5.1.Feit 1
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen uit van de volgende feiten en omstandigheden:
Bedreigingen [slachtoffer]
Op 24 augustus 2015 is het zeeschip ms. [schip] aangekomen in de haven van Vlissingen. Tussen een lading bananen werd door de douane 180,3 kilogram cocaïne aangetroffen. De lading was bestemd voor [bedrijf] te Barendrecht. De drugs zijn door de politie in beslag genomen en er is dummymateriaal en 10 gram cocaïne in de lading bananen teruggeplaatst.
Op 25 augustus 2015 heeft [slachtoffer] met zijn vrachtwagen de betreffende pallet met bananen in opdracht van [bedrijf] opgehaald. Diezelfde dag is zijn vrachtwagen en de lading door de politie in beslaggenomen.
Op 28 augustus 2015 en op 15 september 2015 is [slachtoffer] door verschillende mannen - onder meer met een vuurwapen - bedreigd. Hij moest ‘het spul’ teruggeven. [slachtoffer] heeft hen verteld dat hij de drugs niet in zijn bezit had en dat de politie dit in beslag had genomen. Een van deze mannen heeft [slachtoffer] op 15 september 2015 gezegd dat als zijn verhaal niet zou kloppen zij de volgende keer zijn vrouw zouden pakken.
In de nacht van 23 op 24 september 2015 is een peilbaken onder de Mercedes bestelauto van [slachtoffer] geplaatst.
Op 9 en 10 oktober 2015 zijn er met een Samsung telefoon foto’s gemaakt van de woning van [slachtoffer] in Mijnsheerenland en van de aldaar geparkeerde auto van diens echtgenote. Op diezelfde Samsung telefoon is tevens een gedownload bestand aangetroffen met de aan- en afmeergegevens van zeeschepen, waaronder de ms. [schip].
Verplaatsingen met BMW
Op 9 oktober 2015 heeft de politie een melding van een buurtbewoner ontvangen dat een BMW, 5 serie, al enkele weken geparkeerd stond aan het [straatnaam] te Oud Beijerland. De politie constateerde dat de BMW niet slotvast dicht zat, dat er in de auto onder meer een bundel (per 2 aan elkaar vastgebonden) tie-wraps, een kussensloop en een muts in het dashboardkastje lagen, alsmede dat de auto gestolen was en voorzien was van valse kentekenplaten ([kenteken]). De politie zag hierin aanleiding om de BMW te voorzien van een peilbaken.
De vier verdachten ([medeverdachte 1], [medeverdachte 2], [medeverdachte 3] en [verdachte] zijn op maandagmiddag 12 oktober 2015 in een Daihatsu Cuore, de auto van de moeder van verdachte [verdachte], vanuit Rotterdam richting Oud-Beijerland gereden. Daar zijn zij overgestapt in de gestolen BMW.
Op 12 oktober 2015 rond 14.24 uur ontving de politie het bericht dat de BMW zich verplaatste; de auto reed vanaf Oud-Beijerland richting Mijnsheerenland en vervolgens weer terug naar het [straatnaam] te Oud-Beijerland. Vervolgens rond 15.00 uur verplaatste de auto zich naar ’s-Gravendeel. De BMW kwam tot stilstand op de [straatnaam] te ’s-Gravendeel en werd aldaar klem gereden door de politie. De verdachten werden om 15.20 uur aangehouden.
De plaats waar de verdachten zijn aangehouden bevindt zich op circa 200 meter afstand van het zwembad De Wellen, waar de echtgenote van [slachtoffer] elke week op maandagmiddag met hun dochtertje naar zwemles gaat. De zwemles begint om 15.30 uur en zij is daar dan vanaf 15.15 uur aanwezig.
Aantreffen verdachten
Bij de aanhouding van de verdachten in de gestolen BMW heeft de politie geconstateerd dat verdachte [verdachte] op de bestuurdersplaats zat, verdachte [medeverdachte 3] op de bijrijdersplaats, verdachte [medeverdachte 1] links achterin en verdachte [medeverdachte 2] rechts achterin. Tijdens de aanhouding droegen alle vier de verdachten donkere kleding. De verdachten [medeverdachte 1], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] droegen een stuk van een zwart t-shirt bij zich. De verdachten [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] droegen zwarte werkhandschoenen, de verdachten [verdachte] en [medeverdachte 1] hadden een zwarte werkhandschoen bij zich. Ook in de auto zijn diverse zwarte werkhandschoenen aangetroffen (te weten twee in de middenconsole voor in de auto, twee links op de achterbank en een tussen de bestuurdersstoel en de middenconsole). Alle werkhandschoenen waren van hetzelfde merk.
