7.2.Uit de rapportage van bevindingen volgt dat sprake is van een overtreding van artikel 10, eerste lid, aanhef en onder e, van de Tabakswet. De stelling van eiseres dat de deur van de rookruimte niet open stond die zij heeft onderbouwd met 15 getuigenverklaringen legt tegenover de waarnemingen van de toezichthouders onvoldoende gewicht in de schaal om als tegenbewijs te dienen. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat weinig waarde aan de getuigenverklaringen kan worden toegekend omdat de verklaringen zijn opgemaakt geruime tijd na de datum van de inspectie, afkomstig zijn van vaste klanten en gebruik is gemaakt van voorgetypte formulieren. Eiseres heeft weliswaar aangevoerd dat de inspectie niet juist is uitgevoerd maar heeft dat niet onderbouwd. Voorts heeft eiseres weliswaar gesteld dat de deur van de rookruimte uit doorzichtig glas bestaat en gelet daarop wellicht gedacht is dat de deur openstond, maar de rechtbank ziet op grond van die enkele stelling geen aanleiding te twijfelen aan de constatering in het rapport van bevindingen dat de deur van de rookruimte open stond. Daarnaast acht de rechtbank van belang dat de toezichthouders hebben waargenomen dat de rookruimte diende als verkeersruimte voor niet rokenden om de toiletten te bereiken. Dit wordt door eiseres niet betwist. De opmerking van eiseres dat degene die werkzaamheden verrichtte in de rookruimte ten onrechte door de toezichthouders als werknemer is aangemerkt acht de rechtbank niet relevant nu dit geen rol heeft gespeeld bij de getrokken conclusie dat sprake is van een overtreding van artikel 10, eerste lid, aanhef en onder e, van de Tabakswet.
8. Gelet op het bovenstaande komt verweerder de bevoegdheid toe eiseres een bestuurlijke boete op te leggen.
9. De stelling van eiseres dat had moeten worden volstaan met een waarschuwing slaagt niet. Eiseres verwijst weliswaar naar de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 28 april 2006, ECLI:NL:RBROT:2006:AX1519, in welke uitspraak sprake is van een situatie waarin een boete is opgelegd na herhaalde waarschuwing, maar de rechtbank overweegt dat in de Tabakswet geen grondslag is te vinden voor de stelling van eiseres dat eerst gewaarschuwd had moeten worden. Uit artikel 11b, eerste lid, van de Tabakswet volgt dat verweerder direct een boete kan opleggen naar aanleiding van een overtreding van artikel 10, eerste lid, aanhef en onder e, van de Tabakswet. 10. De rechtbank kan de stelling van eiseres dat de periode tussen het toezenden van het rapport van bevindingen en het opleggen van de boete onredelijk lang heeft geduurd niet volgen. Gelet op het bepaalde in artikel 5:51, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht beslist verweerder, indien van de overtreding een rapport is opgemaakt, binnen dertien weken na de dagtekening van het beroep omtrent het opleggen van de bestuurlijke boete. In dit geval is deze termijn niet overschreden, nu het rapport van bevindingen is opgemaakt op 20 mei 2015 en het primaire besluit is genomen op 26 juni 2015. Overigens is de termijn van dertien weken een termijn van orde, zodat overschrijding van de beslistermijn niet tot gevolg heeft dat de bevoegdheid tot het opleggen van een boete vervalt.
11. Verweerder heeft de hoogte van de boete, in overeenstemming met de Bijlage bij de Tabakswet en rekening houdend met het feit dat eiseres twee maal eerder voor een soortgelijke overtreding is beboet. De rechtbank stelt vast dat eiseres bij besluit van 18 januari 2013 is beboet voor een overtreding op 18 februari 2012 van artikel 11a, vierde lid, van de Tabakswet. Nu eiseres hiertegen geen bezwaar heeft gemaakt is dit op 23 februari 2013 onherroepelijk geworden. Voorts is eiseres bij besluit van 13 februari 2015 beboet voor een overtreding van artikel 10, eerste lid, van de Tabakswet op 22 oktober 2014. Verweerder heeft daarbij terecht vastgesteld dat sprake is van soortgelijke overtredingen, nu steeds sprake is van overtreding van het instellen van een algemeen rookverbod, zoals neergelegd in artikel 10, eerste lid, aanhef en onder e, van de Tabakswet dan wel in artikel 11a, vierde lid van de Tabakswet zoals dat tot 1 januari 2015 gold.
Uit de onder 4.2. genoemde bijlage volgt dat in geval van een derde overtreding het bedrag van de boete wordt verhoogd tot € 2.400,00, wanneer binnen drie jaar na het onherroepelijk zijn van de bestuurlijke boete op de eerste overtreding dezelfde overtreding voor de derde keer wordt begaan. Hieruit volgt dat nu het boetebesluit van 18 januari 2013 onherroepelijk is geworden verweerder in beginsel tot het opleggen van een boete van € 2400,00 kon overgaan. Het tweede boetebesluit van 13 februari 2015 is nog niet onherroepelijk geworden nu het verzet in die zaak (ROT 15/5851) tegen de niet-ontvankelijk verklaring van het beroep bij uitspraak van 28 juni 2016 gegrond is verklaard. De rechtbank ziet hierin geen aanleiding de boete lager vast te stellen, nu met de gegrondverklaring van het verzet nog geen oordeel is gegeven over de rechtmatigheid van de opgelegde boete.
12. Voor de door eiseres verzochte matiging van de boete is geen aanleiding omdat niet gebleken is van zeer bijzondere en zwaarwegende omstandigheden dat verweerder gehouden is de boete te matigen. De financiële stukken die eiseres in beroep heeft overgelegd zijn naar de mening van verweerder onvoldoende om een beoordeling te kunnen maken of de boete gematigd dient te worden. Daarbij heeft verweerder opgemerkt dat indien eiseres een beoordeling wenst of de boete gematigd dient te worden zij een verzoek daartoe kan doen bij de financiële afdeling van NVWA en dat zij de in het verweerschrift opgesomde stukken dient te overleggen.
13. Gelet op het bovenstaande komt de rechtbank tot de conclusie dat het bestreden besluit in rechte stand kan houden. Het beroep van eiseres is ongegrond.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.