ECLI:NL:RBROT:2016:6868

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 september 2016
Publicatiedatum
6 september 2016
Zaaknummer
C/10/509258 / KG ZA 16-1005
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Retentierecht op containers van Zuid-Koreaans bedrijf in kort geding

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 2 september 2016 uitspraak gedaan in een kort geding tussen verschillende logistieke organisaties en een aantal containerterminalbedrijven, waaronder ECT Delta Terminal B.V. en Euromax Terminal Rotterdam B.V. De eiseressen, waaronder Transport en Logistiek Nederland (TLN), de ondernemersorganisatie voor goederenvervoer en logistieke dienstverlening, en andere brancheorganisaties, vorderden de onmiddellijke vrijgave van containers die op de terminals van ECT stonden, zonder dat daar extra kosten of borgstellingen aan verbonden zouden zijn. De achtergrond van de zaak is dat Hanjin Shipping, een Zuid-Koreaanse containerrederij, op 31 augustus 2016 uitstel van betaling had aangevraagd, wat leidde tot blokkades van containers door ECT.

De rechtbank oordeelde dat ECT een retentierecht toekomt op de containers, maar dat dit recht niet verder strekt dan tot vergoeding van de werkelijke kosten die samenhangen met de containers, vermeerderd met een opslag van € 25,- per container. De vordering tot inzage in de terminal agreement tussen ECT en Hanjin werd afgewezen, omdat het spoedeisend belang ontbrak. De voorzieningenrechter oordeelde dat de voorwaarden die ECT stelde voor de vrijgave van de containers, zoals betaling van handlingkosten, gebruikelijk zijn in de sector. De rechtbank heeft de vorderingen van de eiseressen voor het grootste deel afgewezen, maar heeft ECT wel verplicht om de containers vrij te geven onder bepaalde voorwaarden.

De uitspraak benadrukt de juridische complexiteit rondom retentierechten en de verantwoordelijkheden van partijen in de logistieke keten, vooral in situaties van financiële problemen bij een van de betrokken partijen. De uitspraak is van belang voor de betrokken organisaties en biedt inzicht in de toepassing van het retentierecht in de logistieke sector.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/10/509258 / KG ZA 16-1005
Vonnis in kort geding in kort geding van 2 september 2016
in de zaak van
1. de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid
TRANSPORT EN LOGISTIEK NEDERLAND, DE ONDERNEMERSORGANISATIE VOOR HET GOEDERENVERVOER EN DE LOGISTIEKE DIENSTVERLENING,
gevestigd te Zoetermeer,
2. de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid
EVO,
gevestigd te Zoetermeer,
3. de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid
FENEX, NEDERLANDSE ORGANISATIE VOOR EXPEDITIE EN LOGISTIEK,
gevestigd te Rotterdam,
4. de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid
FEDERATIE VOOR DE NEDERLANDSE EXPORT,
gevestigd te 's-Gravenhage,
5. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiser5],
gevestigd te Rotterdam,
6. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiser6] ,
gevestigd te Rotterdam,
7. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiser7],
gevestigd te Barendrecht,
8. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiser8],
gevestigd te Rotterdam,
9. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
B.V. HOLLANDS VEEM,
gevestigd te Rotterdam,
eiseressen,
advocaten mrs. V.R. Pool en L.R. van Hee te Rotterdam,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
EUROPE CONTAINER TERMINALS B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ECT DELTA TERMINAL B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ECT HOME TERMINAL B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ECT HANNO TERMINAL B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
5. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ECT INTERNATIONAL B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
6. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
EUROMAX TERMINAL ROTTERDAM B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagden,
advocaten mrs. R.M. Avezaat en J. Smael te Rotterdam,
7. de vennootschap naar het recht van de plaats harer vestiging
HANJIN SHIPPING EUROPE GMHB & CO. KG, tevens h.o.d.n. HANJIN SHIPPING NETHERLANDS,
gevestigd te Hamburg, Duitsland, tevens kantoorhoudende te Rotterdam,
gedaagde, niet verschenen,
8. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
HANJIN LOGISTICS EUROPE B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde, niet verschenen.
