ECLI:NL:RBROT:2016:4867

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 april 2016
Publicatiedatum
28 juni 2016
Zaaknummer
10/960192-12
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hawala-bankieren en vrijspraak voor witwassen met veroordeling voor medeplegen van financieel toezicht

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 21 april 2016 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van witwassen en het zonder vergunning uitoefenen van betaaldiensten in het kader van Hawala-bankieren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte gedurende een periode van zes maanden betrokken was bij meerdere geldtransacties, waarbij hij samen met anderen contante geldbedragen verplaatste zonder de vereiste vergunning van de Nederlandsche Bank. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van 30 maanden, maar de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor het witwassen van geld, omdat niet kon worden aangetoond dat de geldbedragen afkomstig waren uit misdrijven. De verdachte werd vrijgesproken van het eerste feit, maar werd wel schuldig bevonden aan het medeplegen van het zonder vergunning uitoefenen van betaaldiensten, zoals vastgelegd in artikel 2:3a van de Wet op het financieel toezicht. Daarnaast werd de verdachte ook schuldig bevonden aan het voorhanden hebben van hasjiesj, wat in strijd is met de Opiumwet. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 175 dagen en verklaarde de in beslag genomen geldbedragen van 99.860 euro verbeurd, omdat deze waren aangewend voor het zonder vergunning verrichten van betaaldiensten.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/960192-12
Datum uitspraak: 21 april 2016
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres verdachte] ,
raadsvrouw mr. C.H. Zuur, advocaat te Amsterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzittingen van 2 april 2015, 24 juni 2015 en 7 april 2016.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd.
De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. B.M.M. Zonneveld heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden.

4.Waardering van het bewijs

Feiten 1 en 2

4.1.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte in de ten laste gelegde periode tezamen en in vereniging met anderen meerdere geldbedragen (krachtens gewoonte)witgewassen. In de voornoemde periode heeft de verdachte dertien keer geld overgedragen en een substantieel geldbedrag voorhanden gehad in zijn woning in het kader van een criminele vorm van Hawala-bankieren. De feiten en omstandigheden in deze zaak en de werkwijze met betrekking tot het bankieren zijn zodanig dat kan worden geoordeeld dat het geld van voorafgaande misdrijven afkomstig is. De verdachten maakten gebruik van versluierende taal en op de handelingen die in deze zaak zijn waargenomen, zijn verschillende FATF typologieën van toepassing. De verdachte heeft daar geen enkele, laat staan verifieerbare, verklaring omtrent de herkomst van het geld tegenovergesteld. Voorts kan worden bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan bankieren zonder vergunning, strafbaar gesteld op grond van de Wet financieel toezicht. De verdachte brengt en haalt zelf geld. Bij hem thuis is een token aangetroffen van een overdracht, die binnen de onderzoeksperiode valt. Dat duidt op zelf geld transporteren. Hij bemiddelde ook bij een tweetal transacties waarbij het daadwerkelijke ophalen of brengen door een ander, in casu medeverdachte [medeverdachte 1] (verder: [medeverdachte 1] ) werd gedaan. Dan heeft hij de rol van onderbankier.
4.1.2.
Standpunt verdediging
Bepleit is dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 tenlastegelegde. Daartoe is aangevoerd dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat er sprake is van vermogensbestanddelen ‘afkomstig uit enig misdrijf’ voorafgaand aan het voorhanden hebben en het overdragen daarvan in de zin van artikel 420quater van het Wetboek van Strafrecht. Op grond van de jurisprudentie kan niet worden volstaan met de typologieën van witwassen, indien duidelijk is dat het transacties in het kader van Hawala-bankieren betreft. Het dossier bevat geen aanwijzing die wijst op een ander gronddelict, anders dan de betrokkenheid van cliënt als koerier bij het Hawala-bankieren, waaruit de gelden zouden zijn voortgevloeid. Tevens kan niet worden bewezen dat cliënt op de hoogte zou zijn geweest van een mogelijk criminele herkomst van de verschillende geldbedragen.
