ECLI:NL:RBROT:2016:7185

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 september 2016
Publicatiedatum
19 september 2016
Zaaknummer
C/10/507535 / KG ZA 16-901
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot opheffing van beslag door Tigris Water Fund L.P. in kort geding

In deze zaak vordert Tigris Water Fund L.P. (hierna: Tigris LP) in kort geding de opheffing van een conservatoir beslag dat op 15 juni 2016 is gelegd door [gedaagde] onder FMO, ter zekerheid van een vordering van USD 6.930.000,00. Tigris LP stelt dat het beslag onterecht is gelegd, omdat er geen rechtsgeldige overeenkomst zou bestaan tussen Tigris LP en [gedaagde]. De voorzieningenrechter heeft op 7 september 2016 uitspraak gedaan in deze zaak.

De procedure begon met een dagvaarding op 10 augustus 2016, gevolgd door een mondelinge behandeling op 24 augustus 2016. Tigris LP, vertegenwoordigd door mr. S.C. Polkerman, heeft bezwaar gemaakt tegen de late indiening van producties door [gedaagde], maar dit bezwaar werd niet gehonoreerd. De voorzieningenrechter heeft de producties van [gedaagde] voor het grootste deel geaccepteerd, met uitzondering van enkele pagina's van twee producties.