Door de politie zijn bij de aanhouding verspreid door de auto tie-wraps aangetroffen (te weten in het portiervak van het linker voorportier, in het dashboardkastje, in het midden op de achterbank in een plastic tasje en in een kussensloop onder de trui van de verdachte [medeverdachte 2]. In het portiervak van het linker voorportier lag een rol duct tape. Tussen de bestuurdersstoel en de middenconsole lag voornoemde Samsung telefoon, met daarop voornoemde foto’s en het gedownloade bestand. Op de achterbank is in plastic tasjes een bouwzeil en een flesje met chloroform aangetroffen. Half onder de mat aan de rechterachterzijde onder de stoel van de bijrijder lagen twee kentekenplaten. De verdachte [verdachte] had een vouwmesje bij zich.
Na de aanhouding heeft de politie op de stoep naast het rechter achterportier een plastic tasje aangetroffen met daarin een in een doek gewikkeld vuurwapen met daarop het DNA van de verdachte [medeverdachte 2]. Voorts zijn bij de verdachte [medeverdachte 2] zijn mobiele telefoon en de bijbehorende batterij los in zijn broekzak aangetroffen.
Beoordeling
De rechtbank stelt voorop dat voor de beantwoording van de vraag of het onder 1 ten laste gelegde feit is bewezen, moet komen vast te staan of de in de tenlastelegging omschreven voorwerpen bestemd waren tot het begaan van het misdrijf zoals in de tenlastelegging omschreven. Daartoe dient te worden beoordeeld of de middelen afzonderlijk dan wel gezamenlijk naar hun uiterlijke verschijningsvormen ten tijde van het handelen dienstig konden zijn voor het misdadige doel dat de verdachte met het gebruik daarvan voor ogen had. Niet kan worden geabstraheerd van het misdadige doel dat de verdachte met het gebruik van die voorwerpen voor ogen had.
Welke voorwerpen?
Er dient zowel opzet te zijn op het voorhanden hebben van de betreffende voorwerpen, als opzet gericht op het begaan van een (ernstig) misdrijf.
Met betrekking tot de bij elk van de verdachten en in de auto aangetroffen voorwerpen dient eerst te worden vastgesteld of de verdachte opzet (al dan niet in voorwaardelijke zin) had op het voorhanden hebben daarvan.
Vast staat dat de BMW sinds enkele weken geparkeerd stond op het [straatnaam] in Oud-Beijerland. De auto stond niet slotvast dicht toen de politie op 9 oktober 2015 de auto inspecteerde en aldaar in het dashboardkastje onder meer tie-wraps en een kussensloop aantrof. De auto is vervolgens niet geobserveerd. Derhalve is niet uit te sluiten, zoals de verdediging heeft betoogd, dat (een deel van) de door de politie bij de aanhouding aangetroffen goederen reeds eerder dan op 12 oktober 2015 en wellicht door anderen dan de verdachte en de medeverdachten, in de auto zijn gelegd. Weliswaar heeft een getuige gezien dat één persoon uit de groep van vier verdachten met een plastic tas naar de BMW liep, maar deze getuige heeft de persoon met het plastic tasje weer terug zien lopen naar de Daihatsu en vervolgens weer naar de BMW. Zij heeft niet verklaard dat hij een plastic tas bij zich had toen hij terug liep naar de BMW. Voorts heeft deze getuige nog een van de verdachten zien lopen met een rugtas. Deze rugtas is echter niet in de BMW aangetroffen.
