ECLI:NL:RBROT:2016:5045

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 juli 2016
Publicatiedatum
4 juli 2016
Zaaknummer
ROT 15/4748
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.G.L. de Vette
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke boete opgelegd aan onderneming wegens overtredingen van hygiënevoorschriften

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 8 juli 2016 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een onderneming en de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. De zaak betreft de oplegging van een boete van € 3.150,00 aan de onderneming wegens geconstateerde overtredingen van de hygiënevoorschriften zoals vastgelegd in de Warenwet. De inspectie door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) op 24 september 2014 heeft geleid tot een proces-verbaal waarin ernstige hygiënische tekortkomingen zijn vastgesteld in de bedrijfsruimten en de apparatuur van de onderneming. De rechtbank heeft geoordeeld dat de controleurs van de NVWA correct hebben gehandeld en dat er geen reden is om te twijfelen aan de bevindingen in het proces-verbaal.

De rechtbank heeft het beroep van de onderneming ongegrond verklaard, waarbij zij heeft overwogen dat de Minister bevoegd was om de boete op te leggen en dat deze boete niet onevenredig hoog was. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met eerdere overtredingen van de onderneming en de financiële situatie, maar heeft geconcludeerd dat er geen bijzondere omstandigheden waren die aanleiding gaven tot matiging van de boete. De psychische problemen van een van de vennoten werden niet als voldoende zwaarwegend beschouwd om de boete te verlagen. De rechtbank heeft de beslissing van de Minister om de boete te handhaven bevestigd en het beroep van de onderneming verworpen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 1
zaaknummer: ROT 15/4748

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 juli 2016 in de zaak tussen

[onderneming] ., te [woonplaats] , eiseres,

gemachtigde: mr. E. Doornbos,
en

de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, verweerder,

gemachtigde: mr. T.B. Klaasse.