Eiseressen zullen hierna als eiseressen en als TLN, EVO, Fenex, Fenedex en de logistieke dienstverleners worden aangeduid. Gedaagden 1 tot en met 6 zullen hierna als groep als zodanig worden aangeduid. Daarnaast zullen gedaagden 2 en 6 hierna gezamenlijk als ECT worden aangeduid. Gedaagde 7 wordt hierna aangeduid als Hanjin GmbH en gedaagde 8 als Hanjin Logistics.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaardingen met producties van 2 september 2016
  • de mondelinge behandeling van 2 september 2016 waar eiseressen het woord hebben gevoerd aan de hand van een pleitnota en ECT twee producties heeft overgelegd.
1.2.
Ter zitting hebben eiseressen, nadat de zaak tegen alle 8 gedaagde partijen al was uitgeroepen, de vorderingen voor zover gericht tegen Hanjin Logistics ingetrokken en hebben zij gevorderd tegen Hanjin GmbH verstek te verlenen.
1.3.
Na de mondelinge behandeling is mondeling vonnis gewezen. Dit vonnis vormt de schriftelijke uitwerking daarvan en wordt/is op maandag 5 september 2016 afgegeven.

2.De feiten

2.1.
Eiseressen 5 tot en met 9 zijn logistieke dienstverleners. TLN is een ondernemersorganisatie voor wegtransportbedrijven en logistieke dienstverleners, EVO is een vereniging die opkomt voor de logistieke belangen van ondernemers, Fenex is een brancheorganisatie van expediteurs en logistieke dienstverleners en Fenedex 4 is de vereniging van Nederlandse exporteurs.
2.2.
ECT is een containerterminaloperator die op haar terminal werkzaamheden verricht ten behoeve van Hanjin Shipping Co. Ltd, een Zuid-Koreaanse containerrederij (hierna: Hanjin Shipping). Deze werkzaamheden bestaan uit de overslag en opslag van containers.
2.3.
Hanjin Shipping heeft op 31 augustus 2016 bij de rechter in Zuid Korea een “application for rehabilitation proceedings” ingediend. Deze aanvraag komt neer op een verzoek om uitstel van betaling.
2.4.
ECT heeft op 31 augustus 2016 het volgende bericht naar haar relaties gestuurd:
“…
Afgelopen dinsdag 30 augustus jl. werd bekend dat deepsea rederij Hanjin Shipping (Hanjin) hoogstwaarschijnlijk op korte termijn door de Rechtbank in Zuid-Korea onder bewind zou worden gesteld. Inmiddels is vandaag, woensdag 31 augustus, het verzoek daartoe ingediend. ECT heeft afgelopen dinsdag vanwege deze ontwikkelingen, besloten om alle Hanjin containers op haar terminals tot nader order te blokkeren.
ECT is echter voornemens om vanaf donderdag 1 september het afhalen van containers weer mogelijk te maken. Hieraan worden vooralsnog de volgende voorwaarden gesteld:
Ten aanzien van
importcontainers:
  • De volgende procedures gelden:
  • de container wordt alleen meegeven indien er door Hanjin een vrijstelling is afgegeven, de douanedocumentatie op orde is en de container op de gebruikelijke manier is voorgemeld;
  • zonder de pincode worden geen containers afgegeven;
 de tarieven voor het ophalen van een container zijn:
 € 1.000,- voor een dry van container;
 € 2.500,- voor specials zoals o.a. reefer- en tankcontainers (flats/OT);
 deze tarieven zijn geldig t/m 30 september 2016;
 tevens wordt er een borg verlangd in de vorm van een geldbedrag:
 € 2.500,- voor een dry van container;
 € 5.000,- voor specials …;
 de borg wordt bij het terugbrengen van de gestripte container binnen 5 werkdagen gecrediteerd en teruggestort;
 deze tarieven zijn geldig t/m 30 september 2016;
 de aanvraagprocedure is als volgt:
 via [emailadres] kan een formulier worden aangevraagd;
 dit formulier dient volledig ingevuld te worden geretourneerd aan [emailadres2] ;
 tegelijkertijd dient de betaling te worden voldaan op het, op het formulier, vermelde rekeningnummer o.v.v. het containernummer;
Ten aanzien van
exportcontainers, die via de landzijde worden teruggehaald
o Hiervoor gelden dezelfde voorwaarden als bij importcontainers;
o Ook hier dient een vrijstelling door Hanjin te zijn afgegeven.