Enkele goederen, zoals het bouwzeil, het flesje met chloroform en het vuurwapen waren ingepakt in plastic tasjes en bevonden zich bovendien op de achterbank van de auto, terwijl de verdachte op de bestuurdersstoel zat. Onder deze omstandigheden is - mede in het licht van het voorgaande - niet vast te stellen dat de verdachte op de hoogte was van de aanwezigheid van deze goederen. Dat ligt anders ten aanzien van de door de politie onder de verdachte zelf aangetroffen goederen, zoals gerelateerd in het op ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal van bevindingen van 13 oktober 2015 (documentcode 1510131411.OIG, dossierpagina’s 33-35) en afgebeeld op het daarbij behorende fotoblad, te weten - voor zover relevant - een werkhandschoen en een vouwmesje. De rechtbank ziet geen enkele aanleiding om hieromtrent te twijfelen aan de juistheid van de waarneming van de politie zoals gerelateerd in voornoemd proces-verbaal van bevindingen en passeert daarmee het door de verdachte gevoerde verweer dat iemand van het arrestatieteam deze handschoen in zijn zak zou hebben gestopt. Bovendien lagen in de directe nabijheid van de verdachte, toen hij als bestuurder in de BMW zat, ook een drietal identieke werkhandschoenen (te weten tussen de bestuurdersstoel en de middenconsole en in de middenconsole). Deze handschoenen lagen in het zicht en verdachte [verdachte] kon hierover beschikken.
Ook ten aanzien van de tie-wraps die verspreid door de auto lagen, waaronder ook direct in het zicht van de verdachte, te weten in het portiervak van het linkervoorportier van de auto, is de rechtbank van oordeel dat de verdachte opzet, in elk geval in voorwaardelijke zin, heeft gehad op het voorhanden hebben daarvan. Ditzelfde geldt ten aanzien van de duct tape die in het portiervak van het linkervoorportier lag.
Ten aanzien van de gestolen BMW en de valse kentekenplaten is de rechtbank van oordeel dat weliswaar niet kan worden vastgesteld dat de verdachte ervan op de hoogte was dat deze zaken gestolen waren, maar dat wel kan worden vastgesteld dat de BMW, van een ander dan van verdachte, dienstig was ter zake van het misdadige doel, te weten de voorbereiding van een gijzeling of wederrechtelijke vrijheidsberoving. De verdachte is in Oud Beijerland van auto gewisseld, van de Daihatsu Cuore van zijn moeder naar de BMW, waardoor het moeilijker was om hem te traceren.
Dit betekent dat kan worden vastgesteld dat de verdachte opzettelijk voorhanden heeft gehad: een (gestolen) auto, handschoenen, tie-wraps, duct tape en een mes. Naar het oordeel van de rechtbank kunnen deze voorwerpen afzonderlijk en gezamenlijk naar hun uiterlijke verschijningsvormen ten tijde van het voorhanden hebben daarvan door de verdachte dienstig zijn voor het door hem beoogde misdrijf, te weten (zoals hieronder nader zal worden gemotiveerd) de gijzeling dan wel wederrechtelijke vrijheidsberoving van de echtgenote van [slachtoffer].
Welk misdadig doel had de verdachte voor ogen?
Uit de navolgende feiten en omstandigheden leidt de rechtbank af dat het misdadige doel dat de verdachte voor ogen had, betrekking had op het gijzelen dan wel wederrechtelijk van haar vrijheid beroven van de echtgenote van [slachtoffer]. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
[slachtoffer] heeft op 16 oktober 2015 tegen de politie verklaard dat hij op 15 september 2009 voor een tweede maal werd bedreigd, waarbij door één van de mannen tegen hem is gezegd dat zij de volgende keer zijn vrouw zouden pakken.
De verdediging heeft betoogd dat deze verklaring van [slachtoffer] onbetrouwbaar is en wellicht achteraf is ingekleurd door de aanhouding van de verdachte op 12 oktober 2015, nabij de plaats waar zijn echtgenote met hun dochtertje naar zwemles gaat. Een aanwijzing voor de onbetrouwbaarheid van deze verklaring is volgens de verdediging de omstandigheid dat [slachtoffer] niet direct na 15 september 2015 aangifte van deze bedreiging heeft gedaan.
