In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 25 augustus 2016 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure waarbij eiser, een inwoner van Rotterdam, een verzoek om vrijstelling van het griffierecht heeft ingediend. Dit verzoek werd afgewezen door de rechtbank. De zaak begon met een besluit van de Staatsecretaris van Veiligheid en Justitie, die op 11 september 2015 de aanvraag van eiser om een Verklaring omtrent het gedrag afwees. Eiser ging in bezwaar, maar dit bezwaar werd op 19 november 2015 ongegrond verklaard. Hierop heeft eiser beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Tijdens de zitting op 2 juni 2016 was eiser aanwezig, terwijl de Staatsecretaris zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank overwoog dat op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) griffierechten verschuldigd zijn en dat indien deze niet tijdig worden betaald, het beroep niet-ontvankelijk kan worden verklaard. Eiser had verzocht om vrijstelling van het griffierecht, maar de rechtbank oordeelde dat hij niet voldeed aan de criteria voor betalingsonmacht. Eiser had een uitkering op basis van de Participatiewet, maar de rechtbank concludeerde dat zijn situatie niet wezenlijk verschilde van die van andere uitkeringsgerechtigden. Eiser had aangegeven dat hij door schulden en een lage uitkering in financiële problemen verkeerde, maar de rechtbank oordeelde dat hij niet kon worden vrijgesteld van het griffierecht.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiser niet-ontvankelijk, omdat hij niet aan zijn betalingsverplichtingen had voldaan. De uitspraak werd gedaan door rechter mr. E.R. Houweling en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum. Eiser heeft de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.