2.5.
Onder de naam Hanjin Shipping Netherlands, as agents for Hanjin Shipping (Co. Ltd.), heeft Hanjin GmbH, op 1 september 2016 in een e-mail aan een directeur van Fenex geschreven:
“ …
Wij stellen de geladen cntrs voor export gewoon vrij en voor de import cntrs na betaling van de normale kosten, waarna de klant contact op moet nehmen met de ECT.
Deze procedure sturen wij door naar al onze klanten die contrs op de terminal hebben staan.
…”
2.6.
TLN, EVO, Fenex en Fenedex hebben bij e-mail van 1 september 2016, 21:45 uur, ECT verzocht om, vooruitlopend op een voor de ochtend van 2 september om 10.30 uur tussen hen geplande bespreking – die uiteindelijk niet is doorgegaan – , voor 10.00 uur te laten weten waarop het (in de mededeling van 31 augustus 2016) verzochte tarief is gebaseerd en waarom ECT meent dat zij gehouden zouden zijn om die tarieven aan ECT te betalen. Daarbij hebben zij alle rechten voorbehouden waaronder het recht om op korte termijn in rechte vrijstelling van de containers af te dwingen.
2.7.
In een publicatie in Nieuwsblad Transport van 1 september 2016 staat vermeld dat volgens een woordvoerder van ECT, ECT wel degelijk rechtsgrond heeft om een betaling voor de containers te vragen, namelijk het retentierecht.

3.Het geschil

3.1.
Eiseressen vorderen bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, na intrekking van de vordering tegen Hanjin Logistics:
I Ten aanzien van gedaagden 1 tot en met 6
i ten opzichte van eiseressen 5 tot en met 9, de containers die op de terminal van ECT staan en daar verwacht worden:
Primair: hen te gelasten en te veroordelen onverwijld vrij te stellen, zonder aanspraak te maken op aanvullende kosten en een borgstelling voor de container en zonder dat demurrage en detention in rekening wordt gebracht;
Subsidiair: te gelasten de containers vrij te stellen tegen betaling of zekerheid voor het bedrag van de handlingkosten gemaakt ten behoeve van de specifieke container waarvan afgifte wordt verzocht waarbij de handlingkosten berekend worden conform de reguliere tarieven opgenomen in de door Hanjin en ECT gesloten terminal agreement, zonder dat demurrage en detention in rekening wordt gebracht en zonder een borgstelling voor de container te eisen;
ii ten opzichte van eiseressen 1 tot en met 4
Primair: hen te veroordelen om de containers waartoe de leden van eiseressen 1 tot en met 4 gerechtigd zijn tot afgifte, overeenkomstig de normale procedure, zonder extra kosten en een borgstelling voor de container in rekening te brengen, af te leveren;
Subsidiair: hen te veroordelen om de containers waartoe de leden van eiseressen 1 tot en met 4 gerechtigd zijn tot afgifte vrij te stellen tegen betaling of zekerheid voor het bedrag van de handlingkosten gemaakt ten behoeve van de specifieke container waarvan afgifte wordt verzocht waarbij de handlingkosten berekend worden conform de reguliere tarieven opgenomen in de door Hanjin en ECT gesloten terminal agreement, zonder dat demurrage en detention in rekening wordt gebracht en zonder een borgstelling voor de container te eisen;
II ten aanzien van Hanjin GmbH
Primair: Hanjin GmbH te gelasten de verschuldigde handlingkosten onverwijld aan ECT te betalen, althans aan te geven dat zij dat niet zal doen,
Subsidiair: voor het geval Hanjin GmbH aangeeft dat zij ECT niet onverwijld zal betalen, Hanjin te gelasten de handlingkosten die eiseressen aan ECT betalen niet te vorderen van eiseressen, althans deze op haar vordering op eiseressen in mindering te brengen en vrijstelling van de containers te verlenen;
III ten aanzien van alle gedaagden
hen hoofdelijk te veroordelen om onverwijld te tussen ECT en Hanjin gesloten terminal agreement met daarbij de tarieven aan eiseressen ter beschikking te stellen;
dit alles met hoofdelijke veroordeling van gedaagden in de kosten van dit geding, inclusief nakosten en uitvoerbaar bij voorraad.
