ECLI:NL:RBROT:2016:6798

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
5 september 2016
Publicatiedatum
1 september 2016
Zaaknummer
ROT 15/6487
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ingangsdatum van een Wlz-indicatie en de mogelijkheid van dagbesteding

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 5 september 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het CIZ over de ingangsdatum van een indicatie op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz). Eiseres had een indicatie voor Zorgzwaartepakket VV 05 PG, met als ingangsdatum 29 juni 2015. Na bezwaar werd deze datum gewijzigd naar 18 mei 2015. Eiseres stelde dat de ingangsdatum moest worden aangepast naar 16 maart 2015, omdat zij vanaf die datum 24-uurszorg ontving. De rechtbank oordeelde dat de ingangsdatum van een indicatie in beginsel niet vóór de aanvraagdatum kan liggen, tenzij aan specifieke voorwaarden is voldaan. De rechtbank concludeerde dat deze voorwaarden in dit geval niet van toepassing waren, en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een afwijking van het beleid rechtvaardigden. Daarnaast werd het verzoek om dagbesteding aan de indicatie toe te voegen afgewezen, omdat de Wlz geen mogelijkheid biedt voor apart indiceren van dagbesteding. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 1
zaaknummer: ROT 15/6487

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 september 2016 in de zaak tussen

[eiseres], te [woonplaats] , eiseres,
gemachtigde: [gemachtigde] ,
en

CIZ, verweerder,

gemachtigde: mr. L.M.R. Kater.