De kern van het geschil draait om de vraag of de GP van Tigris LP zich heeft verbonden jegens [gedaagde] en of de overeenkomst die in een brief van 15 november 2010 is neergelegd, rechtsgeldig is. De voorzieningenrechter concludeert dat er onvoldoende bewijs is dat Tigris LP aan de overeenkomst gebonden kan worden geacht, omdat Tigris LP pas in 2013 is opgericht en de betrokken partijen niet duidelijk hebben gemaakt dat zij namens Tigris LP handelden. De voorzieningenrechter heeft daarom het beslag opgeheven en [gedaagde] veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/10/507535 / KG ZA 16-901
Vonnis in kort geding van 7 september 2016
in de zaak van
de vennootschap naar vreemd recht
TIGRIS WATER FUND L.P.,
gevestigd en kantoorhoudende te Grand Cayman, Kaaimaneilanden,
eiseres,
advocaat mr. S.C. Polkerman te Amsterdam,
tegen
[gedaagde]
,
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaten mrs. M.H.S. Verhoeven en P.L.J. van den Berg te Rotterdam.
Partijen zullen hierna (aangeduid in vrouwelijk enkelvoud) Tigris LP en (aangeduid in mannelijk enkelvoud) [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding d.d. 10 augustus 2016, met producties T.1 tot en met T.9
  • producties 1 tot en met 20 van [gedaagde]
  • de mondelinge behandeling op 24 augustus 2016
  • de pleitnota van Tigris LP
  • de pleitnota van [gedaagde] .
1.2.
Namens Tigris LP is voorafgaand aan de zitting bij faxbericht van 23 augustus 2016 te 09:56 uur en ook nog mondeling ter zitting bezwaar gemaakt tegen de late indiening van de in haar visie omvangrijke producties 1 tot en met 20 van [gedaagde] .
Ter zitting heeft de voorzieningenrechter dit bezwaar niet gehonoreerd en de producties van [gedaagde] geaccepteerd, behoudens productie 17, anders dan het voorblad tot en met bladzijde 4 en bladzijde 64, en productie 18, anders dan het voorblad tot en met bladzijde 4 en bladzijde 56. De voorzieningenrechter heeft producties 17 en 18 voor het grootste gedeelte niet toegelaten gelet op de omvang en de aard van deze producties en de aannemelijk gemaakte tijd die mr. Polkerman heeft gesteld nodig te hebben voor de voorbereiding door hem van deze producties en de terugkoppeling aan zijn buitenlandse cliënt, Tigris LP.
Voor wat het geaccepteerde deel van de producties betreft geldt dat die formeel bezien met inachtneming van de in artikel 6.2 van het Procesreglement kort gedingen rechtbanken sector civiel/familie genoemde termijn zijn ingediend, terwijl bovendien is gebleken dat het (overwegend) bij Tigris LP bekend te veronderstellen producties betreft. Niet gebleken is dat Tigris LP als gevolg van het overleggen van het geaccepteerde deel van de producties
1 tot en met 20 van [gedaagde] in enigerlei opzicht in haar verdediging is geschaad.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[persoon1] (hierna: [persoon1] ) en [persoon2] (hierna: [persoon2] ) leggen zich toe op de financiering van infrastructurele projecten in Azië. In 2010 hebben zij het plan opgevat om een fonds op te richten dat zich richt op waterprojecten en hernieuwbare energie in Azië. De (werk-)naam van het fonds was in 2010 ‘Asia Water and Clean Environment Fund’ (hierna: WCEF).
2.2.
[persoon1] en [persoon2] hebben in januari 2008 de Singaporese vennootschap Odyssey Capital Pte. Ltd. opgericht (hierna: Odyssey Capital). Zij nemen ieder voor 50% deel in deze vennootschap. [persoon1] en [persoon2] zijn tevens de bestuurders van Odyssey Capital. Odyssey Capital neemt voor 100% deel in Tigris Infrastructure Partners Pte. Ltd.
2.3.
[persoon3] (hierna: [persoon3] ) is strategisch en financieel adviseur die o.a. via [gedaagde] publieke en private partijen adviseert.
2.4.
In een brief van 15 november 2010 van [persoon3] (na kennelijk eerder al op 14 november 2010 een vergelijkbaar conceptaanbod te hebben gedaan) staat het volgende vermeld:
“Asia Water and Clean Environment Fund
C/o [persoon1] CEO
Singapore
Per Email:[emailadres]
Rotterdam, 15 November 2010
Re: Financial Advisory Mandate WCEF
Dear Sir,
Following our recent pleasant discussions I would herewith like to offer my advisory services to further the establishment of the Asia Water and Clean Environment Fund (WCEF).
To my understanding WCEF will invest primarily in early stage projects and in expansion equity of companies in the water and clean energy sectors in Asia. At present you have identified an excellent management team with a unique combination of banking expertise, deal origination capabilities and infrastructure operating company experience. Whilst the Business Concept is near completion, investors and primarily the Anchor Investor / Fund Manager, are not yet identified nor secured. The prospective Fund Manager would ideally come in as a substantial investor, pay for the development cost and requires only a modest (minority) equity stake in the Management Company.
I would be happy to partner with you to further develop and instigate the WCEF concept and have the responsibility for identifying and securing:
  • the Anchor Investor / Fund Manager (GP);
  • additional Financiers (LPs);
  • development budget, if not (fully) serviced by the Fund Manager.
For my possible remuneration we came to an understanding along the following lines;
  • a success fee of 10% of the total Management Team’s share in the management Company, upon securing the Fund Manager/ Anchor Investor or additional Financiers;
  • a retainer fee if development budget is available.
We further agreed to cooperate along the same lines for the possible establishment of a Business Trust that might function as a promising exit vehicle for WCEF.
I would be happy to accept a Board position if you feel it would strengthen the credibility of WCEF and/or the Business Trust. If the WCEF were operational, I would like to assist with structuring individual transactions and secure project finance if so needed.
For the level of retainer fees payable I guess it greatly depends on the possible financier and his willingness to pay during the development phase. A fee ranging between EUR 600 - 1.000 per day for a fixed number of days might be acceptable. Perhaps it would be better to present an overall retainer (per month) for the full development team and discuss the split between ourselves.
Look forward receiving your response.
Kind regards,
[persoon3] ”.
2.5.
In de e-mail van 14 november 2010 te 22:21:35 uur van [persoon2] gericht aan [persoon3] (cc [persoon1] ) staat, voor zover thans relevant, het volgende vermeld:
“I have discussed your concept offer with Daniel. Although Daniel will also write to you separately, we find the terms of your offer acceptable. (…)
(…) We believe your participation on the Board and advising the fund on project structuring, etc. on an ongoing basis after fund launch will be important for the fund’s successful launching and implementation (…)”.
2.6.
In de e-mail van 15 november 2010 te 13:09:32 uur van [persoon1] gericht aan [persoon3] en [persoon2] staat, voor zover thans relevant, het volgende vermeld:
“Many thanks for sending the concept offer. I agree to your proposed terms. (…)
(…)
What I particularly appreciate is your offer to accept a Board position, and to assist the Fund with structuring individual transactions and mobilizing project funding. I am very excited about the prospect of a long term association and partnership with you (…).
(…) We (the management team) are equally comfortable with or without India as a key target market. (…).”.
2.7.
Eiseres in dit kort geding Tigris LP is een zogenaamde ‘Exempted Limited Partnership’ (LP), een Feeder Fund, zonder rechtspersoonlijkheid, opgericht naar het recht van de Kaaimaneilanden. Daartoe is op 3 juni 2013 een ‘limited partnership agreement’ (hierna: de LPA) gesloten en heeft registratie van Tigris LP plaatsgehad.
Tigris LP bestaat in feite uit meerdere ‘limited partners’: (1) de Nederlandse Financieringsmaatschappij voor Ontwikkelingslanden N.V. (hierna: FMO), (2) Nippon Koei en (3) Eastspring Investments. FMO is een ontwikkelingsbank die onder meer kapitaal en kennis verstrekt aan bedrijven, projecten en financiële instellingen in ontwikkelingslanden.
De ‘limited partners’ van Tigris LP kunnen naar het recht van de Kaaimaneilanden en uit hoofde van de LPA enkel verplichtingen ten behoeve van Tigris LP aangaan door middel van de ‘general partner’ (GP) die aan het roer van het fonds staat. Tot aan het begin van 2015 is kennelijk Odyssey Capital GP van Tigris LP geweest. Volgens Tigris LP is haar huidige GP Odyssey Water GP Ltd. (hierna: Odyssey Water). Sponsoren van Tigris LP zijn, via Odyssey Water GP Partners Ltd., Odyssey Capital en Macquarie Capital.
2.8.
Naast Tigris LP als Feeder Fund bestaat Tigris Water Fund Pte. Ltd., een Master Fund met statutaire zetel Singapore. Het Tigris Feeder Fund en het Tigris Master Fund richten zich op eigen vermogen investeringen in kleine tot middelgrote waterbedrijven in Azië. Er bestaan daarnaast één of meer andere vennootschappen met de aanduiding Tigris in hun naam (zie ook 2.2).
2.9.
Op verzoek van [gedaagde] is bij beslagrekest d.d. 8 juni 2016 tot zekerheid van verhaal van zijn vordering op Tigris LP - na daartoe verkregen verlof van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag - op 15 juni 2016 ten laste van Tigris LP onder FMO conservatoir derdenbeslag gelegd (hierna: het beslag). Het bedrag waarvoor verlof werd verleend is begroot op USD 6.930.000,00, met inbegrip van rente en kosten, en is gebaseerd op een bedrag in hoofdsom van USD 6.000.000,00, aan succes fee waarop [gedaagde] aanspraak maakt.

