In deze zaak, die op 1 juli 2016 door de Rechtbank Rotterdam is behandeld, betreft het een kort geding tussen een eiser en KH Chemicals B.V. over de opheffing van een executoriaal beslag dat door KH is gelegd op het loon van de eiser. De eiser, die eerder in dienst was bij KH, had een arbeidsovereenkomst waarin geheimhoudingsbedingen waren opgenomen. Na beëindiging van zijn dienstverband ontstond er een geschil over de naleving van deze bedingen, wat leidde tot een vaststellingsovereenkomst waarin dwangsommen waren opgenomen voor het niet nakomen van verplichtingen. KH legde beslag op het loon van de eiser, wat de aanleiding vormde voor dit kort geding.
De eiser vorderde in dit kort geding dat het beslag zou worden opgeheven en dat KH zou worden veroordeeld tot terugbetaling van bedragen die door middel van de tenuitvoerlegging van de vaststellingsovereenkomst waren verkregen. KH voerde verweer en stelde dat de eiser dwangsommen had verbeurd door niet te voldoen aan de verplichtingen uit de vaststellingsovereenkomst. De voorzieningenrechter oordeelde dat KH niet aannemelijk had gemaakt dat de eiser op het moment van de vaststellingsovereenkomst nog beschikte over de gegevens die hij had moeten retourneren. Hierdoor was er geen rechtvaardiging voor het beslag op het loon van de eiser.
De voorzieningenrechter besloot dat KH misbruik van bevoegdheid maakte door het beslag te handhaven en wees de vorderingen van de eiser toe, met inachtneming van een dwangsom voor KH bij niet-nakoming van het vonnis. Tevens werd KH veroordeeld in de proceskosten van de eiser. Dit vonnis is openbaar uitgesproken op 1 juli 2016.