ECLI:NL:RBROT:2016:7093

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 september 2016
Publicatiedatum
14 september 2016
Zaaknummer
5265889
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontruiming huurwoning na burgemeesterssluiting op grond van de Opiumwet

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 15 september 2016 uitspraak gedaan in een kort geding tussen Stichting Woonstad Rotterdam en een huurder, aangeduid als [gedaagde]. De zaak betreft de ontruiming van een huurwoning na een burgemeesterssluiting op basis van de Opiumwet. De huurder, die sinds 2009 de woning huurt, werd geconfronteerd met een sluiting van zijn woning door de burgemeester van Rotterdam vanwege de aanwezigheid van verdovende middelen en een stroomstootwapen in de woning. Woonstad heeft de huurovereenkomst buitengerechtelijk ontbonden en vordert ontruiming van de woning. De kantonrechter heeft vastgesteld dat Woonstad een spoedeisend belang heeft bij de ontruiming, omdat de woning na opheffing van de sluiting ter beschikking kan worden gesteld aan andere huurders en om een signaal af te geven aan andere huurders in de buurt. De rechter oordeelt dat de burgemeester bevoegd was om de woning te sluiten en dat de ontbinding van de huurovereenkomst door Woonstad gerechtvaardigd is. De vordering van Woonstad wordt toegewezen, en [gedaagde] wordt veroordeeld om de woning binnen een week na de beëindiging van de burgemeesterssluiting te ontruimen. Tevens wordt [gedaagde] veroordeeld in de kosten van de procedure.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 5265889 VV EXPL 16-312
uitspraak: 15 september 2016
vonnis in kort geding op grond van artikel 254 lid 5 Wetboek van Burgerlijke Rechts-vordering van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam
in de zaak van
de stichting
Stichting Woonstad Rotterdam,
gevestigd te Rotterdam,
eiseres,
gemachtigde: mr. H.W. van Yperen te Rotterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te Rotterdam,
gedaagde,
gemachtigde: mr. M. Shaaban te Rotterdam.
Partijen worden hierna ‘Woonstad’ en ‘[gedaagde]’ genoemd.

1.Het verloop van de procedure

De kantonrechter heeft kennisgenomen van de dagvaarding met producties van 8 augustus 2016.
De mondelinge behandeling van het kort geding vond plaats op 7 september 2016. Namens Woonstad zijn verschenen de heer [K.] en de heer [M.], met de gemachtigde van Woonstad mr. H.W. van Yperen. [gedaagde] is verschenen met zijn gemachtigde mr. M. Shaaban. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van hetgeen tijdens de mondelinge be-handeling besproken is. Mr. Shaaban heeft een pleitnota overgelegd.

2.De feiten

Er wordt uitgegaan van de volgende feiten:
2.1
[gedaagde] huurt sinds 2009 van Woonstad de woning aan de [straatnaam] in Rotterdam.
2.2
De Directeur gebied Feijenoord van de gemeente Rotterdam schrijft in een brief aan de burgemeester van Rotterdam van 15 april 2016, voor zover nu van belang:
Probleemomschrijving pand [straatnaam]
Op 9 maart 2016, heeft de politie dit pand bezocht naar aanleiding van een melding dat, er twee mannen met vuurwapens in de woning aanwezig zouden zijn. Toen de politie ter plaatse kwam bleek de voordeur van de woning opengebroken. Na een doorzoeking zijn verdovende middelen aangetroffen. In de woning werden totaal 18 pillen met MDMA (XTC) aangetroffen. 1 pil staat gelijk aan een gebruikershoeveelheid van 0,5 gram. De hoeveelheid overschrijdt het toegestane minimum van 0,5 gram. Tevens werd in de woning een stroomstootwapen aangetroffen. Dit is een wapen in de zin van de Wet wapens en munitie. De bewoner van het pand is later aangehouden door de politie. De bewoner heeft antecedenten op het gebied van de opiumwet.
(…)
Bestuurlijke maatregel
Dit soort panden trekken criminele personen aan. Niet zelden worden deze panden overvallen om drugs en andere zaken te roven. De aanwezigheid van het verboden stroomstootwapen is kennelijk bedoeld om zich te verweren tegen dit soort aanvallen. Omdat de aanwezigheid van een dergelijk drugspand binnen de gemeente Rotterdam onacceptabel is, verzoek ik u om een bestuurlijke maatregel op te leggen om de openbare orde te herstellen.
2.3
Bij bevel van de burgemeester van Rotterdam van 20 juni 2016 is de woning aan de [straatnaam] in Rotterdam voor zes maanden gesloten.
2.4
Woonstad heeft de huurovereenkomst met [gedaagde] op 4 juli 2016 buitengerechtelijk ont-bonden op grond van artikel 7:231 lid 2 BW.
2.5
[gedaagde] heeft de voorzieningenrechter in Rotterdam, team bestuursrecht, gevraagd de sluiting van zijn woning (tijdelijk) op te heffen. Dit verzoek is op 12 juli 2016 afgewezen.

