In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 15 januari 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van het uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De eiser had bezwaar gemaakt tegen een beslissing op bezwaar van 27 november 2014, waarbij een schadepost van € 2.269,31 wegens verkeerd tanken in mindering was gebracht op zijn WW-uitkering. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser niet opzettelijk of bewust roekeloos heeft gehandeld door verkeerde brandstof te tanken. Dit betekent dat niet voldaan is aan de voorwaarden van artikel 7:661, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek, dat bepaalt dat een werknemer niet aansprakelijk is voor schade aan de werkgever, tenzij deze schade het gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid.
De rechtbank heeft het beroep van de eiser gegrond verklaard en de beslissing op bezwaar vernietigd. Tevens heeft de rechtbank bepaald dat de verweerder de wettelijke rente aan de eiser moet vergoeden, evenals het betaalde griffierecht van € 45,-. De proceskosten van de eiser zijn vastgesteld op € 1.488,-. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de verweerder ten onrechte het bedrag van de schade wegens verkeerd tanken in mindering heeft gebracht op de uitkering, en dat de eiser recht heeft op vergoeding van de wettelijke rente over het niet-uitbetaalde gedeelte van de uitkering, te rekenen vanaf 1 juni 2014.
De uitspraak is ondertekend door de voorzitter en de griffier, en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.