Anders dan de raadsman heeft betoogd ziet de rechtbank geen aanleiding te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer]. De rechtbank stelt vast dat [slachtoffer] reeds naar aanleiding van de eerste bedreiging op 28 augustus 2015, op 29 augustus 2015 aangifte heeft gedaan van bedreiging van hemzelf, zijn vrouw en zijn kind. [slachtoffer] geeft bovendien op 16 oktober 2015 een verklaring voor het feit dat hij niet direct na de bedreigingen op 15 september 2015 maar pas later, toen hij hoorde van de aanhouding van de vier verdachten, melding heeft gedaan bij de politie. Hem was door de mannen die hem bedreigden immers te kennen gegeven dat hij de politie niet mocht inseinen. Kortom, hij was bang. Dit laatste wordt ook bevestigd in het proces-verbaal van de FIOD medewerker [naam] (pv 201530862 d.d. 18 oktober 2015) die hem na de bedreiging van 15 september 2015 hierover heeft gesproken. [naam] heeft tevens gesproken met de vader van [slachtoffer], die aangaf dat zijn zoon bang was en om die reden geen contact wilde met de politie.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank, anders dan de verdediging, de verklaring van [slachtoffer] dat de bedreigingen mede zagen op zijn vrouw betrouwbaar en zal deze gebruiken voor het bewijs.
Voorts kan worden vastgesteld dat de verdachte, toen hij in de BMW door de politie werd aangehouden, zich in de dichte nabijheid bevond van de echtgenote van [slachtoffer].
Uit het dossier kan verder het navolgende worden opgemaakt:
De Samsung telefoon
In de gestolen BMW is tussen de bestuurdersstoel en de middenconsole een Samsung telefoon aangetroffen. Op deze telefoon zijn foto’s van de woning van [slachtoffer] en van de auto van zijn echtgenote, alsmede gegevens van ms. [schip] zijn aangetroffen.
Op grond van het navolgende stelt de rechtbank vast dat deze telefoon, in elk geval vanaf 10 oktober 2015 in gebruik was bij de verdachte.
- Uit historische telecomgegevens blijkt dat een (eigen) telefoon van de verdachte en voornoemde Samsung telefoon op 10 oktober 2015 omstreeks 12.59 en 13.00 uur op dezelfde zendmast aanstralen en op 11 en 12 oktober 2015 nagenoeg gelijktijdig op (vrijwel) dezelfde of in elkaars directe nabijheid bevindende zendmasten aanstralen. Daar komt bij dat de verdachte ter terechtzitting heeft verklaard dat hij de Samsung onder zich heeft gehad.
- In de telefoon bevond zich een simkaart waarvan de simkaarthouder is de aangetroffen in de Daihatsu Cuore, de auto van de moeder van de verdachte. De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij en zijn moeder nagenoeg de enige zijn die de Daihatsu gebruiken en dat hij daarmee op 12 oktober 2015 zijn drie medeverdachten heeft opgehaald waarna zij naar Oud-Beijerland (naar de BMW) zijn gereden.
- Op 11 oktober 2015 is de simkaart die zich aanvankelijk in de telefoon bevond, vervangen door de simkaart waarvan de simkaarthouder in voornoemde Daihatsu is aangetroffen; kennelijk maakte de verdachte gebruik van de Samsung telefoon. De rechtbank verwerpt derhalve het verweer van de verdachte dat hij de telefoon vanaf 10 oktober 2015 tot aan zijn aanhouding slechts onder zich hield voor een ander.
Uit onderzoek aan de Samsung telefoon is gebleken dat één van voornoemde foto’s is gemaakt op 10 oktober 2015 omstreeks 13.12 uur vanuit een Renault Megane personenauto. De getuige [getuige 2] heeft verklaard dat hij op 10 oktober 2015 omstreeks 13.00 uur op de [straatnaam] te Mijnsheerenland een grijze personenauto, Renault Megane, kenteken [kenteken], heeft zien staan met daarin een blanke bestuurder (‘een dikke ronde kop, kalend hoofd en een soort ringbaardje’). Vervolgens heeft hij op het pad van de woning van zijn zoon een andere blanke man zien lopen, die hij heeft aangesproken. Deze man zei dat hij waarschijnlijk op het verkeerde adres was, liep weg in de richting van de Renault Megane en stapte aan de passagierszijde van die auto in. De rechtbank heeft geconstateerd dat de verdachte past in het door de getuige opgegeven signalement van de bestuurder. Aan de getuige is een foto van de verdachte getoond waarna hij heeft verklaard dat de persoon op de getoonde foto wel erg veel lijkt op de bestuurder. Nader onderzoek heeft uitgewezen dat voornoemde Renault Megane op dat moment in gebruik was bij [betrokkene 1], een goede vriend van de verdachte. De telefoon van de verdachte en de Samsung telefoon stralen bovendien 10 oktober 2015 omstreeks 12.59 en 13.00 uur op dezelfde zendmast aan.
