ECLI:NL:RBROT:2016:6107

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 juli 2016
Publicatiedatum
8 augustus 2016
Zaaknummer
KTN-4200625
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over eigendomsrechten en verjaring tussen buren met betrekking tot erfafscheiding en beplanting

In deze zaak, behandeld door de kantonrechter te Dordrecht, gaat het om een geschil tussen twee buren over eigendomsrechten en de verjaring van grond. Eiser, wonende aan [adres en woonplaats], heeft vorderingen ingesteld tegen gedaagde, eveneens wonende aan [adres en woonplaats], met betrekking tot de verwijdering van een schutting en beplanting die zich op zijn perceel zouden bevinden. Eiser stelt dat gedaagde onrechtmatig handelt door een schutting en zand op zijn grond te plaatsen, terwijl gedaagde zich beroept op verkrijgende en bevrijdende verjaring van de grond tussen de kadastrale grens en de erfafscheiding. De kantonrechter heeft de procedure gezamenlijk behandeld, waarbij de relevante processtukken zijn besproken, waaronder eerdere vonnissen en correspondentie tussen de partijen.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de berberishaag en de meidoornhaag de erfgrensafscheiding vormden en dat er onduidelijkheid bestaat over de exacte ligging van deze afscheiding. Gedaagde heeft zich beroepen op verjaring, waarbij hij stelt dat hij en zijn rechtsvoorgangers gedurende meer dan tien jaar het bezit hebben uitgeoefend over de grond. Eiser betwist dit en stelt dat de berberishaag op de kadastrale erfgrens stond. De kantonrechter heeft geoordeeld dat eiser de bewijslast heeft om aan te tonen dat de berberishaag op de kadastrale grens stond en dat de schutting door gedaagde onterecht is geplaatst.

Daarnaast heeft de kantonrechter de afstand van bomen van eiser tot de erfgrens gemeten en geoordeeld dat een van de bomen in strijd met de wet staat, waardoor gedaagde recht heeft op verwijdering van deze boom. De zaak is aangehouden voor bewijslevering door eiser en verdere behandeling van de vorderingen van beide partijen. De uitspraak is gedaan op 21 juli 2016 door mr. G.A.F.M. Wouters.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 4200625 CV EXPL 15-4621
uitspraak: 21 juli 2016

vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Dordrecht,

in de zaak van

1.[eiser 1],

2)
[eiser 2],
beiden wonende te [plaatsnaam],
eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
gemachtigde: mr. L. Salomé, ARAG rechtsbijstand,
tegen

1.[gedaagde 1],

2)
[gedaagde 2],
beiden wonende te [plaatsnaam],
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
gemachtigde: mr. L.F. van Wijck, SRK rechtsbijstand.
Partijen worden hierna aangeduid als [eiser ]) en [gedaagde ].

Het verdere verloop van de procedure

1.1
Het verdere verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken:
  • het vonnis in incident van 10 september 2015 met de daaraan ten grondslag liggende stukken;
  • de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie, met producties;
  • het vonnis van deze rechtbank van 15 oktober 2015 waarin een comparitie van partijen is bepaald;
  • de brief van mr. Van Wijck d.d. 10 december 2015, met producties;
  • de conclusie van antwoord in reconventie;
  • het proces-verbaal van de op 21 december 2015 gehouden comparitie van partijen;
  • de brief d.d. 5 januari 2016 van mr. Salomé, waarop de griffier bij brief d.d. 6 januari 2016 heeft geantwoord dat brief van mr. Salomé aan het dossier wordt toegevoegd;
  • de akte houdende wijziging van eis in reconventie, met producties;
  • de akte van antwoord namens [eiser ]., met een productie;
  • de aantekening van de griffier dat op 23 maart 2016 een descente heeft plaatsgevonden;
  • de mail d.d. 29 maart 2016 van mr. Van Wijck aan de griffier, waarin hij naar aanleiding van de descente bericht dat hij de oppervlakte van het stuk grond tussen de gespannen lijnen heeft berekend op – naar beneden afgerond – acht m2;
  • de brieven d.d. 29 april 2016 waarin de beide gemachtigden de rechtbank hebben laten weten dat partijen na de descente geen minnelijke regeling hebben bereikt.
1.2
De datum van deze uitspraak is door de kantonrechter nader bepaald op heden.