3.De stellingen van partijen

3.1
Woonstad vordert veroordeling van [gedaagde] tot ontruiming van het gehuurde, met veroor-deling van [gedaagde] in de kosten van de procedure.
Woonstad stelt primair dat [gedaagde] door de burgemeesterssluiting en de daarop gevolgde bui-tengerechtelijke ontbinding van de huurovereenkomst geen recht meer heeft om te wonen in de woning en dat hij de woning daarom moet ontruimen. Woonstad stelt subsidiair dat [gedaagde] door zich niet als goed huurder te gedragen tekortschiet in de nakoming van de huurover-eenkomst, dat de huurovereenkomst daarom in een bodemprocedure ontbonden zal worden en dat het vooruitlopend daarop gerechtvaardigd is [gedaagde] reeds nu te veroordelen tot ont-ruiming van de woning.
3.2
[gedaagde] vraagt om afwijzing van de vordering. Hij voert primair aan dat Woonstad geen spoedeisend belang heeft bij haar vordering, subsidiair dat het aannemelijk is dat het besluit van de burgemeester niet in stand blijft en meer subsidiair dat een belangenafweging in zijn voordeel uit moet vallen.
3.3
Voor zover voor de beoordeling van belang, wordt hierna ingegaan op de (overige) stel-lingen van partijen.

