ECLI:NL:RBROT:2016:6431

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 augustus 2016
Publicatiedatum
17 augustus 2016
Zaaknummer
C/10/491768 / HA ZA 16-5
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verantwoordelijkheid van kinderdagverblijf bij verstrekking van informatie over kinderopvangtoeslag

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 17 augustus 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiseres en de stichting 'Het Koninkrijkje', een kinderdagverblijf. De eiseres, vertegenwoordigd door advocaat mr. G. Özveren, vorderde een schadevergoeding van € 73.383,00 van het kinderdagverblijf, omdat zij meende dat het kinderdagverblijf haar onjuiste informatie had verstrekt over de kinderopvangtoeslag. De eiseres had kinderopvangtoeslag aangevraagd, maar kreeg te maken met terugvorderingen van de Belastingdienst omdat zij niet kon aantonen dat zij een eigen bijdrage had betaald. Het kinderdagverblijf, vertegenwoordigd door advocaat mr. R. Delgado, voerde verweer en stelde dat de eiseres zelf verantwoordelijk was voor de aanvraag van de toeslag en het aantonen van de eigen bijdrage.

De rechtbank oordeelde dat het kinderdagverblijf mogelijk in strijd met zijn zorgplicht had gehandeld door onjuiste informatie te verstrekken. De rechtbank stelde vast dat de eiseres niet kon aantonen dat zij een eigen bijdrage had betaald, maar dat het kinderdagverblijf ook niet had aangetoond dat de terugvordering uitsluitend aan de eiseres te wijten was. De rechtbank droeg de eiseres op bewijs te leveren van haar stelling dat het kinderdagverblijf had toegezegd dat zij geen eigen bijdrage verschuldigd was. De zaak werd aangehouden voor bewijslevering, waarbij de rechtbank de partijen uitnodigde om getuigen te horen over de gemaakte afspraken.

De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van kinderdagverblijven in hun communicatie met ouders over financiële zaken en de gevolgen van onjuiste informatieverstrekking.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team haven en handel
zaaknummer / rolnummer: C/10/491768 / HA ZA 16-5
Vonnis van 17 augustus 2016
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres,
advocaat mr. G. Özveren,
tegen
de stichting
STICHTING KINDERDAGVERBLIJF "HET KONINKRIJKJE",
gevestigd te Capelle aan den IJssel,
gedaagde,
advocaat mr. R. Delgado.
Partijen zullen hierna [eiseres] en Het Koninkrijkje genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 3 december 2015, met producties 1 tot en met 4,
  • de conclusie van antwoord, met productie 1,
  • de brief van de rechtbank van 4 mei 2016, waarbij een comparitie van partijen is bepaald,
  • het proces-verbaal van comparitie van 1 juni 2016.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Tussen [eiseres] en Het Koninkrijkje zijn op 24 juni 2011 twee overeenkomsten tot stand gekomen op grond waarvan Het Koninkrijkje kinderopvang is gaan verzorgen voor de minderjarige kinderen van [eiseres] , [kind 1 eiseres] en [kind 2 eiseres] . In beide overeenkomsten is – voor zover van belang – het navolgende vermeld:
“(…)
Aantal uren per maand: 233,75 uren
Opvang dagen: ma, di, wo, do, vr
Soort opvang: KDV
Uurtarief : € 6,25
(…)
Met de ondertekening van dit aanbod verklaart u zich akkoord met de Algemene Voorwaarden en de voorwaarden in de informatiebrief.
(…)”
2.2.
[eiseres] heeft bij de Belastingdienst kinderopvangtoeslag aangevraagd. De kinderopvangtoeslag werd rechtstreeks op de rekening van Het Koninkrijkje overgemaakt.
2.3.
Een brief van Het Koninkrijkje aan [eiseres] van 6 juni 2013 luidt voor zover hier van belang:
“(…)
Onlangs is uit onze administratie gebleken dat u teveel kinderopvangtoeslag ontvangt. Wilt u dit a.u.b. natrekken en de juiste gegevens bij de belastingdienst indienen, want anders zult u het teveel ontvangen bedrag aan de belastingdienst terug moeten betalen. Mocht u hulp nodig hebben dan kunt u contact met ons opnemen (…)
(…)”.
2.4.
Bij brief van 30 december 2013 schrijft mevrouw [directeur gedaagde] , directeur van Het Koninkrijkje (hierna [directeur gedaagde] ) aan [eiseres] het volgende:
“(…)
Ten tijde dat de heer [werknemer gedaagde] de facturatie deed, bent u met hem overeengekomen dat hij u korting en uitstel van betaling op uw ouderbijdrage zou geven. Aangezien dhr. [werknemer gedaagde] niet meer werkzaam is bij ’t Koninkrijkje wil ik graag een afspraak met u maken om deze lopende afspraken te bespreken. Hoop spoedig van u te horen.