Daarnaast is vrijspraak bepleit van het onder 2 tenlastegelegde, nu de verdachte slechts als koerier heeft gewerkt en deze feitelijke gedraging onvoldoende is om te kunnen spreken van een nauwe en bewuste samenwerking van verdachte op het uitoefenen van het bedrijf van betaaldienstverlener.
4.1.3.
Beoordeling
‘van misdrijf afkomstig’
De rechtbank stelt vast dat zich in het dossier de schriftelijke weergave van afgeluisterde telefoongesprekken en sms-berichten bevindt met telefoonnummers die aan de verdachte en respectievelijk [medeverdachte 1] worden toegeschreven. De gesprekken en berichten hebben een versluierend, voor buitenstaanders dikwijls cryptisch karakter waarin herhaalde patronen optreden en getallen een prominente rol spelen. In deze gesprekken wordt (onder meer) gesproken over het geven van ‘het toevertrouwde’, er worden nummers en adressen doorgegeven en soms worden kennelijk telefoonnummers van contactpersonen doorgegeven. Ook is er sprake van zogenoemde ‘tokens’ die kennelijk fungeren als legitimatie voor de afleveraars van de geldbedragen, zoals bij Hawala-bankieren gebruikelijk is. Tevens is gebleken dat door de verdachte met diverse contacten afspraken worden gemaakt die deels zijn geobserveerd, waarbij het vermoeden is ontstaan dat hierbij geldbedragen worden ontvangen of afgeleverd. De waarnemingen bij observaties op 14 november 2012 en 21 februari 2013 sluiten aan op de informatie in tapgesprekken en berichten. Op 14 november 2012 is na een overdracht een geldbedrag van 17.400,- euro aangetroffen bij een medeverdachte, waarbij betrokkenheid van de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte 1] aannemelijk is. Tevens is bij een doorzoeking van de woning van de verdachte een geldbedrag van 99.860,- euro aangetroffen.
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij als koerier ter zake van Hawala-bankieren geld van A naar B bracht. Tevens heeft hij verklaard dat het geld, dat tijdens de doorzoeking in zijn woning in beslag genomen is, de voorraad betreft die hij als koerier van Hawala-bankieren voorhanden had en niet zijn eigen geld betreft.
De rechtbank stelt in de eerste plaats vast dat het onderzoek in de onderhavige zaak geen direct bewijs heeft opgeleverd van het van enig concreet misdrijf afkomstig zijn van de geldbedragen die onder de verdachte in beslag zijn genomen. De verdachte heeft ter terechtzitting een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand als volslagen onwaarschijnlijk aan te merken verklaring afgelegd.
Uit de hiervoor geschetste feiten en omstandigheden kan worden geconcludeerd dat de verdachte betrokken was bij het zogenoemde Hawala-bankieren. Voorts is het niet op voorhand volslagen onwaarschijnlijk dat hij het onder hem in beslag genomen geld uit dien hoofde voorhanden had. Gelet daarop en op de specifieke werkwijze van Hawala-bankieren is het enkele voorkomen van omstandigheden zoals hier aan de orde - wat er ook zij van een verschijningsvorm die doet denken aan voorbeelden uit de reeks witwas-typologieën - in dit geval onvoldoende om daaraan een gerechtvaardigd vermoeden te ontlenen dat de verdachte zich bezig hield met witwassen. Nu het dossier overigens geen op witwassen duidende aanwijzingen bevat die niet door verdachtes werkzaamheden binnen het Hawala-bankieren (kunnen) worden verklaard en niet is komen vast te staan dat de bij hem aangetroffen geldbedragen zien op mogelijke opbrengsten of verdiensten daaruit en evenmin is gebleken dat verdachte op de hoogte zou zijn geweest van een mogelijk criminele herkomst van de verschillende geldbedragen uit strafbare feiten door anderen gepleegd dient de verdachte te worden vrijgesproken van het onder 1 tenlastegelegde.
Beoordeling van de rechtbank ten aanzien van feit 2
‘medeplegen’
Aan de verdachte wordt onder 2 verweten dat hij - tezamen en in vereniging met anderen - zonder vergunning betaaldiensten heeft verricht door geldtransacties en/of geldtransfers uit te voeren en/of gelden heeft ontvangen en/of beschikbaar gesteld en/of gehouden, namelijk ten aanzien van de geldbedragen opgenomen in het onder 2 ten laste gelegde.