Het geschil

in conventie

2.1
[eiser ]. heeft na eiswijziging gevorderd om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde ] te veroordelen tot het verwijderen van de schutting, zand en bestrating voor zover deze zich bevinden op het perceel van [eiser ]., kadastraal bekend [kadastrale aanduiding], binnen vier weken na betekening van het vonnis, op verbeurte van een dwangsom van € 500,00 per dag, althans een bedrag in goede justitie te bepalen, met een maximum van € 20.000,00, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, met proceskostenveroordeling waaronder de wettelijke rente.
2.2
[eiser ]. legt aan zijn vordering ten grondslag dat [gedaagde ] inbreuk maakt op het eigendomsrecht van [eiser ]. door het in bezit nemen van het stuk grond en het plaatsen van de schutting daarop, waardoor [gedaagde ] onrechtmatig jegens hen handelt.
2.3
[gedaagde ] betwist de vordering en voert daartoe als volgt verweer. De schutting is geplaatst op eigen grond vlak langs de lijn waar voorheen een berberishaag stond. [gedaagde ] is er te goeder trouw van uit gegaan dat deze berberishaag de mandelige afscheiding tussen de erven vormde. Primair is [gedaagde ] door verkrijgende danwel bevrijdende verjaring eigenaar geworden van de strook grond tussen de kadastrale grens en de erfafscheiding, subsidiair is er door verjaring een recht van overpad ontstaan.

in reconventie

2.4
[gedaagde ] vordert na eiswijziging - verkort weergegeven -:
- primair [eiser ]. te veroordelen de twee bomen op het perceel van [eiser ]. die minder dan twee meter van de erfgrens af staan te verwijderen, althans terug te brengen tot een schuttinghoogte van 2,00 meter, op verbeurte van een dwangsom van € 500,00 per dag, subsidiair [eiser ]. te veroordelen tot het verwijderen, afsnoeien en afzagen van alle over de erfgrens hangende takken van voormelde twee bomen;
- [eiser ]. te veroordelen
  • mee te werken aan het oprichten van een scheidsmuur, in casu de schutting die [gedaagde ] wil plaatsen, van 2,00 meter hoogte op de grens van de erven, waarbij als grens aangehouden wordt primair de grens zoals deze daar volgens [gedaagde ] op grond van verjaring dient te lopen, subsidiair de kadastrale grens, op straffe van een dwangsom van € 500,00 per dag;
  • de helft van de kosten daarvan te betalen, zijnde een bedrag van € 850,50, althans een bedrag in goede justitie te bepalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 oktober 2015 tot de dag der algehele voldoening;
  • in de proceskosten.
2.5
[gedaagde ] legt het volgende aan zijn vordering ten grondslag. De twee bomen bevinden zich op een afstand van minder dan twee meter vanaf de erfgrens zodat er sprake is van een situatie strijdig met artikel 5:42 van het Burgerlijk Wetboek (BW) inzake beplanting bij de erfgrens. Daarnaast ondervindt [gedaagde ] hinder van de twee bomen doordat deze veel licht en zon wegnemen, lelijk zijn, niet worden onderhouden, overhangende takken hebben, veel dennennaalden verliezen en duiven aantrekken die hun uitwerpselen in de tuin van [gedaagde ] laten vallen.
Achter zijn woning, alsmede op de stukken C en D (zie figuur onder 3.3) wenst [gedaagde ] een schutting (achter de woning en C) en een hekwerk (D) te plaatsen en dient [eiser ]. op grond van artikel 5:49 BW voor de helft bij te dragen in de kosten. De helft bedraagt € 850,50.
2.6
[eiser ]. betwist de vordering en voert daartoe als volgt verweer. De bomen staan er al meer dan 30 jaar zodat een vordering tot verwijdering is verjaard. Daarnaast staat nog niet vast dat de bomen binnen twee meter van de gereconstrueerde erfgrens afstaan. De bomen leveren niet meer dan de normaal te verwachten hinder op van een naaldboom. [eiser ]. zijn na het verwijderen van de schutting bereid de takken van de bomen terug te snoeien.
De berberishaag is door [gedaagde ] zonder overleg verwijderd. Deze haag vormde samen met de meidoornhaag de erfafscheiding die geheel naar de zin was van [eiser ]. Hij kan nu niet opgezadeld worden met de (helft van de) kosten van een nieuwe erfafscheiding. Te meer niet nu de schutting op grond van [eiser ]. is geplaatst en [eiser ]. een natuurlijke groene afscheiding wenst in plaats van een houten schutting.