(…)”
2.5.
Aan een ‘Mededeling’ van de Belastingdienst over Jaar/Tijdvak 2011 aan [eiseres] , dagtekening 6 januari 2015, wordt het volgend ontleend:
“(…)
Berekening
Bedrag van de beschikking € 17 855,00
Betaald/verrekend af € 3 717,00
Openstaande kosten bij € 299,00
--------------------------
Totaal openstaand € 14 437,00
(…)”
2.6.
Aan een ‘Aanmaning’ van de Belastingdienst over Jaar/Tijdvak 2012 aan [eiseres] , dagtekening 20 oktober 2015, wordt het volgend ontleend:
“(…)
Berekening
Bedrag van de beschikking € 31 286,00
Betaald/verrekend af € 0,00
-------------------------
Betalingsachterstand € 31 286,00
Aanmaningskosten bij € 15,00
-------------------------
Te betalen € 31 301,00
(…)”
2.7.
Aan een ‘Mededeling’ van de Belastingdienst over Jaar/Tijdvak 2013 aan [eiseres] , dagtekening 6 januari 2015, wordt het volgend ontleend:
“(…)
Berekening
Bedrag van de beschikking € 24 242,00
Betaald/verrekend af € 5 714,00
Openstaande kosten bij € 0,00
------------------------
Totaal openstaand € 18 528,00
(…)”

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
1) Het Koninkrijkje te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 73.383,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van betekening van de dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening,
2) Het Koninkrijkje te veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke kosten ad € 1.508,83, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van betekening van de dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening,
3) Het Koninkrijkje te veroordelen in de proceskosten met bepaling dat Het Koninkrijkje de wettelijke rente hierover verschuldigd wordt na 14 dagen na het betekenen van het vonnis.
3.2.
Het Koninkrijkje voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijk verklaring van [eiseres] in haar vorderingen althans haar deze te ontzeggen, met haar veroordeling in de gemaakte proces- en advocaatkosten.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna bij de beoordeling ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De rechtbank verwerpt het verweer van Het Koninkrijkje dat de vordering bij dagvaarding onvoldoende is onderbouwd en reeds daarom moet worden afgewezen, nu [eiseres] bij dagvaarding haar verwijt aan Het Koninkrijkje voldoende feitelijk heeft omschreven en met enige stukken heeft onderbouwd.
4.2.
Kernpunt van het onderhavige geschil is de vraag of Het Koninkrijkje jegens [eiseres] gehouden is tot betaling aan [eiseres] van hetgeen [eiseres] aan de Belastingdienst dient te betalen op grond van de beschikkingen kinderopvangtoeslag over de jaren 2011, 2012 en 2013. Dit betreft in totaal een bedrag van € 73.383,00 waarop kennelijk reeds een deel is betaald, waardoor thans nog een bedrag open staat van € 64.266,00 (zie hiervoor onder 2.5. t/m 2.7.).
4.3.
[eiseres] meent dat Het Koninkrijkje gehouden is voormeld bedrag aan haar te betalen, omdat het aan Het Koninkrijkje te wijten is dat [eiseres] niet aan de Belastingdienst kon tonen wat de betaalde eigen bijdrage is geweest, nu mondeling was afgesproken dat zij geen eigen bijdrage hoefde te betalen.
Het Koninkrijkje stelt zich op het standpunt niet gehouden te zijn tot betaling en beroept zich daartoe op de schriftelijke overeenkomst en de daarin van toepassing verklaarde algemene voorwaarden. Het Koninkrijkje erkent dat, na het aangaan van de overeenkomst, uitstel van betaling is verleend, maar betwist de gestelde kwijtschelding. Ondanks aanmaningen heeft [eiseres] een groot deel van de eigen bijdragen niet betaald. Daarnaast voert zij aan dat [eiseres] zelf de kinderopvangtoeslag heeft aangevraagd en hiervoor ook zelf verantwoordelijk is net als voor (het aantonen van) betaling van de eigen bijdrage; daarvoor is zij ook gewaarschuwd.
4.4.
De rechtbank stelt voorop dat volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (bijvoorbeeld de uitspraak van 22 juni 2011, (ECLI:NL:RVS:2013:BQ8833) uit artikel 18, eerste lid, van de Awir, gelezen in verbinding met artikel 1.7, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wkkp, volgt dat degene die aanspraak maakt op kinderopvangtoeslag moet kunnen aantonen dat hij kosten heeft gemaakt en wat de hoogte is van deze kosten. Wanneer daar niet aan is voldaan, kan de Belastingdienst de kinderopvangtoeslag terugvorderen.