Overdracht 26 september 2012
Uit de inhoud van opgenomen en afgeluisterde tapgesprekken en sms-berichten kwam naar voren dat de verdachte op 26 september 2012 een telefoonnummer ontving van zijn opdrachtgever in Marokko. De verdachte neemt contact op met dit telefoonnummer en maakt een afspraak met een NN-man. De verdachte stuurt [medeverdachte 1] naar de ontmoeting met NN-man en laat de NN-man weten dat hij ‘het toevertrouwde moet geven’. NN-man heeft nummer ‘26’. Na de ontmoeting laat [medeverdachte 1] aan de verdachte weten dat alles klopt, de verdachte rapporteert dit vervolgens weer terug naar zijn opdrachtgever in Marokko.
Overdacht 14 november 2012
Op 12 november 2012 werd verdachte gebeld door één van zijn Marokkaanse opdrachtgevers, genaamd [opdrachtgever] . [opdrachtgever] zei tegen [verdachte] dat hij woensdag gebeld zou worden door iemand aan wie hij 17.400 moet geven. Op 14 november 2012 werd verdachte gebeld door een NN-man, die later [medeverdachte 2] genaamd bleek te zijn. De verdachte en [medeverdachte 2] spraken af elkaar te ontmoeten in de [adres] . Tijdens observatie werd gezien dat verdachte in het voertuig van [medeverdachte 2] plaatsnam. De verdachte belde vervolgens met [opdrachtgever] . Uit dat gesprek bleek dat [verdachte] dacht dat zijn contact "zou geven". [opdrachtgever] zei dat [verdachte] "moet geven". [verdachte] belde vervolgens naar [medeverdachte 1] en zei dat [medeverdachte 1] 17.400 moet geven aan iemand die hij naar hem stuurt. Tijdens observatie werd gezien dat [medeverdachte 2] een ontmoeting had met [medeverdachte 1] in Nieuwegein. Beiden namen vervolgens korte tijd plaats in de auto van [medeverdachte 1] , waarna beiden weer plaats namen in hun eigen auto. [medeverdachte 1] belde vervolgens met [verdachte] en zei dat "hij hem het toevertrouwde heeft gegeven". [medeverdachte 2] belde vervolgens met [verdachte] en zei dat het goed was; hij alleen biljetten van 20 had gekregen; hij het niet geteld had en het zo mee zou nemen. Kort hierna werd [medeverdachte 2] op heterdaad aangehouden en werd in zijn auto een stoffen zak met 17.400,- euro aangetroffen.
Uit de inhoud van opgenomen en afgeluisterde tapgesprekken en sms-berichten is gebleken dat ook bij de andere ten laste gelegde transacties de verdachte contact had met één van zijn opdrachtgevers in Marokko, de verdachte contact opneemt met een derde, in die gesprekken veelal (huis)nummers worden genoemd en er vervolgens een ontmoeting plaatsvindt tussen de verdachte en die derde, waarna de verdachte tot slot weer contact opneemt met zijn opdrachtgever in Marokko.
Gelet op de afgeluisterde tapgesprekken tussen de verdachte en één van de opdrachtgevers in Marokko en de hoogte van de inbeslaggenomen geldbedragen stelt de rechtbank vast dat de in de gesprekken genoemde nummers, getallen betreffen die staan voor het geldbedrag dat dient te worden overgedragen. Deze ‘nummers’ dienen voor de juiste hoogte van het geldbedrag te worden vermenigvuldigd met 1000.
Artikel 2:3a, lid 1, van de Wet op het financieel toezicht (Wft) verbiedt het zonder vergunning van de Nederlandsche Bank uitoefenen van het bedrijf van betaaldienstverlener. De Wft onderscheidt in dit verband zeven soorten betaaldiensten (welke afkomstig zijn uit de bijlage bij de Europese richtlijn voor betaaldiensten 2007/64/EG), waaronder geldtransfers, die als volgt nader worden omschreven:
Van het verlenen van de dienst ‘geldtransfer’ is sprake als, zonder dat een rekening wordt geopend, van een betaler geld wordt ontvangen met als enig doel het daarmee corresponderende bedrag over te maken rechtstreeks aan een begunstigde dan wel aan een andere betalingsdienstverlener die de gelden aan de uiteindelijk begunstigde uitkeert.