De beoordeling

3.1
Vanwege de verwevenheid van de vorderingen in conventie en in reconventie zal de kantonrechter deze gezamenlijk behandelen en beoordelen.
3.2
[eiser ]. woont aan [adres en woonplaats]. De kadastrale aanduiding van het aan [eiser ]. toebehorende perceel grond, waarop hun woning is gebouwd, is sectie A, nummer 3480. [gedaagde ] woont aan de [adres en woonplaats]. De kadastrale aanduiding van het aan [gedaagde ] toebehorende perceel grond, waarop hun woning is gebouwd, is [kadastrale aanduiding]. Daarnaast heeft [gedaagde ] perceelnummer 1572 in erfpacht. [eiser ]. heeft zijn woning in 1985 verworven; [gedaagde ] zijn woning in 2012 en wel van mevrouw [J.].
3.3
De kadastrale ligging van de percelen van beide partijen is als volgt:
3.4
Partijen zijn het erover eens dat de berberishaag en de meidoornhaag de erfgrensafscheiding hebben gevormd. De meidoornhaag liep/loopt daar waar de gele en blauwe lijnen samen komen (zie onderstaande foto, onder de daarop zichtbare pallets), over de ligging van deze grensafscheiding bestaat dan ook geen geschil. Daarnaast zijn partijen het er over eens dat de blauwe lijn de grens aangeeft conform de grensreconstructie door het Kadaster. De kantonrechter dient van deze grens uit te gaan, tenzij blijkt dat in het grensverloop wijziging is gekomen door verjaring.
3.5
[gedaagde ] heeft zich beroepen op verkrijgende verjaring, althans bevrijdende verjaring. Volgens hem heeft de berberishaag op de gele lijn gestaan (vanaf waar de blauwe en gele lijnen uiteenlopen) en hebben zij tien, althans twintig jaren het bezit uitgeoefend over de stroken grond tussen de blauwe en gele lijn van ongeveer acht m² groot (A + B).
Volgens [eiser ]. stond de berberishaag op de kadastrale grens (dus op de blauwe lijn vanaf waar de blauwe en gele lijnen uiteenlopen).
3.6
Het beroep op
verkrijgendeverjaring slaagt indien komt vast te staan dat sprake is van onafgebroken bezit te goeder trouw gedurende tien jaar (artikel 3:99 lid 1 BW). De bezitter is te goeder trouw wanneer hij zich als rechthebbende beschouwt en zich ook redelijkerwijze als zodanig mocht beschouwen (artikel 3:118 lid 1 BW). De verjaring begint te lopen met de aanvang van de dag na het begin van het bezit (artikel 3:102 BW).
Het beroep op eigendomsverkrijging door
bevrijdendeverjaring slaagt indien komt vast
te staan dat [gedaagde ] (of een van hun rechtsvoorgangers) bezitter was van de betreffende stroken grond A en B op het moment dat de verjaring van de door [eiser ]. in te stellen rechtsvordering strekkende tot beëindiging van dat bezit werd voltooid (artikel 3:105 lid 1 BW). Deze verjaring treedt op grond van artikel 3:306 BW in door verloop van twintig jaren. De verjaring begint te lopen met de aanvang van de dag, volgende op die waarop een niet-rechthebbende bezitter is geworden of de onmiddellijke opheffing gevorderd kon worden van de toestand waarvan diens bezit de voortzetting vormt (artikel 3:314 lid 2 BW). Niet van belang is verder of het bezit door ieder van de bezitters al dan niet te goeder trouw is verkregen. Noodzakelijk is wel dat op het moment van de eigendomsverkrijging sprake is van ondubbelzinnig bezit (HR 10 januari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD7601).
3.7
Volgens [eiser ]. is de berberishaag is in 1987 geplaatst met wederzijds goedvinden van hem en mevrouw [J.]. Deze haag stond er dus al toen [gedaagde ] in 2012 hun woning kochten. [gedaagde ] heeft onweersproken gesteld dat het erf aan zijn kant was bestraat tot het midden van de berberishaag. Vanwege die bestrating is naar het oordeel van de kantonrechter voldoende komen vast te staan dat aanvankelijk mevrouw [J.] en daarna [gedaagde ] zich als rechthebbende hebben beschouwd en zich ook redelijkerwijze als zodanig mochten beschouwen ten aanzien van het erf tot aan de berberishaag. Over dat deel van het erf oefenden zij ook de feitelijke macht uit. Er is dan ook sprake van bezit te goeder trouw gedurende een periode van meer dan tien, respectievelijk twintig jaar. Aldus is voldaan aan de voor bezit geldende eis dat het ondubbelzinnig moet zijn, zodat voor de oorspronkelijk rechthebbende duidelijk is dat de eigendom van de grond wordt gepretendeerd en deze daartegen tijdig maatregelen kan nemen. Bijzondere feiten of omstandigheden die maken dat daarover anders moet worden geoordeeld is door [eiser ]. niet gesteld. Evenmin heeft hij gesteld dat hij voor juni 2014 actie heeft ondernomen om ‘zijn’ eigendom op te eisen. Het beroep op verjaring zou – met inachtneming van het hieronder in 3.8 overwogene – dan ook kunnen slagen.