3.2.
Eiseressen leggen primair, in de situatie dat ECT geen retentierecht toekomt, aan hun vordering onder I ten grondslag dat ECT onrechtmatig handelt door de containers tegen te houden, wetende dat anderen rechthebbende zijn onder de vervoerovereenkomsten. Voor zover aan ECT wel een retentierecht toekomt hebben eiseressen, en de partijen die zij vertegenwoordigen – waarbij gesteld wordt dat de vordering van TLN, EVO, Fenex en Fenedex voldoet aan de eisen van artikel 3:305a BW –, een ouder recht. Dat betekent dat er voldoende verband moet bestaan tussen de vordering van ECT op Hanjin en de container(s) in kwestie. ECT stelt en bewijst niet dat de er voldoende verband bestaat tussen haar vordering op Hanjin, de beweerdelijke kosten zijn gemaakt voor de containers in kwestie en de bedragen waarvan zij nu betaling vordert alvorens de containers af te geven.
Aan de vordering onder II wordt ten grondslag gelegd dat op Hanjin de contractuele plicht rust om aan ECT de kosten te betalen die Hanjin in rekening bij eiseressen. Indien zij niet aan die verplichting kan voldoen, dient zij mee te werken aan een rechtstreekse betaling door eiseressen aan ECT.
Ten aanzien van de vordering onder III stellen eiseressen dat, voor zover ECT een beroep op een retentierecht toekomt, er voldoende verband moet bestaan tussen de vordering van ECT op Hanjin en de container in kwestie. Deze handlingkosten bedragen, zo begrijpen eiseressen uit de markt, € 200,- tot € 250,- per container. Bedoeld verband kan alleen worden aangetoond door inzage in het contract en de tarieven die gelden tussen ECT en Hanjin.
3.3.
ECT voert verweer. Daarbij stelt ECT dat alleen gedaagden 2 en 6 voor dit geschil relevant zijn. De overige vennootschappen zijn ofwel een (tussen)holdingvennootschap dan wel een vennootschap waarin geen activiteiten plaatsvinden, terwijl gedaagde 4 aan eiseres 6 verkocht is. ECT stelt verder dat haar een retentierecht toekomt en dat zij een oplossing heeft gevonden die zij mag treffen ter behoud van haar eigen positie. De tarieven die in rekening worden gebracht zijn normale tarieven – ook als wordt gelet op wat bij voorbeeld de Antwerpse terminal Antwerp Gateway in rekening brengt – met een beperkte opslag voor administratiekosten. ECT stelt verder dat van een deel van de containers de nummers ontbreken, dat een deel van de containers zich bevindt op schepen die nog niet in Rotterdam zijn aangekomen en misschien ook wel niet meer gaan aankomen en dat zij niet weet wie lid zijn van TLN, EVO, Fenex en Fenedex. De artikel 843a Rv vordering moet volgens ECT worden afgewezen omdat geen sprake is van bepaalde bescheiden en omdat het bedrijfsgevoelige informatie betreft.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Vooropgesteld wordt dat TLN, EVO, Fenex en Fenedex, gelet op het bepaalde in artikel 3:305a BW en de door hen overgelegde statuten, namens hun leden op eigen naam een rechtsvordering kunnen instellen als in dit geding aan de orde. ECT heeft ter zitting ook uitdrukkelijk aangegeven dat zij de bevoegdheid om een collectieve actie te kunnen instellen niet betwist.
4.2.
Het spoedeisend belang bij het gevorderde is niet betwist, en volgt uit de niet betwiste stellingen van eiseressen.
4.3.
De voorzieningenrechter verstaat dat de vordering tegen Hanjin Logistics is ingetrokken. Omdat Hanjin Logistics niet in dit geding is verschenen zal in het dictum worden verstaan dat de vordering tegen haar is ingetrokken en geen kostenveroordeling, die overigens zou worden begroot op nihil, worden opgenomen.
4.4.
Tegen Hanjin GmbH wordt verstek verleend. Dat betekent dat beoordeeld zal moeten worden of het gevorderde de voorzieningenrechter onrechtmatig of ongegrond voorkomt. Daarover wordt het volgende overwogen.
