In deze zaak vorderde de verhuurder, Stichting Woonstad Rotterdam, de verwijdering van een schotelantenne die door de gedaagde, een huurder, op de balustrade van haar balkon was geplaatst. De verhuurder stelde dat de plaatsing van de schotelantenne in strijd was met de algemene voorwaarden van de huurovereenkomst, die vereisten dat voor dergelijke veranderingen schriftelijke toestemming van de verhuurder nodig was. De gedaagde betwistte de toepasselijkheid van deze voorwaarden en voerde aan dat de weigering van de verhuurder om toestemming te verlenen een ongerechtvaardigde inbreuk op haar recht op vrije nieuwsgaring vormde, zoals beschermd door artikel 10 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De kantonrechter oordeelde dat de gedaagde gebonden was aan de algemene voorwaarden, aangezien deze onlosmakelijk deel uitmaakten van de huurovereenkomst die door haar zoon was ondertekend. De rechter concludeerde dat de belangen van de verhuurder, die een beleid voerde tegen de plaatsing van schotelantennes om de leefbaarheid en esthetiek van het complex te waarborgen, zwaarder wogen dan de belangen van de gedaagde. De inbreuk op het recht van de gedaagde op vrije nieuwsgaring werd als gerechtvaardigd beschouwd, en de vordering van de verhuurder werd toegewezen. De gedaagde werd veroordeeld om de schotelantenne binnen 14 dagen te verwijderen, op straffe van een dwangsom.