Geldtransfers (of moneytransfers) worden in de praktijk vooral verleend ten behoeve van het overmaken van geld naar begunstigden in het buitenland, met name naar landen met een minder ontwikkeld banksysteem en waar het gebruik van bankrekeningen minder voorkomt. Ook voor onverwachte spoedbetalingen wordt wel van geldtransfers gebruik gemaakt.
Voor medeplegen moet sprake zijn van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de betrokken personen, gericht op de totstandkoming van het delict. Het accent ligt daarbij op de samenwerking en minder op de vraag wie welke feitelijke handelingen heeft verricht. De bijdrage aan het delict dient van voldoende intellectueel of materieel gewicht te zijn.
Nu de verdachte zeer intensief contact onderhield met zijn opdrachtgevers in Marokko, er sprake was van een hoge frequentie aan transacties, de verdachte een groot geldbedrag in zijn woning voorhanden had en ten minste in twee gevallen [medeverdachte 1] aanstuurde in het kader van Hawala-bankieren, behelst het feitelijk handelen van de verdachte meer dan het slechts fungeren als geldkoerier. De verdachte heeft met zijn handelen een wezenlijke bijdrage geleverd aan het strafbare feit. De verdachte kan derhalve worden aangemerkt als medepleger en heeft samen met anderen het bedrijf van betaaldienstverlener uitgeoefend.
Feiten 3 en 4
4.1.4.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie acht het onder 3 en 4 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen. De ploertendoder is in de woning van de verdachte aangetroffen. Dat is een ploertendoder als genoemd in art 2 lid 1 onder g van de Regeling wapens en munitie, ofwel een wapen van de categorie 1 onder 3 van de WWM (als bedoeld onder artikel 2, lid 1, WWM).
De hasj is in de berging van de woning van de verdachte aangetroffen. Het plakje is positief getest op THC. Ook het NFI heeft vastgesteld dat het hasjiesj betreft.
4.1.5.
Standpunt verdediging
Bepleit is dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 3 en 4 tenlastegelegde. Daartoe is aangevoerd dat de enkele vondst van beide zaken in de berging en de woonkamer onvoldoende wettig bewijs is voor de wetenschap en dus van het voorhanden hebben van beide zaken. Er kwam veel familie bij de verdachte thuis. Bovendien heeft de schoonvader van verdachte enkele dagen in de woonkamer gelogeerd. Er bestaat een reële mogelijkheid dat een ander de voorwerpen daar heeft geplaatst.
4.1.6.
Beoordeling
De rechtbank stelt vast dat tijdens een doorzoeking in de woning van de verdachte [adres verdachte] in een lade van een kast in de woonkamer een ploertendoder is aangetroffen. Daarnaast is in de berging van voornoemde woning in een doos en daarin een plastic zak met een plakje hasj aangetroffen.
De rechtbank neemt bij haar beoordeling als uitgangspunt dat de eigenaar tevens gebruiker van een pand in beginsel geacht wordt wetenschap te hebben van zich in dat pand bevindende goederen. Daarnaast constateert de rechtbank dat de verdachte zich beroept op zijn zwijgrecht en dus zelf geen verklaring heeft gegeven voor de aanwezigheid van de ploertendoder en de hasj in zijn woning.
Daar staat naar het oordeel van de rechtbank tegenover dat de woonkamer van de woning van verdachte een centrale plaats in de woning is, die tevens makkelijk toegankelijk is voor anderen dan de verdachte, hetgeen ook blijkt uit de verklaring van mevrouw [getuige] , inhoudende dat haar schoonvader een aantal nachten bij hen in de woonkamer logeerde. De rechtbank acht het onder voornoemde omstandigheden niet uitgesloten dat een ander dan verdachte de ploertendoder in de lade van de kast heeft achtergelaten, hetgeen namens verdachte, bij monde van diens advocaat naar voren is gebracht. Daar komt bij dat uit het dossier geen enkel feit of omstandigheid naar voren is gekomen waaruit het bewustzijn van de aanwezigheid van het wapen in de woning kan worden afgeleid. Niet kan worden vastgesteld dat het de verdachte is geweest die het wapen voorhanden heeft gehad dan wel dat het wapen zich in de machtssfeer van de verdachte heeft bevonden. De verdachte dient derhalve te worden vrijgesproken van het onder 3 tenlastegelegde.