Hanjin Shipping is de partij die in Zuid Korea uitstel van betaling heeft verzocht. Wie de, contractuele, wederpartij van eiseressen is, Hanjin Shipping of Hanjin GmbH of wellicht nog een andere Hanjin vennootschap, kan in dit kort geding niet worden vastgesteld. Eiseressen hebben desgevraagd – in de dagvaarding wordt alleen de aanduiding Hanjin gebruikt, terwijl daarmee in randnummer 1.4. wordt gedoeld op Hanjin GmbH en Hanjin Logistics tezamen, maar in randnummers 1.5., 1.6. lijkt te worden gedoeld op het niet in deze procedure betrokken Hanjin Shipping –, maar zonder enige onderbouwing, gesteld dat alles wordt geregeld via Hanjin GmbH en dat de overeenkomst met ECT waarschijnlijk is gesloten via dit bedrijf. ECT betwist dit laatste en stelt dat Hanjin GmbH optreedt als agent, naar de voorzieningenrechter begrijpt voor Hanjin Shipping. Voor deze laatste stelling lijkt onderbouwing te kunnen worden gevonden in de door eiseressen als productie 3 overgelegde e-mail, geciteerd onder 2.5., maar ook dan heeft te gelden dat enige verdere schriftelijke onderbouwing ontbreekt. In ieder geval stellen en onderbouwen eiseressen niet, ook niet in reactie op het verweer van ECT, dat en op grond waarvan Hanjin GmbH, als enige resterende partij in dit geding tot wie deze vordering zich richt, door ECT zou kunnen worden aangesproken tot betaling van handlingkosten. Het onder II primair gevorderde is daarom naar voorlopig oordeel ongegrond en wordt afgewezen. Datzelfde geldt voor het onder II subsidiair gevorderde. Die vordering veronderstelt een contractuele band tussen (de leden van) eiseressen en Hanjin GmbH, terwijl voor die contractuele band niets gesteld en onderbouwd is. Er is geen enkel document in het geding gebracht waaruit kan worden afgeleid welke Hanjin vennootschap de wederpartij van eiseressen en hun leden is. Niet in te zien valt welke bedragen Hanjin GmbH van eiseressen zou kunnen vorderen, en op grond waarvan, al helemaal niet in die gevallen dat een van de Hanjin vennootschappen, te weten de contractuele wederpartij van eiseressen, al een release aan ECT heeft gegeven.
4.5.
De vorderingen tegen gedaagden 1, 3, 4 en 5 worden afgewezen. ECT heeft onbetwist gesteld dat gedaagden 1, 3 en 5 (slapende) (tussen)holdingvennnootschappen zijn waarbinnen geen activiteiten plaatsvinden en dat gedaagde 4 aan eiseres 6 is verkocht. Eiseressen stellen ook niet op grond waarvan zij deze 4 gedaagden in rechte betrekken.
4.6.
Over het onder I gevorderde wordt het volgende overwogen.
ECT beroept zich op een retentierecht. Eiseressen stellen dat het in logistieke contracten niet gebruikelijk is dat een (beroep op een) opschortingsrecht en/of retentierecht is uitgesloten. ECT stelt dat de overeenkomst met Hanjin – de voorzieningenrechter begrijpt: Hanjin Shipping – geen uitsluiting of beperking van het retentierecht bevat. Gelet op die betwisting en in aanmerking nemende dat eiseressen niet met stukken onderbouwen dat een dergelijke uitsluiting (zeer) gebruikelijk is, houdt de voorzieningenrechter het er op dit moment op dat ECT en Hanjin Shipping een dergelijke uitsluiting niet zijn overeengekomen.
ECT verricht de handelingen/diensten die zij vergoed wil zien in Nederland. Gesteld noch onderbouwd dat er waarom een ander dan Nederlands recht van toepassing zou zijn. Bij gebreke van (onderbouwde) andersluidende stellingen gaat de voorzieningenrechter ervan uit dat ECT een retentierecht naar Nederlands recht, ex artikel 3:290 e.v. B.W., toekomt. Dat betekent dat het onder I , i en ii, primair gevorderde moet worden afgewezen omdat die vorderingen ervan uit gaan dat ECT geen retentierecht toekomt.