4.5.
Uit de door [eiseres] in het geding gebrachte stukken afkomstig van de Belastingdienst kan niet worden opgemaakt wat de precieze reden is geweest voor de terugvordering. Evenmin blijkt daaruit wanneer de oorspronkelijke beschikkingen zijn afgegeven en hoe de Belastingdienst heeft beslist na bezwaar door [eiseres] . Naar [eiseres] stelt is de reden van terugvordering gelegen in het feit dat zij niet kon aantonen dat zij een eigen bijdrage heeft betaald. Het Koninkrijkje heeft dit bij antwoord betwijfeld. Dat dit een reden geweest zal zijn, is door Het Koninkrijkje niet betwist, maar dit heeft – naar zij meent – waarschijnlijk mede te maken met een onjuiste aanvraag, waarbij zij er op heeft gewezen dat zij eerder de door haar teveel ontvangen bedragen aan [eiseres] heeft overgemaakt. Dit laatste is door [eiseres] ter zitting erkend. Gelet op een en ander is vooralsnog niet vast komen te staan dat de reden voor de terugvordering door de Belastingdienst van voormeld totaalbedrag (uitsluitend) is gelegen in de door [eiseres] gestelde gang van zaken. Voor zover relevant zal [eiseres] , op wie de bewijslast rust, daarom - overeenkomstig haar aanbod - worden toegelaten tot bewijslevering op dit punt.
4.6.
Er vooralsnog, gelet op de stellingen van partijen, van uitgaande dat de terugvordering van de Belastingdienst althans deels was gelegen in het feit dat [eiseres] niet kon aantonen dat zij een eigen bijdrage had betaald, ligt voor de vraag voor wiens rekening dat dient te komen.
4.7.
De rechtbank overweegt als volgt. Beide partijen beroepen zich op de tussen hen gemaakte afspraken. Als onweersproken staat vast dat uit de schriftelijke overeenkomst en de van toepassing verklaarde algemene voorwaarden volgt dat [eiseres] een eigen bijdrage is verschuldigd. [eiseres] beroept zich echter op aanvullende mondeling gedane toezeggingen. Ter zitting heeft zij daarover verklaard dat haar door [directeur gedaagde] en de toenmalige medewerker de heer [werknemer gedaagde] (hierna: [werknemer gedaagde] ) zou zijn gezegd dat zij niets hoefde te betalen alsook dat haar gegarandeerd zou zijn dat zij geen problemen met de belasting zou krijgen in verband met korting en uitstel van betaling, terwijl [directeur gedaagde] en [werknemer gedaagde] wisten dat de Belastingdienst daar geen genoegen mee zou nemen; zij is dan ook misleid. Zij zou de schriftelijke overeenkomst nooit zijn aangegaan als Het Koninkrijkje niet had aangegeven dat er geen eigen bijdrage betaald hoefde te worden.
[eiseres] heeft zich daarbij allereerst beroepen op dwaling. Dit beroep moet echter worden gepasseerd, nu [eiseres] geen vernietiging van de overeenkomst heeft gevorderd.
Voorts heeft zij gesteld dat de gang van zaken maakt dat sprake is van een onrechtmatige daad. De rechtbank is ten aanzien daarvan van oordeel dat, als inderdaad door [directeur gedaagde] en/of [werknemer gedaagde] zou zijn toegezegd dat [eiseres] in het geheel geen eigen bijdrage zou zijn verschuldigd - hetgeen door Het Koninkrijkje ten stelligste is betwist - zij [eiseres] verkeerd hebben voorgelicht, hetgeen in strijd moet worden geacht met de zorgplicht die rust op een professionele instelling als Het Koninkrijkje, die behoort op de hoogte te zijn van het beleid van de Belastingdienst ter zake en haar klanten geen daarmee strijdige informatie te verstrekken, zodat Het Koninkrijkje alsdan in beginsel gehouden is de schade die [eiseres] ten gevolge daarvan heeft geleden te vergoeden. Wanneer [eiseres] echter slechts uitstel van betaling is verleend - zoals Het Koninkrijkje stelt - ligt dit naar het oordeel van de rechtbank anders, omdat [eiseres] zich in dat geval er van bewust had moeten zijn dat zij op enig moment diende te betalen en had het op haar weg gelegen om, zeker na ontvangst van de brief van 30 december 2012 van [directeur gedaagde] dan wel na ontvangst van een voorlopige beslissing van de Belastingdienst (indien eerder), contact op te nemen met Het Koninkrijkje over het alsnog betalen van de eigen bijdrage. Dat zij daarover in overleg is getreden, is echter gesteld noch gebleken.
4.8.
