ECLI:NL:RBROT:2016:6499

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 augustus 2016
Publicatiedatum
19 augustus 2016
Zaaknummer
C/10/492441 / HA ZA 16-24
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake bodembeslag en eigendom van machines in faillissement

Op 17 augustus 2016 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een civiele zaak tussen M & L Luchttechniek B.V. en de Ontvanger van de Belastingdienst, alsook de Staat der Nederlanden. M & L vorderde een verklaring voor recht dat het bodembeslag dat door de Ontvanger was gelegd onrechtmatig was, en dat het reële eigendom van de beslagen zaken bij M & L rustte. De zaak was ontstaan naar aanleiding van een faillissement van een zusterbedrijf van M & L, waarbij de curator de machines waarvan M & L claimde eigenaar te zijn, had verkocht. M & L stelde dat de curator onbevoegd had gehandeld en dat het bodembeslag onrechtmatig was gelegd.

De rechtbank heeft de vorderingen van M & L afgewezen. De rechtbank oordeelde dat M & L onvoldoende belang had bij de gevorderde verklaringen voor recht, omdat de kwestie van de eigendom van de machines en het handelen van de curator in een andere procedure tussen M & L en de curator aan de orde zou moeten komen. De rechtbank concludeerde dat een verklaring voor recht in deze procedure geen betekenis zou hebben in de verhouding tussen M & L en de curator, en dat M & L als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten werd veroordeeld.

De uitspraak benadrukt het belang van voldoende procesbelang bij het indienen van vorderingen en de rol van de curator in faillissementen, evenals de gevolgen van onrechtmatig handelen in het kader van beslaglegging.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team haven en handel
zaaknummer / rolnummer: C/10/492441 / HA ZA 16-24
Vonnis van 17 augustus 2016
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
M & L LUCHTTECHNIEK B.V.,
gevestigd te Zwijndrecht,
eiseres,
advocaat mr. R. le Grand te Rotterdam,
tegen

1.DE ONTVANGER VAN DE BELASTINGDIENST KANTOOR ROTTERDAM,

kantoorhoudende te Rotterdam,
2.
DE STAAT DER NEDERLANDEN (HET MINISTERIE VAN FINANCIËN),
gevestigd te 's-Gravenhage,
gedaagden,
advocaat mr. E.E. Schipper te Amsterdam.
Partijen zullen hierna M & L, de Ontvanger en de Staat genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaardingen van 26 en 30 november 2015;
  • de akte houdende overlegging producties van 13 januari 2016 van M & L;
  • de conclusie van antwoord, met producties;
  • de brief van de rechtbank van 20 april 2016 waarbij partijen zijn opgeroepen voor een comparitie van partijen;
  • de brief van 27 juni 2017 van mr. Le Grand, met een productie;
  • het proces-verbaal van comparitie van 4 juli 2016.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 25 februari 2015 heeft de Ontvanger bodembeslag gelegd op zaken op de bodem van [gefailleerde] (hierna: [gefailleerde] ).
2.2.
Naar aanleiding van een op 26 februari 2015 gedane eigen aangifte is [gefailleerde] op 3 maart 2015 in staat van faillissement verklaard. Mr. [curator] werd benoemd tot curator (hierna: de Curator).
2.3.
M & L is een zusterbedrijf van [gefailleerde] .
2.4.
Tussen M & L en [gefailleerde] is op 27 september 2005 een overeenkomst gesloten ingevolge welke [gefailleerde] haar machine- en wagenpark verkocht aan M & L en per datum overdracht huurde van M & L. M & L heeft zich na het faillissement van [gefailleerde] jegens de Curator en jegens de Ontvanger op het standpunt gesteld dat ten tijde van het gelegde bodembeslag het gehele machinepark op de bodem van [gefailleerde] eigendom was van
M & L.
2.5.
Een brief van 23 maart 2015 van de accountant van M & L aan de advocaat van
M & L vermeldt het volgende (productie 6 bij akte van 13 januari 2016):
'In het kader van het faillissement van [gefailleerde] bericht ik u als volgt.
Verantwoordelijk voor de opdracht was mijn ex-collega de heer [accountant] RA AA terwijl ik zelf als medelezer in het kader van de kwaliteitsbewaking op het dossier betrokken was. Voor de goede orde deel ik nog mee dat door mij op de in deze brief vermelde gegevens geen accountantscontrole is toegepast.
U vertelde mij dat de curator van [gefailleerde] zich op het standpunt stelt dat alle machines die vanaf 1 januari 2005 zijn aangeschaft in eigendom aan [gefailleerde] toebehoren. De curator stelt zich ten onrechte op dat standpunt. Ter toelichting dient het volgende.
Feit is dat het gehele machinepark, inclusief de vanaf 1 januari 2005 aangeschafte machines, jaar in jaar uit bij M&L Luchttechniek BV. geactiveerd is. Juist is dat veel machines door [gefailleerde] zijn aangeschaft (meestal via leaseconstructies). Vanuit de leasebedrijven werd verlangd [dat] [gefailleerde] als hun contractspartij fungeerde. M&L Luchttechniek B.V. had volgens hen te weinig “substance” kan ik mij nog herinneren. De eigendom van de machines werd direct overgedragen aan M&L Luchttechniek B.V., waarna M&L Luchttechniek BV. overging tot activering op haar balans. Het was ook M&L Luchttechniek B.V. dat voor betaling van de (lease)lasten zorg droeg. De betalingen werden in rekening courant geboekt. Of er contracten beschikbaar zijn waaruit van de overdracht van de machines blijkt weet ik niet meer. Ik zal de archieven raadplegen. Ook als er geen contractstukken beschikbaar zijn meen ik dat van rechtsgeldige overdracht sprake is geweest, dat terzijde. Sedert 1 januari 2005 werden de machines ook verhuurd aan [gefailleerde] . De betreffende huur werd, voor zover niet per bank betaald, tussen M&L Luchttechniek B.V. en [gefailleerde] in rekening-courant verrekend en aldus betaald.
(…)'
2.6.
Op 4 maart 2015 heeft M & L een beroepschrift ex artikel 22 Invorderingswet 1990 ingediend bij de directeur der Rijksbelasting. Op 17 juli 2015 heeft de directeur der Rijksbelasting afwijzend beslist op het beroep.
2.7.
Op 13 april 2015 heeft de Curator Troostwijk Veilingen opdracht gegeven de bedrijfsinventaris van [gefailleerde] , waaronder de machines waarvan M & L pretendeerde eigenaar te zijn, te verkopen.
2.8.
Zowel M & L als [gefailleerde] hadden hun (bedrijfs)inventaris (deels) verpand aan Deutsche Bank.