4.7.
Het retentierecht van ECT strekt ten aanzien eiseressen, als derden met een, onbetwist, ouder recht, niet verder dan tot vergoeding van kosten die voldoende samenhangen met het goed waarop het retentierecht wordt uitgeoefend. De bedragen die ECT betaald wil zien hebben, gelet op de ter zitting overgelegde productie en de toelichting daarop, niet volledig een directe relatie met de handelingen die ECT ten aanzien van containers verricht. Zo is in het bedrag van € 1.000,-een bedrag van € 225,- voor “Storage” opgenomen. Dat bedrag is bepaald uitgaande van een gemiddelde van 14 dagen, en ziet dus niet op de daadwerkelijk duur van de storage. Verder zit in het bedrag van € 1.000,- een bedrag van € 256,- aan “Administrative costs”, dat blijkbaar ziet op “Administrative charges, Legal costs, Hanjin Customer service desk”. Dit bedrag vermenigvuldigd met de 2400 containers, die op dit moment door de maatregel van ECT worden getroffen, leidt tot een bedrag van € 614.400,-, naar eigen zeggen van ECT voor één maand. Dat komt buitensporig voor. Ook de posten “Extra movements in stacking area” en “Extra movements to Hanjin depot” doen, mede gezien de toelichting op de post “Storage”, vermoeden dat ook die posten eerder een lumpsum op basis van geschatte gemiddelden betreffen dan dat zij uitgaan van daadwerkelijke handelingen en kosten, die van container tot container zullen verschillen. De voorzieningenrechter is dan ook van oordeel dat ECT onrechtmatig handelt door het in rekening brengen van bedragen zoals genoemd in het, onder 2.4. geciteerde, bericht van 31 augustus 2016, voor zover het de tarieven voor het ophalen van containers betreft.
Daar staat tegenover dat aannemelijk is dat ECT door de ontstane situatie heel wat meer kosten maakt. Had zij in het verleden alleen met één Hanjin vennootschap te maken, thans heeft zij met een grote hoeveelheid aan partijen te maken. Dat levert een hoop extra administratieve handelingen op. Niet uit te sluiten valt dat een bodemrechter zal oordelen dat het niet redelijk is dat ECT al die extra kosten alleen zal moeten dragen en dat die kosten gedeeld zullen moeten worden, rekening houdend met de omstandigheid dat veel partijen zich voor extra kosten en/of minder inkomsten geplaatst zullen zien als gevolg van de situatie van Hanjin Shipping. Op grond daarvan zal de voorzieningenrechter, bij wijze van ordemaatregel, bepalen dat ECT een opslag van € 25,- per container mag vragen. Die opslag mag zij vragen bovenop de werkelijke kosten per container. Daarbij wordt aangenomen dat ECT uit haar systemen kan halen welke werkelijke kosten zij per container gemaakt heeft en dat die kosten, gelet op de stellingen van ECT, bij gebreke van andere aanknopingspunten en in het verlengde van het onder 4.6. overwogene, zijn gebaseerd op een overeenkomst tussen ECT en Hanjin Shipping. Vrijstelling of afgifte zal pas hoeven plaatsvinden na betaling van bedoelde bedragen, of zekerheidstelling daarvoor, en indien voorts aan de gebruikelijke voorwaarden is voldaan. Nu eiseressen daarover niets gesteld hebben gaat de voorzieningenrechter ervan uit dat de voorwaarden zoals opgesomd in het bericht van 31 augustus 2016 in de markt voor vrijgave van containers gebruikelijk zijn. Aangenomen wordt ook dat het partijen duidelijk is welke, in de vordering niet nader gespecificeerde, Hanjin vennootschap de release moet geven en/of al gegeven heeft.