Dit is anders voor het onder 4 tenlastegelegde feit. De rechtbank acht wel wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de hasj in de berging van zijn woning voorhanden heeft gehad. De hasj bevond zich in de berging van de woning van de verdachte, wat naar het oordeel van de rechtbank een minder toegankelijke plek in de woning is. Gesteld noch gebleken is dat ook anderen toegang hadden tot deze berging. Derhalve kan het niet anders dan dat de verdachte zich bewust was van de aanwezigheid van de drugs. De rechtbank acht het onder 4 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 en 4 tenlastegelegde heeft begaan op die wijze dat:
2.
hij
op tijdstippen in de periode van 1 september 2012 tot en met
21 februari 2013, in Nederland,
tezamen en in vereniging met anderen, telkens
opzettelijk zonder vergunning van de Nederlandsche Bank het bedrijf van betaaldienstverlener heeft uitgeoefend als bedoeld in artikel 2:3a lid 1 van
de Wet op het Financieel Toezicht, immers heeft verdachte en zijn mededaders ten behoeve van en/of op verzoek van begunstigden en/of betalers en/of één of meer anderen contante geldtransacties of contante geldtransfers uitgevoerd en voor rekening van een of meer van de voornoemde begunstigden en/of betalers ontvangen en/of aan een of meer van de voornoemde begunstigden en/of betalers beschikbaar gesteld en/of voor een of meer van de voornoemde begunstigden en/of betalers gehouden,
immers heeft hij en/of zijn mededaders:
- op 26 september 2012, te Rotterdam en Utrecht, 26.000 euro, overgedragen,
- op 27 september 2012, te Rotterdam, 10.000 euro, overgedragen,
- op 29 september 2012, te Amsterdam, 155.000 euro, overgedragen,
- op 1 oktober 2012, te Rotterdam, 90.000 euro, overgedragen,
- op 25 oktober 2012, te Rotterdam 12.000 euro, overgedragen,
- op 30 oktober 2012, te Rotterdam, 150.000 euro, overgedragen,
- op 30 oktober 2012, te Rotterdam, 16.000 euro, overgedragen,
- op 2 november 2012, te Amsterdam, 51.000 euro, overgedragen,
- op 6 november 2012, te Rotterdam, 40.000 euro, overgedragen,
- op 8 november 2012, te Rotterdam, 50.000 euro, overgedragen,
- op 9 november 2012, te Rotterdam, 40.000 euro, overgedragen,
- op 14 november 2012, te Nieuwegein en Rotterdam, 17.400 euro,
- op 21 februari 2013, te Rotterdam, 99.860 euro, beschikbaar gehouden.
4.
hij
op 21 februari 2013 te Rotterdam opzettelijk
aanwezig heeft gehad ongeveer 95,55 gram, van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige
elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd
(hasjiesj), zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet
behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a
van die wet.
(ZD 5)
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
Feit 2:
medeplegen van overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 2:3a van de Wet op het financieel toezicht, opzettelijk begaan, meermalen gepleegd.
Feit 4:
handelen in strijd met een in artikel 3, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het verrichten van illegale geldtransacties. De verdachte heeft gedurende een half jaar veelvuldig grote contante geldbedragen buiten het formele geldcircuit verplaatst, uitbetaald of ontvangen. De verdachte heeft samen met anderen de voornoemde geldtransfers bedrijfsmatig als betaaldienstverlener verricht zonder te beschikken over een daartoe door de Nederlandse Bank verleende vergunning, dan wel een door die instelling geregelde vrijstelling. De verdachte heeft zich zodoende onttrokken aan de regels van het financiële toezichtrecht.