Nu [eiseres] zich beroept op de rechtsgevolgen van haar stellingen rust op haar overeenkomstig artikel 150 Rv de bewijslast. Overeenkomstig haar aanbod daartoe zal zij worden toegelaten tot het bewijs van haar stelling dat haar door Het Koninkrijkje is toegezegd dat zij geen eigen bijdrage was verschuldigd.
4.9.
Hetgeen hiervoor onder 4.7. is overwogen maakt dat tevens relevant is het bewijs van de hiervoor onder 4.5. behandelde stelling van [eiseres] dat de reden voor terugvordering door de Belastingdienst over de jaren 2011, 2012 en 2013 is geweest dat zij niet kon aantonen dat zij een eigen bijdrage heeft betaald en voor welk bedrag dit geldt. [eiseres] zal daarom tevens worden toegelaten tot het bewijs daarvan.
4.10.
De stellingen van partijen omtrent de door Het Koninkrijkje gestelde nog openstaande schuld van [eiseres] ten bedrage van € 14.132,52 over de periode dat [eiseres] geen recht meer had op kinderopvangtoeslag door het verlies van haar baan, kunnen buiten bespreking blijven, nu Het Koninkrijkje ter zake geen vordering in reconventie heeft ingesteld.
4.11.
De slotsom is dat aan [eiseres] het bewijs wordt opgedragen zoals hiervoor verwoord onder 4.8. en 4.9. De datum of data en tijdstippen voor eventuele getuigenverhoren aan de zijde van [eiseres] (in enquête) en aan de zijde van Het Koninkrijkje (in contra-enquête) zullen na het wijzen van dit vonnis aan de hand van door partijen op te geven verhinderdata worden bepaald. Daarbij zal zowel een datum of data voor de enquête worden gepland als een datum of data worden gereserveerd voor de contra-enquête. Dit laat onverlet het recht van Het Koninkrijkje om zich na de enquête nader te beraden over de contra-enquête.
4.12.
Alle verdere beslissingen zullen worden aangehouden.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
draagt [eiseres] op te bewijzen dat haar door Het Koninkrijkje is toegezegd dat zij geen eigen bijdrage was verschuldigd;
5.2.
draagt [eiseres] op te bewijzen dat dat de reden voor terugvordering door de Belastingdienst over de jaren 2011, 2012 en 2013 is geweest zij niet kon aantonen dat zij een eigen bijdrage heeft betaald en voor welk bedrag dit geldt;
5.3.
bepaalt dat indien [eiseres] dit bewijs wil leveren door het doen horen van getuigen, deze zullen worden gehoord in het gerechtsgebouw te Rotterdam aan Wilhelminaplein 100/125, voor de rechter mr. G.J. Heevel;
5.4.
bepaalt dat [eiseres] , indien deze getuigen wil laten horen, binnen twee weken na de datum van dit vonnis schriftelijk aan de rechtbank
-
Administratie haven en handel, afdeling planningsadministratie, kamer E12.43, Postbus 50954, 3007 BR Rotterdam, faxnummer 088-36 10555-
de namens hem/haar te horen getuigen en de verhinderdagen van de getuigen, alle partijen en hun advocaten in de maanden oktober tot en met december 2016 en januari 2017 moet opgeven, waarna dag/dagen en uur van het getuigenverhoor zal worden bepaald;
5.5.
bepaalt dat Het Koninkrijkje, indien deze getuigen in contra-enquête wil voorbrengen, bij de opgave van verhinderdata rekening moet houden met de in dat kader (vermoedelijk) te horen getuigen; voor contra-enquête zal een dag en uur worden gereserveerd na de voor het getuigenverhoor bepaalde dag en tijd;
5.6.
bepaalt dat [eiseres] , indien deze het bewijs niet door getuigen wil leveren maar door overlegging van bewijsstukken en/of door een ander bewijsmiddel, het voornemen hiertoe binnen twee weken na de datum van dit vonnis schriftelijk aan de rechtbank
-
Administratie haven en handel, afdeling roladministratie, kamer E12.55, Postbus 50954, 3007 BR Rotterdam, faxnummer 088-36 10554-
en aan de wederpartij moet opgeven, waarna de verdere procesvoering zal worden bepaald;
5.7.
bepaalt dat alle partijen uiterlijk twee weken voor het eerste getuigenverhoor alle beschikbare bewijsstukken, voor zover nog niet in het geding gebracht, aan de rechtbank
-
Administratie haven en handel, afdeling planningsadministratie, kamer E12.43, Postbus 50954, 3007 BR Rotterdam, faxnummer 088-36 10555-
en de wederpartij moeten toesturen;
5.8.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.J. Heevel en in het openbaar uitgesproken op 17 augustus 2016.
1515/2083