Op grond van het voorgaande kan worden vastgesteld dat de verdachte er bij aanwezig was toen met de telefoon op 10 oktober 2015 met de Samsung telefoon een foto werd gemaakt van de voor de woning van [slachtoffer] geparkeerde auto van diens echtgenote.
Tussenconclusie:
Op de Samsung telefoon zijn foto’s aangetroffen van de woning van [slachtoffer] en de voor de woning geparkeerde auto van diens echtgenote. Deze foto’s zijn gemaakt op 9 en 10 oktober 2015. Op diezelfde Samsung telefoon is tevens een gedownload bestand aangetroffen met de aan- en afmeergegevens van zeeschepen, waaronder de ms. [schip]; het zeeschip waarmee de onderschepte lading drugs was vervoerd.
De Samsung telefoon was, in elk geval vanaf 10 oktober 2015, in gebruik bij de verdachte. Hiermee is een directe relatie te leggen tussen de verdachte en [slachtoffer] en gegevens omtrent diens echtgenote (te weten haar auto) alsmede tussen de verdachte en - zij het indirect - de bedreigingen aan het adres van [slachtoffer] die immers betrekking hadden op de onderschepte lading drugs afkomstig van zeeschip ms. Emerald.
Peilbaken
Uit onderzoek is gebleken dat op 23/24 september 2015 een peilbaken onder de Mercedes bestelbus van [slachtoffer] is geplaatst en dat in de periode van 20 september 2015 tot en met 12 oktober 2015 verschillende simkaarten in het peilbaken zijn geplaatst. Tevens is gebleken dat in voornoemde periode in voornoemde Samsung telefoon 6 simkaarten zijn geplaatst waaronder een simkaart die ook is aangetroffen in het peilbaken onder de Mercedes. Ook de simkaart met telefoonnummer 06-[nummer] heeft zowel in de Samsung telefoon als in het peilbaken gezeten.
Dit betekent dat er een koppeling is tussen degene die het peilbaken heeft geplaatst en de Samsung telefoon waarop de foto’s van de woning van [slachtoffer] staan en waarvan de verdachte in de dagen voorafgaand aan zijn aanhouding gebruik maakte.
De persoon [getuige 1](verder: [getuige 1])
[getuige 1] is de zakenpartner van de verdachte, met wie hij samen een sportschool had.
De politie heeft bij observaties vastgesteld dat [getuige 1] in de ochtend van 25 augustus 2015 - de dag van het transport door [slachtoffer] en [betrokkene 2] in opdracht van [bedrijf] vanuit Vlissingen - eerst om 10.02 uur aanwezig was bij het bedrijf [bedrijf] en vervolgens om 10.13 uur een ontmoeting had met [betrokkene 2]. [bedrijf] is de afzender van voornoemd transport waarin de cocaïne is aangetroffen. [slachtoffer] heeft verklaard dat [betrokkene 2] op 28 augustus 2015 is meegekomen met de twee mannen die hem bedreigden. Verder blijkt uit de getuigenverklaring van [betrokkene 3] dat de auto van [getuige 1] op 9 oktober 2015, rondom het tijdstip waarop aldaar de foto’s van de woning van [slachtoffer] zijn gemaakt met de Samsung telefoon, is gesignaleerd in de nabije omgeving van de woning van [slachtoffer]. Uit historische telecomgegevens blijkt dat de telefoon van [getuige 1] rond die tijd in de buurt van deze locatie een zendmast heeft aangestraald. [getuige 1] heeft verklaard dat hij het onder de Mercedes aangetroffen peilbaken heeft gekocht en dat bij dit peilbaken een Samsung telefoon hoort.
Aangezien, zoals hiervoor is vastgesteld, in de Samsung telefoon die onder de auto van [slachtoffer] is aangetroffen twee dezelfde simkaarten zijn geplaatst als in het peilbaken, doelt [getuige 1] in zijn verklaring op de onderhavige Samsung telefoon die in de BMW is aangetroffen.