4.De beoordeling

4.1
Woonstad heeft een spoedeisend belang bij haar vordering. Het spoedeisende belang bestaat eruit dat (1), als de vordering wordt toegewezen, Woonstad, na versnelde opheffing van de burgemeesterssluiting, de woning ter beschikking kan stellen aan degene die daar op grond van de wachtlijst voor in aanmerking komt, en (2) Woonstad aan haar overige huur-ders in de buurt waar [gedaagde] woont het signaal kan geven dat problemen niet op zijn beloop worden gelaten maar worden aangepakt. Woonstad is gelet op een en ander ontvankelijk in haar vordering. Het feit dat, zoals [gedaagde] aanvoert, de huur ook na de burgemeesterssluiting door hem wordt betaald en dat Woonstad dus geen schade lijdt, maakt dit niet anders. Een spoedeisend belang is immers niet per definitie een financieel belang.
4.2
In dit kort geding moet, mede op basis van hetgeen partijen naar voren brengen, worden beoordeeld of de aannemelijk te achten omstandigheden een ordemaatregel vereisen of dat de vordering van Woonstad in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft dat het, mede gelet op de wederzijdse belangen van partijen, gerechtvaardigd is op de toewij-zing daarvan vooruit te lopen door het treffen van een voorziening zoals gevorderd. Het navolgende houdt dan ook niet meer in dan een voorlopig oordeel over het geschil tussen partijen.
4.3
De burgemeester is bevoegd een woning te sluiten als in of bij die woning middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijsten I en II worden verkocht, afgeleverd of ver-strekt dan wel daartoe aanwezig zijn (artikel 13b lid 1 Opiumwet). Een verhuurder kan een huurovereenkomst buitengerechtelijk ontbinden bij sluiting van de woning op grond van ar-tikel 13b Opiumwet (artikel 7:231 lid 2 BW). De burgemeester van Rotterdam heeft de wo-ning van [gedaagde] bij besluit van 20 juni 2016 voor zes maanden gesloten op grond van artikel 13b van de Opiumwet. Woonstad heeft vervolgens gebruik gemaakt van de mogelijkheid de huurovereenkomst buitengerechtelijk te ontbinden.
4.4
De vordering van Woonstad kan worden toegewezen als aannemelijk is dat de bodem-rechter tot het oordeel komt dat de huurovereenkomst terecht buitengerechtelijk ontbonden is. Bij de vraag of dit aannemelijk is moet bedacht worden dat het niet uitgesloten is dat het besluit tot sluiting van de burgemeester in bezwaar en beroep daartegen geen stand houdt. De kantonrechter moet zich een oordeel vormen over de kans dat het besluit wordt vernie-tigd. Is het besluit al wel onherroepelijk, en staat dus vast dat Woonstad het recht had de huurovereenkomst buitengerechtelijk te ontbinden, dan moet nog wel worden beoordeeld of het gebruik maken van dat recht naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaard-baar is, waarbij getoetst moet worden of de gevolgen van de ontruiming evenredig zijn aan het doel ervan en waarbij rekening moet worden gehouden met het woonbelang van [gedaagde].
4.5
[gedaagde] voert aan dat het besluit van de burgemeester onzorgvuldig tot stand is gekomen en dat dit besluit daarom geen stand kan houden. Het feit dat in de stukken de data 7 maart 2016 en 9 maart 2016 door elkaar zijn gehaald, zoals [gedaagde] naar voren brengt, kan echter niet tot die verstrekkende conclusie leiden. Het door elkaar halen van de data is een vergissing, meer niet. [gedaagde] legt ook niet uit waarom het in dit geval zo belangrijk is dat de juiste datum in de stukken staat. Dat [gedaagde] niets weet van de aangetroffen pillen en het stroomstootwapen, en dat het besluit van de burgemeester daarom geen stand zal houden, is evenmin aannemelijk. De pillen zijn aangetroffen in een la van het televisiemeubel. Het is, zoals [gedaagde] oppert, al niet waarschijnlijk dat inbrekers iets meenemen én iets achterlaten, maar het is nog minder waarschijnlijk dat zij hetgeen zij achterlaten (bijvoorbeeld doordat ze vluchten na betrapt te zijn) opbergen in de la van een televisiemeubel. De kantonrechter acht het aannemelijk dat [gedaagde] wel degelijk wist dat de aangetroffen pillen en het stroom-stootwapen zich in zijn huis bevonden. Hoewel [gedaagde] een korte opmerking maakt over het na het incident de deur wijzen van zijn huisgenoot [naam huisgenoot], voert [gedaagde] niet aan dat hij vermoedt dat [naam huisgenoot] verantwoordelijk is voor de aanwezigheid van de pillen en het stroomstootwapen (en de overige zaken (drukpers, versnijdingsmiddelen) die niet met zoveel woorden in de dagvaarding staan). De rol van [naam huisgenoot] en de verantwoordelijkheid daarvoor van [gedaagde] hoeft daarom niet besproken te worden. Het feit dat de voorzieningen-rechter van het team bestuursrecht op 12 juli 2016 het verzoek van [gedaagde] tot (tijdelijke) opheffing van de burgemeesterssluiting heeft afgewezen, maakt het tot slot niet aanneme-lijker dat het besluit van de burgemeester na bezwaar en beroep daartegen geen stand houdt. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat vernietiging van het besluit van de burgemeester niet in de rede lijkt te liggen. Er is dus geen aannemelijke kans op vernietiging van de burgemeesterssluiting die toewijzing van de vordering van Woonstad in de weg staat.
4.6
De kantonrechter acht de kans dat de bodemrechter tot het oordeel komt dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat Woonstad gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om de huurovereenkomst na de burgemeesterssluiting buiten-gerechtelijk te ontbinden, niet dusdanig groot dat dit aan toewijzing van de vordering van Woonstad in de weg staat. Dat [gedaagde] belang heeft bij behoud van zijn woning behoeft geen betoog, maar het belang van Woonstad om zorg te dragen voor een rustige en veilige leef-omgeving voor de overige huurders van de buurt waar [gedaagde] woont weegt zwaarder. [gedaagde] handelt tegen dat belang van Woonstad in. Niet alleen door de aanwezigheid van pillen en een stroomstootwapen in de woning, maar ook doordat het personen die zich bezighouden met dit soort zaken aantrekt. Deze zaak is aan het rollen gekomen door een melding dat twee mannen met vuurwapens in de woning van [gedaagde] waren. Het is niet ondenkbeeldig dat er een direct verband bestaat tussen de aangetroffen pillen, de drukpers en de versnijdings-middelen en de aanwezigheid van deze mannen in de woning. Deze combinatie van factoren tast de openbare orde aan en brengt voor omwonenden gevoelens van onveiligheid teweeg. Ook voor Woonstad ligt er een taak in de bestrijding hiervan en daarom maakt zij naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter op goede gronden gebruik van de mogelijkheid de huurovereenkomst buitengerechtelijk te ontbinden.
4.7
De voorgaande overwegingen leiden tot toewijzing van de vordering van Woonstad. De ontruimingstermijn wordt gesteld op een week na de dag dat de burgemeesterssluiting van de woning aan de [straatnaam] in Rotterdam eindigt. Nu de vordering op de primaire grond wordt toegewezen, hoeft de subsidiaire grond niet besproken te worden.
4.8
[gedaagde] is de in het ongelijk gestelde partij. Hij wordt daarom veroordeeld in de kosten van de procedure.

5.De beslissing

De kantonrechter,
recht doende in kort geding:
veroordeelt [gedaagde] om binnen een week na de dag dat de burgemeesterssluiting van de woning aan de [straatnaam] in Rotterdam eindigt deze woning te ontruimen met alle personen en zaken die zich vanwege hem daar bevinden en de woning onder overgave van de sleutels ter beschikking van Woonstad te stellen;
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van de procedure, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Woonstad vastgesteld op € 96,01 aan kosten voor de dagvaarding, € 117,00 aan griffierecht en € 400,00 aan salaris voor de gemachtigde;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.W. Langeler en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
686