Verdachte heeft voorts ongeveer 95 gram hasjiesj voorhanden gehad. Hasjiesj is een voor de volksgezondheid schadelijke stof en is daarom door de wetgever op de bij de Opiumwet behorende lijst II geplaatst.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 29 maart 2016, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportages
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 18 maart 2016. Dit rapport houdt –samengevat en voor zover van belang- het volgende in.
Geadviseerd wordt betrokkene naast de reeds ondergane detentie, een deels voorwaardelijke straf op te leggen. Hierbij worden geen bijzondere voorwaarden geadviseerd. Rapporteur heeft geen problemen op de leefgebieden geconstateerd.
Het recidiverisico wordt ingeschat als laag.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Straffen
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
Redelijke termijn
Bij de berechting van een zaak, waarbij geen sprake is van bijzondere omstandigheden heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak op de terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar na aanvang van de redelijke termijn. De redelijke termijn vangt aan op het moment dat een verdachte in redelijkheid de verwachting kan hebben dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. De inverzekeringstelling van een verdachte kan als een zodanige handeling worden aangemerkt. De verdachte is in de onderhavige zaak op 21 februari 2013 in verzekering gesteld. Op deze datum is de redelijke termijn derhalve aangevangen.
Naar het oordeel van de rechtbank is er in deze zaak geen sprake van bijzondere omstandigheden. Tussen 21 februari 2013 en de datum van het eindvonnis ligt een periode van ruim drie jaar. Nu in deze zaak, zoals hiervoor is overwogen, wordt uitgegaan van een redelijke termijn van twee jaar, is er in de onderhavige zaak sprake van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Nu deze overschrijding niet geheel is toe te rekenen aan de verdachte, houdt de rechtbank hiermee rekening bij de op te leggen straf.
Algemene afsluiting
Alles afwegend wordt na te noemen straf passend en geboden geacht.

8.In beslag genomen voorwerpen

8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de onder de verdachte in beslag genomen geldbedragen met een totaalbedrag ter hoogte van 99.860 euro verbeurd te verklaren.
8.2.
Beoordeling
De in beslag genomen geldbedragen met een totaalbedrag ter hoogte van 99.860 euro zullen worden verbeurd verklaard, nu niet is vastgesteld aan wie deze geldbedragen toebehoren en dit bedrag was bestemd tot en is aangewend voor het zonder vergunning verrichten van betaaldiensten.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Behalve op de reeds genoemde artikelen is gelet op de artikelen 33, 33a van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 1, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 2 en 4 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
175 (honderdvijfenzeventig) dagen;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- verklaart verbeurd als bijkomende straf voor feit 2: de geldbedragen met een totale waarde van 99.860,- euro.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. P. Putters, voorzitter, en mrs. C.M.A.T. van der Geest en R.E. Drenth, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.E.G. Busemeijer genaamd Lagemann, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 21 april 2016.
De jongste rechter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij
in of omstreeks de periode van 1 september 2012 tot en met 21 februari 2013, te Rotterdam en/of Nieuwegein en/of Amsterdam, althans in Nederland,
(telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers
heeft/hebben hij, verdachte en/of zijn mededader(s)
toen en daar (telkens) (krachtens die gewoonte) meermalen, althans eenmaal, (een)
(grote) geldbedrag(en), overgedragen en/of ontvangen, althans