Er is derhalve een koppeling tussen [getuige 1], de zakenpartner van de verdachte, het peilbaken dat onder de auto van [slachtoffer] is geplaatst en de verdachte als gebruiker van de Samsung telefoon.
Al deze omstandigheden in onderling verband en samenhang beziend leiden naar het oordeel van de rechtbank tot de conclusie dat de verdachte voorbereidingen trof tot het gijzelen dan wel wederrechtelijk van haar vrijheid beroven van de echtgenote van [slachtoffer].
De eerst ter terechtzitting afgelegde verklaring van de verdachte leidt niet tot een ander oordeel.
De verdachte heeft zich aanvankelijk beroepen op zijn zwijgrecht. Ter terechtzitting heeft hij verklaard dat hij op verzoek van iemand, wiens identiteit hij vanwege zijn veiligheid niet wil onthullen, de auto zou verplaatsen van Oud-Beijerland naar ’s-Gravendeel en voorts dat hij van plan was om in ’s-Gravendeel met de drie medeverdachten te gaan trainen en dat hij dat daar wel vaker deed. De verdachte heeft er voor gekozen deze verklaring eerst ter terechtzitting af te leggen waardoor zijn verklaring niet verifieerbaar is. De rechtbank acht de verklaring volstrekt ongeloofwaardig en deze vindt bovendien geen steun in de andere bewijsmiddelen.
De medeverdachte [medeverdachte 2] heeft immers weliswaar verklaard dat hij bij de verdachte in de auto zat omdat hij samen met hem zou gaan trainen. Maar op de vraag waarom zij niet in Rotterdam gingen trainen en waarom zij rondjes hebben gereden met de auto, kan de medeverdachte [medeverdachte 2] geen antwoord geven. De medeverdachte [medeverdachte 1] heeft verklaard zich niets meer te kunnen herinneren omdat hij gedronken en geblowd had. Hij heeft niet verklaard dat hij met de verdachte zou gaan trainen en dit lijkt gelet op de toestand waarin hij volgens zijn verklaring verkeerde ook niet voor de hand liggend. [medeverdachte 3] heeft bij de politie geen verklaring gegeven over zijn aanwezigheid in de auto.
De lezing van de verdachte biedt bovendien geen verklaring voor andere uit het dossier gebleken feiten en omstandigheden, zoals hiervoor uiteengezet.
Het door de verdediging gevoerde verweer dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat de verdachte en zijn medeverdachten op klaarlichte dag met een niet geblindeerde auto een vrouw zouden gijzelen, of wederrechtelijk van haar vrijheid zouden beroven voor de ogen van haar kind en in de drukte rondom een zwembad, treft geen doel. Het kenmerk van voorbereidingshandelingen is dat er geen begin van uitvoering is gemaakt. Het blijft derhalve onduidelijk hoe deze uitvoering vorm zou hebben gekregen indien de politie niet zou hebben ingegrepen. In dit geval is geenszins uit te sluiten dat het plan van de verdachte was om de vrouw vanuit het zwembad te volgen en haar elders op een rustigere plek klem te rijden en haar van haar vrijheid te beroven/haar te gijzelen en/of dat hij van plan was de vrouw te vervoeren in haar eigen auto waarmee zij naar het zwembad was gekomen. Wat daar verder van zij, voor de strafbaarheid van voorbereiding is niet vereist dat het door de verdachte beoogde misdrijf kon worden voltooid. Het ter zake gevoerde verweer faalt derhalve.
Conclusie
Naar het oordeel van de rechtbank kunnen voornoemde voorwerpen gezamenlijk naar hun uiterlijke verschijningsvorm ten tijde van het handelen dienstig zijn voor het misdadige doel dat de verdachte met het gebruik van de voorwerpen voor ogen heeft gehad. Uit voornoemde feiten en omstandigheden leidt de rechtbank voorts af dat de verdachte ten tijde van het voorhanden hebben daarvan het misdadige doel voor ogen had. Aldus is bewezen dat de middelen bestemd waren tot het begaan van een gijzeling dan wel wederrechtelijke vrijheidsberoving. Het onder 1 ten laste gelegde feit is derhalve wettig en overtuigend bewezen.