ECLI:NL:RBROT:2016:546

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 januari 2016
Publicatiedatum
22 januari 2016
Zaaknummer
AWB - 15 _ 88
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid werknemer voor schade door verkeerd tanken van brandstof en gevolgen voor WW-uitkering

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 15 januari 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van het uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De eiser had bezwaar gemaakt tegen een beslissing op bezwaar van 27 november 2014, waarbij een schadepost van € 2.269,31 wegens verkeerd tanken in mindering was gebracht op zijn WW-uitkering. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser niet opzettelijk of bewust roekeloos heeft gehandeld door verkeerde brandstof te tanken. Dit betekent dat niet voldaan is aan de voorwaarden van artikel 7:661, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek, dat bepaalt dat een werknemer niet aansprakelijk is voor schade aan de werkgever, tenzij deze schade het gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid.

De rechtbank heeft het beroep van de eiser gegrond verklaard en de beslissing op bezwaar vernietigd. Tevens heeft de rechtbank bepaald dat de verweerder de wettelijke rente aan de eiser moet vergoeden, evenals het betaalde griffierecht van € 45,-. De proceskosten van de eiser zijn vastgesteld op € 1.488,-. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de verweerder ten onrechte het bedrag van de schade wegens verkeerd tanken in mindering heeft gebracht op de uitkering, en dat de eiser recht heeft op vergoeding van de wettelijke rente over het niet-uitbetaalde gedeelte van de uitkering, te rekenen vanaf 1 juni 2014.

De uitspraak is ondertekend door de voorzitter en de griffier, en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Team Bestuursrecht 1
zaaknummer: ROT 15/88
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de meervoudige kamer van 15 januari 2016 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

gemachtigde: S.M.C. Postma,
en

de Raad van bestuur van het uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(vestiging Rotterdam), verweerder,

gemachtigde: J.W.A. Veldman.
Zitting hebben mr. J.H. de Wildt, voorzitter, en mr. A.M.E.A. Neuwahl en
mr. E. Lunenberg, leden, en mr. J.J. van Giezen-Groenewoud, griffier.
Eiser en zijn gemachtigde zijn met kennisgeving niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na de sluiting van het onderzoek ter zitting op 15 januari 2016 heeft de rechtbank onmiddellijk mondeling uitspraak gedaan. De beslissing en de gronden van de beslissing luiden als volgt.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de beslissing op bezwaar van 27 november 2014 voor zover het ziet op het in mindering brengen van de schadepost ten bedrage van € 2.269,31 wegens verkeerd tanken op de WW-uitkering;
- verklaart het bezwaar gegrond en herroept het primaire besluit van 19 mei 2014 voor zover daarbij de schadepost ten bedrage van € 2.269,31 wegens verkeerd tanken in mindering is gebracht op de WW-uitkering;
- veroordeelt verweerder tot vergoeding aan eiser van de wettelijke rente overeenkomstig de in deze uitspraak aangegeven wijze;
- bepaalt dat verweerder aan eiser het betaalde griffierecht van € 45,- vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.488,-.

Overwegingen

1.1
De rechtbank stelt vast dat eiser de bevoegdheid om te verrekenen, zoals neergelegd in artikel 7:632, eerste lid, aanhef en onder a, van het Burgerlijk Wetboek (BW), gelezen in samenhang met Hoofdstuk IV van de Werkloosheidswet (WW), niet betwist.
1.2
De rechtbank stelt verder vast dat, zoals verweerder ter zitting desgevraagd ook heeft bevestigd, niet aannemelijk is dat eiser door verkeerde brandstof te tanken opzettelijk of bewust roekeloos heeft gehandeld. Hierdoor is niet voldaan aan artikel 7:661, eerste lid, van het BW, waarin - voor zover van belang - is bepaald dat de werknemer die bij de uitvoering van de overeenkomst schade toebrengt aan de werkgever niet jegens de werkgever aansprakelijk is, tenzij de schade een gevolg is van zijn opzet of bewuste roekeloosheid. In het tweede lid van dit artikel is bepaald dat afwijking van het eerste lid ten nadele van de werknemer slechts mogelijk is bij schriftelijke overeenkomst en voor zover de werknemer voor de schade is verzekerd. Aan deze afwijkingsmogelijkheid is niet voldaan, omdat niet is gebleken dat eiser voor de schade is verzekerd.
1.3
Zoals verweerder ter zitting, geconfronteerd met artikel 7:661 van het BW, heeft erkend, heeft hij dan ook ten onrechte het bedrag aan schade wegens verkeerd tanken van
€ 2.269,31 in mindering gebracht op de uitkering wegens betalingsonmacht.
1.4
Het beroep is dan ook gegrond.
2. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
2.1
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.488,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting en 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 496,- en wegingsfactor 1).
2.2
Het verzoek van eiser om schadevergoeding vat de rechtbank op als een verzoek om vergoeding van de wettelijke rente over de nabetaling van de uitkering. Uit het oordeel van de rechtbank volgt dat het primaire besluit onrechtmatig is, zodat het verzoek wordt toegewezen. De eerste dag waarop verweerder over het bedrag van het niet-uitbetaalde gedeelte van de uitkering wettelijke rente is verschuldigd, moet worden gesteld op 1 juni 2014, te weten de eerste dag van de maand na die waarop het onrechtmatige besluit werd genomen. Deze rente is verschuldigd tot aan de dag van algehele voldoening. Voorts dient telkens na afloop van een jaar het bedrag waarover de wettelijke rente wordt berekend te worden vermeerderd met de over dat jaar verschuldigde rente.
Dit proces-verbaal is ondertekend door mr. J.H. de Wildt, voorzitter, en mr. J.J. van Giezen-Groenewoud, griffier.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.