Dat partijen in onderhandeling zijn geweest over de koop van een stuk grond maakt dit niet anders. De strook tussen de blauwe en de gele lijn is ongeveer acht m² terwijl [gedaagde ] een groter stuk heeft willen kopen van [eiser ]. Het is dus niet zo dat [gedaagde ] vanwege deze onderhandelingen geacht moet worden te hebben erkend dat het stuk grond van acht m² niet al zijn eigendom was zoals [eiser ]. hebben aangevoerd.
3.8
Van verjaring is enkel sprake indien de berberishaag van het begin af aan op de gele lijn geplaatst heeft gestaan. [eiser ]. heeft namelijk aangevoerd dat de berberishaag in 1987 op de kadastrale erfgrens/blauwe lijn is geplaatst.
Indien komt vast te staan dat de berberishaag was geplaatst op de kadastrale erfgrens, zoals [eiser ]. stelt en [gedaagde ] betwist, dan heeft [gedaagde ] de schutting in 2014 ten onrechte op het perceel van [eiser ]. geplaatst. Er is dan geen sprake van verkrijgende of bevrijdende verjaring van eigendom of recht van overpad door [gedaagde ] van de strook grond, gelegen tussen de gele lijn en de blauwe lijn (de kadastrale erfgrens).
3.9
Nu [eiser ]. zich beroept op het rechtgevolg van zijn stelling dat de berberishaag op de kadastrale erfgrens stond en dat de in 2014 geplaatste schutting door [gedaagde ] op een andere plaats is gezet dan waar de berberishaag stond, en [gedaagde ] dat gemotiveerd betwist, rust op [eiser ]. de bewijslast van die stelling. De kantonrechter zal [eiser ]. conform zijn bewijsaanbod in de gelegenheid stellen het bewijs daarvan te leveren.
3.1
Gelet op het hiervoor overwogene wordt de beslissing over de vordering van [eiser ]. over het verwijderen van de schutting en toebehoren en de vordering van [gedaagde ] met betrekking tot de kosten van de/het te plaatsen schuttingen en hekwerk aangehouden.
3.11
Tijdens de descente heeft de kantonrechter de afstand van de bomen van [eiser ]. gemeten tot de schutting. De ene boom (hierna: boom 1) staat op een afstand van 2,20 meter van de schutting en de andere (hierna: boom 2) op 0,84 meter. Wanneer de kadastrale grens de erfafscheiding vormt dan komt er nog een afstand van 0,27 meter bij.
Boom 1 staat hoe dan ook meer dan twee meter van de erfgrens af zodat de primaire vordering van [gedaagde ] om [eiser ]. te veroordelen de bomen op het perceel van [eiser ]. die minder dan twee meter van de erfgrens af staan te verwijderen zal worden afgewezen ten aanzien van boom 1.
Boom 2 staat, ongeacht welke lijn de erfgrens vormt, op een afstand van minder dan twee meter. Een rechtsvordering tot het opheffen van een onrechtmatige toestand verjaart door verloop van twintig jaren, te beginnen met de dag volgend op die waarop de onmiddellijke opheffing van die toestand gevorderd kan worden, met andere woorden vanaf het moment waarop die bomen onrechtmatige hinder zijn gaan veroorzaken (artikel 3:314 lid 1 BW gelezen in samenhang met artikel 3:306 BW), en niet - zoals door [eiser ]. aangevoerd – vanaf het moment dat de bomen geplant zijn. Nu [gedaagde ] niet stelt dat de huidige toestand al meer dan twintig jaar duurt en [eiser ]. niets heeft aangevoerd waaruit blijkt dat dit wel zo is, is geen sprake van verjaring van de rechtsvordering van [gedaagde ].
3.12
De kantonrechter stelt voorop dat boom 2 in strijd met artikel 5:42 lid 1 BW binnen twee meter van de erfgrens staat. Daarom hebben [gedaagde ] er in beginsel recht op dat boom 2 door [eiser ]. wordt verwijderd, althans het gedeelte boven een schuttinghoogte van 2,00 meter. [gedaagde ] heeft gemotiveerd gesteld dat zij last hebben van de boom. Dit vormt een rechtens relevant belang, terwijl de vordering tot verwijdering naar het oordeel van de kantonrechter geen misbruik van bevoegdheid oplevert. Boom 2 dient dan ook verwijderd te worden, althans het gedeelte boven een schuttinghoogte van 2,00 meter. De kantonrechter ziet aanleiding aan deze veroordeling een dwangsom te verbinden.
3.13
Ten aanzien van de subsidiaire vordering tot het verwijderen, afsnoeien en afzagen van alle over de erfgrens hangende takken van boom 1 geldt dat het leerstuk van overhangende beplanting (artikel 5:44 BW) van toepassing is nu deze boom niet binnen twee meter van de erfgrens staat. Nu partijen op deze grondslag nog niet (expliciet) het debat hebben gevoerd, zullen zij hiertoe in de gelegenheid worden gesteld.
3.14
Elke verdere beslissing zal worden aangehouden.

