ECLI:NL:RBROT:2016:5456

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 juli 2016
Publicatiedatum
18 juli 2016
Zaaknummer
ROT 15/6588_V
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van een stichting onder de Jeugdwet en de toepassing van de Wob

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 19 juli 2016 uitspraak gedaan in een verzetprocedure tegen een eerdere uitspraak van 7 januari 2016. De opposant had verzet aangetekend tegen de beslissing van de rechtbank, die zich onbevoegd had verklaard om van het beroep kennis te nemen. De zaak betreft de vraag of de stichting Stek Jeugdhulp als bestuursorgaan kan worden aangemerkt onder de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en of de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) van toepassing is. De rechtbank oordeelde dat Stek Jeugdhulp geen publiekrechtelijke bevoegdheden ontleent aan de Jeugdwet, omdat aan de stichting geen certificaat is afgegeven en zij niet kan worden aangemerkt als een gecertificeerde instelling. Hierdoor kan Stek Jeugdhulp niet optreden als bestuursorgaan in de zin van de Awb, wat betekent dat de Wob niet van toepassing is. De rechtbank concludeerde dat het verzet ongegrond is, en dat de eerdere uitspraak van 7 januari 2016 terecht was.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 1
zaaknummers: ROT 15/6588
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 juli 2016 als bedoeld in artikel 8:55 van de Algemene wet bestuursrecht op het verzet van

[naam] , te [woonplaats] , opposant,

tegen de uitspraak van de rechtbank van 7 januari 2016 in het geding tussen opposant en Stek Jeugdhulp (hierna: verweerder) over het niet tijdig nemen van een besluit.

Procesverloop

Bij brieven van 11 juli 2015 heeft opposant bij verweerder meerdere verzoeken op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob) ingediend om informatie betreffende de bestuurlijke aangelegenheden over UHP, OTS en voogdij.
Bij brief van 11 augustus 2015 heeft opposant bij verweerder er op aangedrongen dat alsnog op zijn Wob-aanvragen een besluit wordt genomen.
Verweerder heeft bij brief van 12 augustus 2015 aan opposant meegedeeld dat zij een zelfstandige stichting is en derhalve niet op Wob-verzoeken zal ingaan.
Opposant heeft bij brief van 21 oktober 2015 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door verweerder op de verzoeken.
Verweerder heeft op 2 november 2015 een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft op 7 januari 2016 bij uitspraak als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zich onbevoegd verklaard.
Opposant heeft bij brief van 17 februari 2016 tegen deze uitspraak verzet gedaan. Het verzet is behandeld ter zitting van 13 mei 2016. Opposant was aanwezig.

