In deze zaak, die diende voor de Rechtbank Rotterdam op 16 september 2016, heeft de kantonrechter uitspraak gedaan in een arbeidsrechtelijk geschil tussen een werknemer, aangeduid als [eiseres], en haar werkgever, de besloten vennootschap Van Koppen & Van Eijk Projectservice B.V. (VKVE). De werknemer vorderde een wettelijke verhoging van haar loon op grond van artikel 7:625 BW, evenals wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. De werknemer stelde dat VKVE haar te weinig loon had betaald, wat leidde tot een vordering van in totaal € 11.581,99.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat VKVE in 2015 fouten heeft gemaakt bij de toepassing van de CAO, wat resulteerde in een nabetaald bedrag van € 21.264,73 aan de werknemer. De rechter oordeelde dat de wettelijke verhoging in dit geval gematigd moest worden tot nihil, omdat VKVE niet opzettelijk te weinig loon had betaald. De kantonrechter benadrukte dat het niet de bedoeling van artikel 7:625 BW is om werkgevers te straffen voor niet opzettelijke fouten in de loonberekening.
Wat betreft de gevorderde wettelijke rente, oordeelde de kantonrechter dat de werknemer recht had op een bedrag van € 1.486,44, maar dat de gevorderde rente van € 2.127,11 niet toewijsbaar was, omdat deze ook was berekend over de niet-toewijsbare wettelijke verhoging. Daarnaast werden de buitengerechtelijke incassokosten van € 998,25 toegewezen, omdat deze kosten meeromvattend waren dan de proceskostenveroordeling. Uiteindelijk werd VKVE veroordeeld tot betaling van € 370,53 aan de werknemer, na aftrek van reeds betaalde bijkomende kosten.