De beslissing

De kantonrechter:

in conventie

alvorens verder te beslissen,
laat [eiser ]. toe tot het leveren van het bewijs, met alle middelen rechtens, dat de berberishaag op de kadastrale erfgrens (‘op de blauwe lijn’) stond en dat in 2014 de schutting door [gedaagde ] op een andere plaats is gezet dan waar de oorspronkelijke berberishaag stond;
verwijst de zaak naar de rolzitting van
donderdag 18 augustus 2016 te 10.00 uur, teneinde [eiser ]. in de gelegenheid te stellen zich bij akte uit te laten of zij dit bewijs wensen te leveren en,
- indien zij dit bewijs schriftelijk wensen te leveren, dit dadelijk bij deze akte te doen, en
- indien zij dit bewijs wensen te leveren door het doen horen van getuigen, op te geven de
namen van de voor te brengen getuigen, met de verhinderdagen van
allebetrokkenen in de
periode september tot en met november 2016, zodat aanstonds een datum voor het getuigenverhoor kan worden bepaald;
bepaalt dat eventuele getuigenverhoren zullen plaatsvinden in het gerechtsgebouw aan de Steegoversloot 36 te Dordrecht voor de kantonrechter;
wijst [eiser ]. erop dat hij eventuele getuigen zelf dient op te roepen;

in reconventie

alvorens verder te beslissen,
verwijst de zaak naar de rolzitting van
donderdag 18 augustus 2016 te 10.00 uurvoor het indienen van een akte door – eerst – [gedaagde ] voor het in rechtsoverweging 3.13 genoemde doel;
Dit vonnis is gewezen door mr. G.A.F.M. Wouters en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
745