Daarnaast zal een extra voorwaarde worden gesteld namelijk dat de partij die het verzoek tot vrijgave aan ECT doet, stelt dat zij lid is van TLN, EVO, Fenex en/of Fenedex. Deze voorwaarde wordt aan de veroordeling verbonden omdat ECT stelt dat zij niet weet wie de leden van TLN, EVO, Fenex en Fenedex zijn. Overigens kan en zal de veroordeling, gelet op het gevorderde en in aanmerking nemende dat niet meer kan worden toegewezen dan gevorderd, zich niet verder uitstrekken dan tot de leden van TLN, EVO, Fenex, Fenedex en eiseressen 5 tot en met 9. Al deze voorwaarden zullen in het dictum aan de veroordeling van ECT worden verbonden. Daarnaast geldt de beperking dat het moet gaan om containers die, op het moment van het wijzen van dit vonnis, al in Rotterdam zijn. Of containers die naar Rotterdam onderweg zijn hier nog gaan aankomen is niet zeker en ECT kan, ook al is door of namens Hanjin Shipping (naar de voorzieningenrechter aanneemt) een release afgegeven, geen containers afgeven of vrijstellen die zich niet op haar terreinen bevinden. Ten aanzien van containers die nog in Rotterdam zullen aankomen, gaat de voorzieningenrechter ervan uit dat partijen vooralsnog zullen handelen overeenkomstig de lijn die in dit vonnis wordt uitgezet
Naar aanleiding van het verweer van ECT zij verder nog overwogen dat indien een Hanjin vennootschap een release geeft, of al heeft gegeven, aangenomen moet worden dat de contractuele Hanjin wederpartij betaald is. Het ligt immers niet voor de hand, en helemaal niet in de huidige situatie, dat containers worden vrijgegeven als er niet betaald is. De door ECT nog opgeworpen vraag of diegene die de release geeft of gaat geven daartoe in de gegeven omstandigheden (nog) bevoegd is, valt buiten het beslissingskader van dit kort geding.
Ter zitting is ook nog de situatie aan de orde gekomen van containers die met het oog op verscheping door (naar de voorzieningenrechter aanneemt) Hanjin Shipping al naar ECT zijn vervoerd maar (naar alle waarschijnlijkheid) niet meer door Hanjin Shipping zullen worden vervoerd. Namens eiseressen is aangegeven dat zij deze containers graag willen terughalen om ze te strippen en de lading in een andere container over te laden om die container vervolgens door een derde te laten vervoeren. Uit het bericht van ECT van 31 augustus 2016, in samenhang met de onder 2.5. geciteerde e-mail, wordt afgeleid dat voor deze exportcontainers exact dezelfde voorwaarden gelden als voor de zogeheten importcontainers. Eiseressen hebben niet gesteld dat en waarom de voorwaarden die ECT stelt voor zover het exportcontainers betreft onrechtmatig zouden zijn en geen separate voorzieningen voor importcontainers en exportcontainers gevorderd. De in het dictum te treffen voorzieningen zien dan ook zowel op importcontainers als op exportcontainers.
4.8.
Ook het in rekening brengen van een borg is onrechtmatig. ECT heeft niet kunnen aangeven wat de rechtsgrond voor het in rekening brengen van een dergelijke borg is. Zij is, zo stellen eiseressen onweersproken, geen eigenaar van de containers die bij ECT zullen worden opgehaald, en heeft, blijkbaar, geen contractuele relatie met en verplichtingen aan leasemaatschappijen die containers verhuren. Het retentierecht kan dan ook geen grondslag vormen voor het in rekening brengen van dergelijke bedragen. ECT erkent dat ook eigenlijk wel. Zij stelt immers desgevraagd dat het haar bedoeling is dat zij comfort heeft voor het geval leasemaatschappijen haar zouden gaan aanspreken. ECT kan echter niet aangeven op welke grond leasemaatschappijen haar zouden kunnen aanspreken. Daar komt bij dat aannemelijk is dat lang niet alle containers (leeg) retour gaan naar ECT. Eiseressen stellen, onbetwist, dat ECT lege containers normaal niet aanneemt en veelal naar een depot gaan dat niet van ECT is.
4.9.