Overwegingen

1. In deze verzetprocedure moet de rechtbank de vraag beantwoorden of zij bij de uitspraak van 7 januari 2016 het beroep van opposant terecht met toepassing van artikel 8:54 van de Awb vereenvoudigd heeft behandeld, omdat zij tot het oordeel kwam dat zij onbevoegd is om van het beroep kennis te nemen. Dit oordeel was gebaseerd op - kort gezegd - de overweging dat verweerder niet kan worden aangemerkt als een bestuursorgaan in de zin van artikel 1:1 van de Awb en in deze kwestie geen beslissingen als bedoeld in artikel 1:3 en artikel 7:1 van de Awb kan nemen, zodat geen beroep kan worden ingesteld.
2. Opposant heeft in verzet - voor zover thans van belang - aangevoerd dat aan Stek Jeugdhulp een publiekrechtelijke bevoegdheid is toegekend en zij daarom een bestuursorgaan is. Opposant verwijst in dit verband naar de door hem overgelegde lijst van de Serviceorganisatie Jeugd Zuid-Holland Zuid van in zijn regio bij de Jeugdwet betrokken gecontracteerde aanbieders, op welke lijst Stek Jeugdhulp staat vermeld. Volgens opposant wordt Stek Jeugdhulp onder meer betrokken bij:
- omgangsbegeleiding (ECLI:NL:RBDHA:2015: 9214);
- uitvoeren ondertoezichtstelling (ECLI:NL:RBDHA:2014: 8155);
- advies bij uithuisplaatsing (ECLI:NL:RBDHA:2015: 1431);
- uitvoeren uithuisplaatsing (ECLI:NL:GHAMS:2013: 4201).
Van belang is verder, aldus opposant, of beslissingen over de verstrekkingen worden genomen ter uitoefening van enig openbaar gezag (ECLI:NL:RVS:2014: 3379, r.o. 4 e.v.). Uit de statuten van Stek Jeugdhulp blijkt dit letterlijk uit artikel 4, waarin wordt gesproken over het in stand houden van voorzieningen voor jeugdzorg als bedoeld in de Wet op de jeugdzorg, aldus opposant.
3. Op grond van artikel 1:1, eerste lid, van de Awb wordt onder bestuursorgaan verstaan:
a. een orgaan van een rechtspersoon die krachtens publiekrecht is ingesteld, of
b. een ander persoon of college met enig openbaar gezag is bekleed.
Op grond van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb wordt onder besluit verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. Op grond van het derde lid van deze bepaling wordt onder aanvraag verstaan: een verzoek van een belanghebbende een besluit te nemen.
Op grond van artikel 8:1, eerste lid, van de Awb kan tegen een besluit beroep worden ingesteld bij de rechtbank.
In artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb is bepaald dat voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep met een besluit wordt gelijkgesteld het niet tijdig nemen van een besluit.
Op grond van artikel 3, eerste lid, van de Wob kan een ieder een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf.
4. De verzetrechter stelt vast dat verweerder blijkens haar statuten een stichting, derhalve een rechtspersoon met een privaatrechtelijke rechtsvorm, is. Verweerder kan niet worden aangemerkt als een orgaan van een rechtspersoon die krachtens publiekrecht is ingesteld als bedoeld in artikel 1:1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb.
5. Aan de orde is de vraag of verweerder kan worden aangemerkt als een orgaan van een privaatrechtelijke rechtspersoon dat met enig openbaar gezag is bekleed. Voor de beantwoording van deze vraag is volgens de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (zie o.a. de uitspraak van 17 september 2014, ECLI:NL:RVS:2014: 3379) bepalend of aan dat orgaan een publiekrechtelijke bevoegdheid tot het eenzijdig bepalen van de rechtspositie van andere rechtssubjecten is toegekend. Openbaar gezag kan in beginsel slechts bij wettelijk voorschrift worden toegekend. Als een daartoe strekkend wettelijk voorschrift ontbreekt, is een orgaan van een privaatrechtelijke rechtspersoon in beginsel geen bestuursorgaan. Bij organen van privaatrechtelijke rechtspersonen die geldelijke uitkeringen of op geld waardeerbare voorzieningen aan derden verstrekken kan zich evenwel een uitzondering op deze regel voordoen, waardoor die organen toch bestuursorgaan in de zin van artikel 1:1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb zijn.
6. Anders dan opposant is de verzetrechter van oordeel dat aan verweerder bij wettelijk voorschrift geen publiekrechtelijke bevoegdheid is toegekend. Hiertoe heeft zij het volgende overwogen.
7. Met ingang van 1 januari 2015 is de Wet van 1 maart 2014 inzake regels over de gemeentelijke verantwoordelijkheid voor preventie, ondersteuning, hulp en zorg aan jeugdigen en ouders bij opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen (Jeugdwet, Stb. 2014, 105) in werking getreden. Met ingang van 1 januari 2015 zijn de gemeenten verantwoordelijk geworden voor jeugdzorg, jeugdbescherming en jeugdreclassering.
In de Jeugdwet wordt een duidelijk onderscheid gemaakt tussen het bestuursorgaan, in casu het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waarin de jeugdige zijn woonplaats heeft, aan wie ter uitvoering van de wet publiekrechtelijke bevoegdheden zijn toegekend en organisaties, die zijn belast met de uitvoering van de kinderbeschermingsmaatregelen van de jeugdreclassering en van de jeugdhulp. Hieronder worden begrepen de zogenoemde gecertificeerde instellingen en jeugdhulpaanbieders, die krachtens mandaat onder verantwoordelijkheid van het college uitvoering geven aan de door het college genomen beslissingen.
8. Verweerder ontleent aan de Jeugdwet geen publiekrechtelijke bevoegdheden. De verzetrechter stelt tevens vast dat aan verweerder geen certificaat als hiervoor bedoeld is afgegeven, zodat zij niet is aan te merken als een gecertificeerde instelling als bedoeld in artikel 1:1 van de Jeugdwet. Hieruit volgt dat verweerder ten aanzien van de door opposant ingediende aanvragen om informatie niet optreedt als bestuursorgaan in de zin van artikel 1:1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb. Dit betekent tevens dat in dit geval de Wob, blijkens het bepaalde in artikel 3, eerste lid, daarvan niet van toepassing is. De verzetrechter stelt verder vast dat verweerder zich blijkens de statuten niet tot taak heeft gesteld om geldelijke uitkeringen of op geld waardeerbare voorzieningen aan derden te verstrekken, zodat de hiervoor onder r.o. 5 genoemde uitzonderingssituatie zich niet voordoet.
9. Nu geen sprake is van een aanvraag tot het nemen van een besluit, kan gelet op het bepaalde in artikel 6:2, aanhef en onder b, in samenhang met artikel 8:1, eerste lid, van de Awb, geen beroep worden ingesteld. De rechtbank heeft zich bij de uitspraak van 7 januari 2016 terecht en op juiste gronden onbevoegd geacht om van het beroep kennis te nemen.
10. Het verzet is daarom ongegrond.
11. Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de verzetrechter geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet ongegrond,
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Schoneveld, rechter, in aanwezigheid van
C.W. Steenkist, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 juli 2016.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.