3.Het geschil

3.1.
M & L vordert, bij vonnis:
'Primair:
te verklaren voor recht dat het bodembeslag onrechtmatig is gelegd door de ontvanger, althans dat het reële eigendom van de beslagen zaken bij M&L rust en dat er geen sprake is van bedrijfsinmenging.
Subsidiair:
te verklaren voor recht dat voor wat betreft de zaken die middels De Overeenkomst zijn overgenomen het bodembeslag onrechtmatig is gelegd door de ontvanger, althans dat het reële eigendom van de beslagen zaken bij M&L rust en dat er geen sprake is van bedrijfsinmenging.
Primair & subsidiair:
gedaagde te veroordelen tot betaling van de proceskosten, de kosten van de advocaat daaronder begrepen.'
3.2.
Ter zitting heeft M & L de vorderingen voor zover deze tegen de Staat waren ingesteld ingetrokken.
3.3.
De Ontvanger voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van M & L, uitvoerbaar bij voorraad, in de proceskosten.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
M & L heeft aan haar vorderingen - kort weergegeven - het volgende ten grondslag gelegd. De Curator heeft de machines waarvan M & L eigenaar was onbevoegd verkocht. De Curator kon en mocht de machines in april 2015 niet in opdracht van de Ontvanger of de pandhouder, de Deutsche Bank, verkopen. De Ontvanger en de Deutsche Bank hebben de curator ook geen opdracht tot verkoop gegeven. De Curator heeft onrechtmatig gehandeld jegens M & L, Deutsche Bank en de Belastingdienst. Om vast te kunnen stellen of M & L schade heeft geleden door het handelen van de Curator dient te worden vastgesteld of het bodembeslag al dan niet onrechtmatig is gelegd. Nu een executiegeschil niet meer tot de mogelijkheden behoort - de machines zijn reeds verkocht - rest M & L enkel nog de mogelijkheid om middels deze procedure een verklaring voor recht te vorderen dat het door de Ontvanger gelegde beslag onrechtmatig is.
4.2.
De rechtbank zal de vorderingen afwijzen.
4.3.
Uit de stellingen van M & L vloeit voort dat zij onvoldoende belang heeft bij de door haar in haar verhouding tot de Ontvanger gevorderde verklaringen voor recht. M & L meent een vordering uit onrechtmatige daad te hebben tegen de Curator. Of M & L door enig eventueel onrechtmatig handelen van de Curator jegens haar schade heeft geleden, zal dienen te worden vastgesteld in een eventuele procedure tussen M & L en de Curator. Voor zover voor de beslissingen op vorderingen van M & L tegen de Curator van belang is of het bodembeslag al dan niet onrechtmatig is gelegd (of gehandhaafd), zal daarover in de procedure tussen M & L en de Curator dienen te worden geoordeeld. De Curator heeft er recht op en belang bij om zich in een eventueel door M & L tegen hem aanhangig te maken procedure te kunnen verweren tegen alle stellingen die M & L aan haar vorderingen ten grondslag legt. Een verklaring voor recht in deze door M & L tegen alleen de Ontvanger (en De Staat) aanhangig gemaakte procedure, zou geen betekenis hebben in de verhouding tussen M & L en de Curator. Daarom ontbreekt in deze procedure een voldoende belang van M & L bij haar tegen de Ontvanger ingestelde vorderingen, en slaagt het verweer van de Ontvanger dat hij door M & L nodeloos met deze procedure is belast.
4.4.
M & L zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de Ontvanger en de Staat (gezamenlijk) worden begroot op:
- griffierecht € 619,00
- salaris advocaat
904,00(2,0 punten × tarief € 452,00)
Totaal € 1.523,00

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
verstaat dat de tegen de Staat gerichte vorderingen zijn ingetrokken,
5.2.
wijst de vorderingen die tegen de Ontvanger zijn gericht af,
5.3.
veroordeelt M & L in de proceskosten, aan de zijde van de Ontvanger en de Staat tot op heden begroot op € 1.523,00,
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Bouwman en in het openbaar uitgesproken op 17 augustus 2016.
[1729;
2869]