(een) voorwerp(en), te weten een/enkele/meerdere tiental(len) duizenden
euro's, namelijk een totaalbedrag van 757.260 euro, althans geldbedragen, in contanten, heeft/hebben verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet,
althans van (een) voorwerp(en), te weten een/enkele/meerdere tiental(len) duizenden
euro's, namelijk een totaalbedrag van 757.260 euro, althans geldbedrag(en), in contanten, gebruik gemaakt,
terwijl hij en/of zijn mededader(s) wist(en) dat bovenomschreven voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk — afkomstig was/waren uit enig misdrijf,
immers heeft hij en/of zijn mededader(s):
- op of omstreeks 26 september 2012, te Rotterdam en/of Utrecht, althans in
Nederland,
(een) voorwerp(en), te weten 26.000 euro, althans een of meerdere geldbedrag(en) heeft overgedragen (ZD 4),
-op of omstreeks 27 september 2012, te Rotterdam, althans in Nederland,
(een) voorwerp(en), te weten 10.000 euro, althans een of meerdere geldbedrag(en) heeft overgedragen (ZD 4),
-op of omstreeks 29 september 2012, te Amsterdam, althans in Nederland,
(een) voorwerp(en), te weten 155.000 euro, althans een of meerdere geldbedrag(en) heeft overgedragen (ZD 4),
- op of omstreeks 1 oktober 2012, te Rotterdam, althans in Nederland,
(een) voorwerp(en), te weten 90.000 euro, althans een of meerdere geldbedrag(en) heeft overgedragen (ZD 4),
-op of omstreeks 25 oktober 2012, te Rotterdam, althans in Nederland,
(een) voorwerp(en), te weten 12.000 euro, althans een of meerdere geldbedrag(en) heeft overgedragen (ZD 4),
-op of omstreeks 30 oktober 2012, te Rotterdam, althans in Nederland,
(een) voorwerp(en), te weten 150.000 euro, althans een of meerdere geldbedrag(en) heeft overgedragen (ZD 4),
-op of omstreeks 30 oktober 2012, te Rotterdam, althans in Nederland,
(een) voorwerp(en), te weten 16.000 euro, althans een of meerdere geldbedrag(en) heeft overgedragen (ZD 4),
-op of omstreeks 2 november 2012, te Amsterdam, althans in Nederland,
(een) voorwerp(en), te weten 51.000 euro, althans een of meerdere geldbedrag(en) heeft overgedragen (ZD 4),
-op of omstreeks 6 november 2012, te Rotterdam, althans in Nederland,
(een) voorwerp(en), te weten 40.000 euro, althans een of meerdere geldbedrag(en) heeft
overgedragen (ZD 4),
-op of omstreeks 8 november 2012, te Rotterdam, althans in Nederland,
(een) voorwerp(en), te weten 50.000 euro, althans een of meerdere geldbedrag(en) heeft overgedragen (ZD 4),
-op of omstreeks 9 november 2012, te Rotterdam, althans in Nederland,
(een) voorwerp(en), te weten 40.000 euro, althans een of meerdere geldbedrag(en) heeft overgedragen (ZD 4),
-op of omstreeks 14 november 2012, te Nieuwegein en/of Rotterdam, althans in Nederland, (een) voorwerp(en), te weten 17.400 euro, althans een of meerdere geldbedrag(en) heeft overgedragen (ZD 2),
-op of omstreeks 21 februari 2013, te Rotterdam en/of Amsterdam, althans in Nederland, (een) voorwerp(en), te weten 300.000 euro, althans 100.000 euro, althans 99.860 euro, althans een of meerdere geldbedrag(en) heeft overgedragen en/of verworven en/of voorhanden gehad,
terwijl hij verdachte en/of zijn mededader(s) ten aanzien van die/dat (grote)
geldbedrag(en) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat die onmiddellijk of middellijk afkomstig was/waren uit enig misdrijf,
althans heeft hij, verdachte en/of zijn (mede)daders (telkens) van voornoemd(e)
geldbedrag (telkens) de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of verplaatsing verborgen en/of verhuld, althans heeft hij, verdachte e
n/of zijn mededader(s), verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende(n) was/waren van die/dat geldbedrag(en),
terwijl hij, verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat die/dat geldbedrag(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig
was/waren uit enig misdrijf; (ZD 2, 3, 4)
Artikel 420bis/ter/quater Wetboek van Strafrecht
Artikel 47 Wetboek van Strafrecht
((gewoonte)(/)(schuld)witwassen)
2.
