In deze zaak vordert eiser, eigenaar van een woning, in kort geding dat gedaagde, die sinds 1990 in de woning woont, de woning uiterlijk op 31 juli 2016 ontruimt. De vordering is gebaseerd op een vaststellingsovereenkomst die partijen op 12 augustus 2015 hebben getekend, waarin is afgesproken dat de huurovereenkomst per 1 augustus 2016 eindigt. Gedaagde heeft echter verzocht om een uitstel van drie maanden en stelt dat zij niet in staat is om tijdig andere woonruimte te vinden. Eiser heeft de vordering tot ontruiming ingesteld, omdat hij vreest dat gedaagde niet zal voldoen aan de overeenkomst. De voorzieningenrechter heeft de procedure beoordeeld en vastgesteld dat de vordering tot ontruiming niet prematuur is, ondanks het feit dat de ontruimingsdatum nog niet is verstreken. De voorzieningenrechter oordeelt dat gedaagde niet aannemelijk heeft gemaakt dat de vaststellingsovereenkomst vernietigd kan worden op grond van dwaling of bedrog. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat gedaagde de overeenkomst heeft getekend met kennis van zaken en dat er geen voldoende onderbouwde feiten zijn aangedragen die wijzen op bedrog. De vordering van eiser is toegewezen, en gedaagde is veroordeeld om de woning te ontruimen en een dwangsom te betalen voor elke dag dat zij in gebreke blijft.