Procesverloop

Bij besluit van 22 juni 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 21 november 2014 waarbij aan haar een boete is opgelegd van
€ 3.150,00 (het primaire besluit) ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 juni 2016. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Op 24 september 2014 is het bedrijf van eiseres aan de [adres] bezocht door een buitengewoon opsporingsambtenaar (de verbalisant) van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA). In het op ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal van de verbalisant is vastgesteld dat de winkel (aangetroffen zijn onder meer zwartkleurig vuil en tientallen muizenuitwerpselen op de vloer onder de koelvitrines en trap, geel buiksmeer en donkergekleurde sleepsporen afkomstig van muizen op een richel op de wand achter de koelwerkbank en de snijmachine) en de werkruimte beneden (aangetroffen zijn onder meer oude voedselresten in de voegen op de vloer, geelkleurige, vettige aanslag op het fornuis, muizenuitwerpselen op de vloer en op de rand in de wand naast de werktafel) onvoldoende schoon waren gehouden. Tevens blijkt uit het proces-verbaal dat materiaal dat in aanraking kon komen met levensmiddelen onvoldoende schoon was en dat de uitrustingsstukken onvoldoende schoon waren gehouden (aangetroffen zijn onder meer muizenuitwerpselen in de broodsnijmachine en op roestvrijstalen werkbank en een dode muis in de kruimelopvangbak van de broodsnijmachine). Verweerder heeft eiseres bij het primaire besluit een boete van € 3.150,00 opgelegd.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de boete gehandhaafd. Daarin is bepaald dat eiseres heeft gehandeld in strijd met artikel 2, eerste lid, van het Warenwetbesluit hygiëne van levensmiddelen in verbinding met artikel 4.2, en bijlage II, hoofdstuk I.1, van de Verordening (EG) 852/2004, waarin is bepaald, samengevat, dat de bedrijfsruimten voor levensmiddelen schoon moeten zijn (overtreding I). Voorts is daarin bepaald dat eiseres heeft gehandeld in strijd met artikel 2, eerste lid, van het Warenwetwetbesluit hygiëne van levensmiddelen in verbinding met artikel 4.2, en bijlage II, hoofdstuk V.1a, van de Verordening (EG) 852/2004, waarin is bepaald, samengevat, dat artikelen, uitrustingsstukken en apparatuur die met voedsel in aanraking komen afdoende schoongemaakt en zonodig ontsmet moeten zijn (overtreding II).
3. Eiseres heeft aangevoerd dat verweerder de boete ten onrechte niet gematigd heeft. Gewezen wordt op de overgelegde cijfers van de croissanterie en het feit dat de croissanterie niet levensvatbaar bleek te zijn. Dit hing ook samen met de psychische problemen van een van de vennoten. Daardoor moest een andere vennoot de onderneming alleen draaiende houden en daarbij ook de zorg voor de kinderen op zich nemen. Uiteindelijk heeft dit ertoe geleid dat de croissanterie haar werkzaamheden heeft gestaakt. Deze bijzondere omstandigheden hadden moeten leiden tot matiging van de boete. Voorts heeft eiseres aangevoerd dat haar ten onrechte verwijten worden gemaakt. Eiseres heeft er alles aan gedaan om de muizen en ander ongedierte te bestrijden, zo blijkt uit de rapportages van ongediertebestrijders. Het is dan ook onbegrijpelijk hoe er uitwerpselen van muizen konden worden gevonden. Ook de constateringen over het aangekoekte vuil kunnen niet juist zijn. Bij de zienswijze zijn foto's overgelegd waaruit blijkt dat sprake is van een schone winkel. De foto's en de rapportages van de ongediertebestrijders bewijzen dat eiseres geen blaam treft en de boete aan eiseres niet kan worden opgelegd. Hetgeen eiseres hier naar voren brengt geeft aanleiding tot voldoende twijfel aan de bevindingen in het proces-verbaal.
4. De rechtbank ziet geen aanleiding voor twijfel aan de juistheid van hetgeen de controleurs van NVWA met betrekking tot de hygiënische staat van de bedrijfsruimten voor levensmiddelen en de artikelen, uitrustingsstukken en apparatuur die met voedsel in aanraking komen hebben opgenomen in het op ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal van de inspectie op 24 september 2014. Eiseres heeft weliswaar naast de ingediende zienswijze foto's overgelegd waaruit zou moeten blijken dat de croissanterie schoon is, maar eiseres heeft op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt dat deze foto’s zijn gemaakt ten tijde van de inspectie. Bovendien is daaruit, mede gelet op de kwaliteit van de foto's, niets af te leiden omtrent het naleven van de hygiënevoorschriften in de bedrijfsruimte van de croissanterie. Voorts stelt eiseres weliswaar dat zij hulp heeft ingeroepen van deskundigen bij het bestrijden van ongedierte, maar ten aanzien daarvan moet worden opgemerkt dat verweerder voor het onvoldoende weren van ongedierte geen boete heeft opgelegd omdat verweerder ook wel begrijpt dat het enige tijd kan duren voordat de croissanterie werkelijk vrij is van ongedierte. Wel is van belang dat de bedrijfsruimten voor levensmiddelen schoon moeten zijn en tijdens de inspectie geconstateerd is dat dat niet het geval was.
5.1.
Gelet op het bovenstaande was verweerder bevoegd eiseres een boete op te leggen terzake van de geconstateerde overtredingen. Verweerder heeft in redelijkheid van die bevoegdheid gebruik kunnen maken. De rechtbank acht de boete ook niet onevenredig hoog, Zij neemt daarbij in aanmerking genomen dat eiseres ten aanzien van overtreding I op 17 augustus 2012 en ten aanzien van overtreding II op 17 augustus 2012 en 16 november 2012 was beboet voor soortgelijke overtredingen, en dat deze boetes onherroepelijk zijn geworden. Er is dus sprake van recidive binnen twee jaar, zodat de boete met 100% verhoogd mocht worden.
5.2.
Op grond van artikel 5:46, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) legt het bestuursorgaan, indien de hoogte van de bestuurlijke boete bij wettelijk voorschrift is vastgesteld, niettemin een lagere bestuurlijke boete op indien de overtreder aannemelijk maakt dat de vastgestelde bestuurlijke boete wegens bijzondere omstandigheden te hoog is. Eiseres heeft in de bezwaarfase verzocht de opgelegde boete te matigen en verweerder heeft eiseres erop gewezen welke documenten in elk geval van belang zijn voor de beoordeling of de boete dient te worden gematigd. Nadat eiseres deze financiële stukken heeft ingediend heeft verweerder de financiële situatie van eiseres beoordeeld. Uit de uit de cijfers afgeleide liquiditeit en solvabiliteit bleek dat eiseres over voldoende geld beschikte om de boete te kunnen betalen zodat er geen grond was voor matiging van de boete. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat de beschikbare financiële stukken onvoldoende grond bieden voor het oordeel dat de boete gematigd dient te worden. Psychische problemen van een van de vennoten waardoor de onderneming uiteindelijk gestaakt moest worden zijn niet zodanige bijzondere en zwaarwegende omstandigheden dat matiging van de boete geboden is. Bij de beoordeling van verweerder of daarvan sprake is speelt uitsluitend de financiële situatie van eiseres een rol.
6. Gelet op het bovenstaande komt de rechtbank tot de conclusie dat het bestreden besluit in rechte stand kan houden. Het beroep van eiseres is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.G.L. de Vette, rechter, in aanwezigheid van
mr. I. Geerink-van Loon, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
8 juli 2016.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.