hij
op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 september 2012 tot en met
21 februari 2013, te Rotterdam en/of Nieuwegein en/of Amsterdam, althans in Nederland,
(telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, (telkens)
opzettelijk zonder vergunning van de Nederlandsche Bank het bedrijf van betaaldienstverlener heeft uitgeoefend als bedoeld in artikel 2:3a lid 1 van
de Wet op het Financieel Toezicht, immers heeft/hebben hij, verdachte en/of
zijn mededader(s) ten behoeve van en/of op verzoek van meerdere begunstigde(n) en/of betaler(s) en/of één of meer ander(en)
één of meer (contante) geldtransactie(s) en/of (één of meer (contante) geldtransfer(s) uitgevoerd en/of voor rekening van een of meer van de voornoemde begunstigde(n) en/of betaler(s) ontvangen en/of aan een of meer van de voornoemde begunstigde(n) en/of betaler(s) beschikbaar gesteld en/of voor een of meer van de voornoemde begunstigde(n) en/of betaler(s) gehouden,
immers heeft/hebben hij en/of zijn mededader(s):
-op of omstreeks 26 september 2012, te Rotterdam en/of Utrecht, althans in Nederland, (een) voorwerp(en), te weten 26.000 euro, althans een of meerdere geldbedrag(en) overgedragen,
-op of omstreeks 27 september 2012, te Rotterdam, althans in Nederland, (een) voorwerp(en), te weten 10.000 euro, althans een of meerdere geldbedrag(en) overgedragen, op of omstreeks 29 september 2012, te Amsterdam, althans in Nederland, (een) voorwerp(en), te weten 155.000 euro, althans een of meerdere geldbedrag(en) overgedragen,
-op of omstreeks 1 oktober 2012, te Rotterdam, althans in Nederland, (een) voorwerp(en), te weten 90.000 euro, althans een of meerdere geldbedrag(en) overgedragen,
- op of omstreeks 25 oktober 2012, te Rotterdam, althans in Nederland, (een) voorwerp(en), te weten 12.000 euro, althans een of meerdere geldbedrag(en) overgedragen,
- op of omstreeks 30 oktober 2012, te Rotterdam, althans in Nederland, (een) voorwerp(en), te weten 150.000 euro, althans een of meerdere geldbedrag(en) overgedragen,
-op of omstreeks 30 oktober 2012, te Rotterdam, althans in Nederland, (een) voorwerp(en), te weten 16.000 euro, althans een of meerdere geldbedrag(en) overgedragen,
-op of omstreeks 2 november 2012, te Amsterdam, (een) voorwerp(en), te weten 51.000 euro, althans een of meerdere geldbedrag(en) overgedragen,
-op of omstreeks 6 november 2012, te Rotterdam, althans in Nederland, (een) voorwerp(en), te weten 40.000 euro, althans een of meerdere geldbedrag(en) overgedragen,
-op of omstreeks 8 november 2012, te Rotterdam, althans in Nederland, (een) voorwerp(en), te weten 50.000 euro, althans een of meerdere geldbedrag(en) overgedragen,
-op of omstreeks 9 november 2012, te Rotterdam, althans in Nederland, (een)
voorwerp(en), te weten 40.000 euro, althans een of meerdere geldbedrag(en) overgedragen,
- op of omstreeks 14 november 2012, te Nieuwegein en/of Rotterdam, althans in Nederland, (een) voorwerp(en), te weten 17.400 euro, althans een of meerdere geldbedrag(en) overgedragen en/of beschikbaar gesteld en/of beschikbaar gehouden,
-op of omstreeks 21 februari 2013, te Rotterdam, althans in Nederland, (een) voorwerp(en), te weten 99.860 euro, althans een of meerdere
geldbedrag(en) overgedragen en/of beschikbaar gesteld en/of beschikbaar gehouden; (ZD 2, 3, 4)
Artikel 2:3a lid 1 Wet op het Financieel Toezicht Artikelen 1, 2 en 6 Wet op de Economische Delicten (bankieren zonder vergunning)
3.
hij
op of omstreeks 21 februari 2013 te Rotterdam, althans in Nederland, een of meer wapens van categorie 1, onder 3, te weten een ploertendoder, althans een wapen, voorhanden heeft gehad
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voor zover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
(ZD 5)
Artikel 13 lid 1 Wet Wapens en Munitie Artikel 55 lid 1 Wet Wapens en Munitie
4.
hij
op of omstreeks 21 februari 2013 te Rotterdam, althans in Nederland, opzettelijk
aanwezig heeft gehad ongeveer 95,55 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer
dan 30 gram, van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige
elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd
(hasjiesj), zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet
behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a
van die wet;
(ZD 5)
Artikel 3 onder C Opiumwet Artikel 11 lid 2 Opiumwet