoet niet aan de eisen van artikel 1b Woningwet en het Bouwbesluit. Er is daarom sprake van een tweede overtreding en de bevoegdheid voor verweerder om een bestuurlijke boete op te leggen. Aan de hand van de “Beleidsnotitie gemeente Rotterdam 2014 bestuurlijke boete” heeft verweerder de hoogte van de boete vastgesteld op € 4000,-.
3. Gelet op de gronden van beroep en het verhandelde ter zitting, stelt de rechtbank vast dat door eiser niet wordt bestreden dat sprake is van een overtreding van artikel 1b van de Woningwet. Voorts constateert de rechtbank dat eiser niet langer bestrijdt dat de overtreding aan hem kan worden verweten. Eiser heeft deze beroepsgrond ter zitting ingetrokken. Tenslotte stelt de rechtbank vast dat door eiser niet wordt bestreden dat sprake is van een tweede overtreding van artikel 1b van de Woningwet binnen twee jaar. Verweerder was derhalve op grond van artikel 92a van de Woningwet bevoegd om aan eiser een bestuurlijke boete op te leggen.
4. Gelet op de gronden van beroep en het verhandelde ter zitting begrijpt de rechtbank de gronden van beroep aldus dat eiser stelt dat verweerder heeft gehandeld in strijd met het verbod van détournement de pouvoir, het beginsel van fairplay en het gelijkheidsbeginsel. De rechtbank is van oordeel dat er geen aanknopingspunten zijn om schending van deze beginselen aannemelijk te achten, nu eiser zijn stellingen niet met concrete feiten en omstandigheden heeft onderbouwd. De omstandigheid dat eiser ook andere geschillen met de gemeente heeft, acht de rechtbank geen onderbouwing voor een dergelijke conclusie. Zoals hiervoor al is overwogen was verweerder bevoegd om de bestuurlijke boete aan eiser op te leggen. Door de wetgever is het mogelijk gemaakt om bij een tweede overtreding, naast een last onder dwangsom, ook een bestuurlijke boete op te leggen, zelfs indien inmiddels aan de last is voldaan. Verweerder heeft verwezen naar de “Beleidsnotitie gemeente Rotterdam 2014 bestuurlijke boete”, waarin is neergelegd met welk doel en op welke wijze verweerder van zijn bevoegdheid om een bestuurlijke boete op te leggen gebruik maakt. Bij de last onder dwangsom die verweerder vanwege de eerste overtreding had opgelegd, heeft verweerder eiser gewaarschuwd dat hem bij een volgende overtreding niet alleen een last onder dwangsom, maar ook een bestuurlijke boete kon worden opgelegd. Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken dat verweerder zijn bevoegdheid om een boete op te leggen heeft gebruikt voor een ander doel dan waarvoor die bevoegdheid is verleend. Van vooringenomenheid van verweerder bij de besluitvorming is evenmin gebleken. Eiser heeft gewezen op panden in Rotterdam die in slechte staat verkeren en waartegen verweerder volgens hem niet optreedt. De rechtbank overweegt dat daarmee niet is aangetoond dat sprake is van een ongelijke behandeling in gelijke gevallen. Verweerder heeft zich in de bezwaarfase en tijdens de behandeling van het beroep ter zitting op het standpunt gesteld dat ook in andere gevallen handhavend wordt opgetreden tegen overtredingen van artikel 1b van de Woningwet. Eiser heeft geen concrete aanknopingspunten aangedragen die het standpunt van verweerder weerspreken. Voorts is niet gesteld of gebleken dat er een vergelijkbaar geval zou bestaan, waarin ten aanzien van dezelfde overtreder ook twee overtredingen binnen twee jaar zijn geconstateerd, maar verweerder desondanks geen bestuurlijke boete heeft opgelegd. Ter zitting heeft verweerder aangegeven dat eiser tot aan december 2015 de enige in de gemeente was bij wie een tweede overtreding was geconstateerd en een boete kon worden opgelegd. Voor zover eiser ter zitting heeft betoogd dat hij in de gelegenheid wil worden gesteld om bewijs over te leggen dat verweerders standpunt weerlegt, merkt de rechtbank op dat eiser tijdens de procedure voldoende gelegenheid heeft gehad om zijn standpunten te onderbouwen en daarom eventueel bewijs al eerder had kunnen en moeten overleggen. De rechtbank heeft dan ook geen aanleiding gezien voor schorsing dan wel heropening van het onderzoek.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Conclusie
7. Dit betekent dat eiser geen gelijk krijgt. De bestuurlijke boete die verweerder aan eiser heeft opgelegd blijft in stand.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.S. Flikweert, rechter, in aanwezigheid van mr. J. Houtman, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 juni 2016.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.