Nu ECT wordt veroordeeld tot afgifte van in Rotterdam aanwezige containers hebben eiseressen geen spoedeisend belang bij de onder III gevorderde afgifte van de terminal agreement. Die vordering zou ook op andere gronden zijn afgewezen. Eiseressen stellen dat zij willen toetsen of er voldoende verband bestaat tussen de bedragen die ECT in rekening brengt en de vordering van ECT op Hanjin – naar de voorzieningenrechter begrijpt Hanjin Shipping – en de containers in kwestie. Uit hun stellingen in de dagvaarding en de pleitnota, en de reactie op het kostenoverzicht van ECT, kan echter worden afgeleid dat eiseressen heel goed weten wat de verschillende handelingen van ECT kosten en welke overige kosten in de branche gebruikelijk zijn. Zij worden geacht daarmee, bij benadering, ook te weten welke bedragen aan kosten per container in rekening gebracht zullen worden. In dat licht rijzen ook vragen bij het rechtmatig belang, in de zin van een direct en concreet belang, van eiseressen bij inzage op dit moment. Ten slotte is op voorhand niet uitgesloten dat ECT voor het geheel of delen van de overeenkomst de gevorderde inzage zal kunnen weigeren omdat de gegevens vertrouwelijke bedrijfsgegevens betreffen. Deze afwijzing heeft ook te gelden ten aanzien van Hanjin GmbH tot wie het onder III gevorderde zich eveneens richt. Een andere uitkomst laat zich niet verdragen met het oordeel voor zover deze vordering zich tot ECT richt.
4.10.
De proceskosten van eiseressen en gedaagden 1 tot en met 6 zullen worden gecompenseerd omdat de verschenen partijen over en weer deels in het ongelijk zijn gesteld en de partijen aan eisende en de verschenen partijen aan gedaagde zijde bij dezelfde advocaten zijn verschenen. Ten aanzien van Hanjin GmbH worden eiseressen veroordeeld in de proceskosten die worden begroot op nihil.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
Veroordeelt ECT Delta Terminal B.V. en Euromax Terminal Rotterdam B.V. om de containers van [eiser5] , [eiser6] , [eiser7] , [eiser8] en B.V. Hollands Veem, die op 2 september 2016 op de terminal van ECT staan vrij te stellen tegen betaling of zekerheid voor het bedrag van de werkelijke handlingkosten gemaakt ten behoeve van de specifieke container waarvan afgifte wordt verzocht waarbij de handlingkosten berekend worden conform de reguliere tarieven opgenomen in de door Hanjin Shipping en ECT gesloten terminal agreement, te vermeerderen met een opslag van € 25,- per container, zonder dat demurrage en detention in rekening wordt gebracht en zonder een borgstelling voor de container te eisen, onder de navolgende voorwaarden;
  • De container moet voor afgifte zijn vrijgesteld door Hanjin;
  • De vereiste douanedocumentatie moet op orde;
  • De container moet op de gebruikelijke manier zijn voorgemeld;
  • De verzoeker tot afgifte moet beschikken over de pincode;
Veroordeelt ECT Delta Terminal en Euromax Terminal Rotterdam B.V. om de containers waartoe de leden van TLN, EVO, Fenex en Fenedex gerechtigd zijn tot afgifte en die op 2 september 2016 op de terminal van ECT staan vrij te stellen tegen betaling of zekerheid voor het bedrag van de werkelijke handlingkosten gemaakt ten behoeve van de specifieke container waarvan afgifte wordt verzocht waarbij de handlingkosten berekend worden conform de reguliere tarieven opgenomen in de door Hanjin Shipping en ECT gesloten terminal agreement, te vermeerderen met een opslag van € 25,- per container, zonder dat demurrage en detention in rekening wordt gebracht en zonder een borgstelling voor de container te eisen, onder de navolgende voorwaarden:
  • De container moet voor afgifte zijn vrijgesteld door Hanjin;
  • De vereiste douanedocumentatie moet op orde;
  • De container moet op de gebruikelijke manier zijn voorgemeld;
  • De verzoeker tot afgifte moet beschikken over de pincode;
  • De verzoeker tot afgifte moet stellen lid te zijn van TLN, EVO, Fenex of Fenedex
Verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
Verstaat dat de vordering tegen Hanjin Logistics is ingetrokken.
Veroordeelt eiseressen in de kosten van Hanjin GmbH, begroot op nihil.
Compenseert de proceskosten tussen eiseressen en gedaagden 1 tot en met 6 aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. de Bruin en, mondeling, in het openbaar uitgesproken op 2 september 2016 om 17.15 uur.2009