Procesverloop

Bij besluit van 28 juli 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder eiseres een indicatie op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) verstrekt voor Zorgzwaartepakket (ZZP) VV 05 PG (Beschermd wonen met intensieve dementiezorg), klasse 7 (7 etmalen per week) met als ingangsdatum 29 juni 2015.
Bij besluit van 17 augustus 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres gegrond verklaard en de ingangsdatum gewijzigd in 18 mei 2015.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 augustus 2016. Eiseres en haar gemachtigde zijn niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres beschikte van 23 december 2014 tot en met 22 maart 2015 over een indicatie op grond van de Algemene wet bijzondere ziektekosten (AWBZ) voor de functies Persoonlijke verzorging (PV) klasse 3, Begeleiding individueel (BI) klasse 2 en Begeleiding groep (BG) klasse 6. Zij ontvangt sinds 16 maart 2015 24-uurszorg. Van 23 maart 2015 tot 18 mei 2015 beschikte zij over een indicatie voor BG klasse 10 vanuit de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) en PV vanuit de Zorgverzekeringswet (Zvw). Namens eiseres is op 18 mei 2015 een reguliere aanvraag voor Wlz zorg ingediend.
2. Eiseres stelt dat de ingangsdatum van de indicatie moet worden gewijzigd in 16 maart 2015, omdat er vanaf die datum met spoed 24-uurs zorg is ingezet, en dat dagbesteding aan haar indicatie moet worden toegevoegd.
3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de ingangsdatum van een indicatie in beginsel niet voor de aanvraagdatum kan liggen, tenzij zich één van de in de beleidsregels genoemde uitzonderingen voordoet. Dat is niet het geval. Er is geen sprake van een voortzetting van een eerdere gelijkwaardige indicatie en de aanvraag is niet ingediend binnen twee weken nadat de spoedzorg is geleverd. Voor het extra indiceren van de door eiseres gevraagde dagbesteding bestaat geen aanleiding, aangezien begeleiding onderdeel uitmaakt van het ZZP VV Beschermd wonen met intensieve dementiezorg. De zorgaanbieder moet met het zorgkantoor overleggen hoe de begeleiding kan worden ingezet.
De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
4. De stelling dat de ingangsdatum van de indicatie moet worden gewijzigd in 16 maart 2015, kan niet slagen.
4.1
Op grond van artikel 3.2.4, eerste lid, van het Besluit langdurige zorg neemt verweerder zo snel mogelijk, doch binnen zes weken na ontvangst van de aanvraag een beslissing op de aanvraag. Op grond van het tweede lid, wordt een indicatiebesluit uiterlijk binnen twee weken genomen, indien een verzekerde wegens bijzondere omstandigheden reeds zorg ontvangt en werkt een indicatiebesluit terug tot en met de dag waarop de zorg is aangevangen.
4.2
Volgens verweerders Beleidsregels indicatiestelling Wlz 2015 (Beleidsregels) kan de ingangsdatum van de geïndiceerde functie in beginsel wel liggen na, maar niet vóór de datum van het indicatiebesluit. Hierop zijn drie uitzonderingen mogelijk. De eerste uitzondering heeft betrekking op aanvragen in het kader van het experiment regelarme instellingen (ERAI) en is niet op de aanvraag van eiseres van toepassing. De tweede uitzondering doet zich voor indien aan een drietal cumulatieve voorwaarden is voldaan:
a. het valt niet aan de verzekerde te verwijten dat het indicatiebesluit niet eerder kon worden genomen.
b. de feiten zijn niet aan twijfel onderhevig en dusdanig duidelijk dat met zekerheid of daaraan grenzende waarschijnlijkheid kan worden vastgesteld dat de verzekerde ook in het verleden op de gevraagde zorg was aangewezen.
c. en de aanvraag een verzoek om voortzetting van een eerder gelijkwaardig indicatiebesluit betreft.
Als gelijkwaardige indicatiestelling niet mogelijk is vanwege gewijzigde wet- en regelgeving en er is sprake van een ongewijzigde zorgbehoefte dan kan op basis van de vigerende aanspraken voor het zelfde “soort” zorg een indicatiebesluit worden afgegeven met een datum waarop de aanvraag bij het CIZ binnenkomt.
Op de onder a. genoemde eis van niet-verwijtbaarheid wordt een uitzondering gemaakt indien aan drie nader omschreven cumulatieve voorwaarden is voldaan.
De derde uitzondering doet zich voor indien sprake is van bijzondere omstandigheden in een concreet geval. Hiervan is bijvoorbeeld sprake als een verzekerde vanwege bijzondere omstandigheden reeds zorg ontvangt. Het gaat dan om een acute onvoorziene verandering in de gezondheidssituatie van de verzekerde waarbij al direct na de medische diagnostiek en behandeling duidelijk is dat de verzekerde levenslang en levensbreed is aangewezen op Wlz zorg. Als op datum aanvraag al zorg wordt verleend beslist het CIZ binnen twee weken. Ingangsdatum is de datum dat de zorg gestart is.
4.3
De rechtbank ziet geen grond om te oordelen dat verweerder niet bevoegd was de Beleidsregels vast te stellen of dat het beleid op dit punt in strijd is met enig algemeen verbindend voorschrift of enig rechtsbeginsel, terwijl het beleid evenmin onredelijk kan worden geacht.
4.4
Ten aanzien van de in de Beleidsregels genoemde tweede uitzondering onder c. doet zich de situatie voor dat sprake is van gewijzigde wet- en regelgeving, nu de AWBZ en de daarop gebaseerde regelgeving op 1 januari 2015 zijn komen te vervallen en de zorg die eiseres behoeft thans bekostigd wordt vanuit de Wlz. Ook al zou eiseres aan de bij de tweede uitzondering onder a. en b. genoemde voorwaarden voldoen en al zou sprake zijn van een verzoek om voortzetting van een eerder gelijkwaardig indicatiebesluit, dan volgt hieruit dat eiseres daarmee niet kan bereiken dat aan haar een indicatie wordt verstrekt met een ingangsdatum die gelegen is vóór de aanvraagdatum.
4.5
Ten aanzien van de derde uitzondering kan aansluiting gezocht worden bij de rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) zoals die gold onder de AWBZ, bijvoorbeeld de uitspraken van 14 oktober 2009 (ECLI:NL:CRVB:2009:BK1592) en van 23 juni 2010 (ECLI:NL:2010:BN5119). Volgens deze rechtspraak kan alleen onder bijzondere omstandigheden worden afgeweken van het uitgangspunt dat een indicatie, tenzij er redenen zijn om een latere datum te kiezen, wordt verleend met ingang van de datum van het indicatiebesluit. Van dusdanig bijzondere omstandigheden is de rechtbank niet gebleken. Dat sprake zou zijn van een acute onvoorziene verandering in de gezondheidssituatie van eiseres, is onvoldoende onderbouwd. De enkele stelling dat zij op 15 maart 2015 voor de achtste maal midden in de nacht door de politie is gevonden geeft weliswaar een zorgelijk beeld, maar impliceert dat iets dergelijks kennelijk reeds zeven maal eerder is voorgevallen, zodat niet kan worden gesproken van een acute verandering in de gezondheidssituatie. Voorts was al langer bekend dat de geldende indicatie op 22 maart 2015 afliep, zodat eerder dan op 18 mei 2015 een nieuwe indicatie aangevraagd had kunnen worden; niet gebleken is dat eiseres niet op of kort na 16 maart 2015 een aanvraag heeft kunnen indienen.
5. De stelling dat dagbesteding aan haar indicatie moet worden toegevoegd, kan evenmin slagen.
In artikel 3.1.1, eerste lid, van de Wlz is bepaald welke vormen van zorg het op grond van de Wlz verzekerde pakket omvat. Uit het eerste lid onder b volgt dat begeleiding daar onderdeel van uitmaakt. Voor het apart indiceren van dagbesteding biedt de Wlz geen mogelijkheid.
6. Uit het voorgaande volgt dat het beroep ongegrond is.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Bedee, rechter, in aanwezigheid van mr. A.M.P. Meijer, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 september 2016.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.