3.Het geschil

3.1.
Tigris LP vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, om:
Het beslag op te heffen;
[gedaagde] te veroordelen in de kosten van het geding, alsmede in de gebruikelijke nakosten (zowel zonder als met betekening), te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf veertien dagen na de datum van de uitspraak.
3.2.
[gedaagde] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Spoedeisend belang

4.1.
Vooropgesteld zij dat artikel 705 lid 1 Rv de beslagschuldenaar, die in beginsel niet wordt gehoord en die tegen een verleend verlof geen rechtsmiddel kan aanwenden, de mogelijkheid biedt in kort geding opheffing van het beslag te vorderen. Een spoedeisend belang daarbij wordt door de genoemde wetsbepaling niet vereist. In zoverre is zij een lex specialis ten opzichte van artikel 254 Rv.
Bevoegdheid
4.2.
De bepaling van artikel 705 lid 1 Rv waarborgt bovendien dat, als eenmaal verlof tot beslag is gegeven, er ook steeds een Nederlandse rechter bevoegd is over een vordering tot opheffing van het beslag te oordelen. De in die bepaling aan de voorzieningenrechter die verlof tot beslag heeft gegeven toegekende bevoegdheid het beslag in kort geding op te heffen, is geen uitsluitende bevoegdheid in kort geding, maar een aanvullende bevoegdheid naast die welke uit artikel 254 Rv voortvloeit. De beslagene die een vordering tot opheffing van het beslag wenst in te stellen, kan dus terecht bij de voorzieningenrechter van de rechtbank die het beslagverlof heeft verleend (in dit geval: Den Haag), maar ook bij de voorzieningenrechter van de woonplaats van de beslaglegger (in dit geval: Rotterdam). De voorzieningenrechter van deze rechtbank is mitsdien bevoegd van de onderhavige vordering tot opheffing van het beslag kennis te nemen.
Materiële toetsingskader
4.3.
Volgens artikel 705 lid 2 Rv dient het beslag te worden opgeheven indien summierlijk van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht blijkt. Dit brengt mee dat het in de eerste plaats op de weg ligt van degene die de opheffing vordert om met inachtneming van de beperkingen van de voorzieningenprocedure aannemelijk te maken dat de door de beslaglegger gepretendeerde vordering ondeugdelijk of onnodig is (HR 14 juni 1996, NJ 1997/481). Er zal evenwel beslist moeten worden aan de hand van wat door beide partijen naar voren is gebracht en summierlijk met bewijsmateriaal is onderbouwd. Die beoordeling kan niet geschieden los van de in een zodanig geval vereiste afweging van de wederzijdse belangen, waarbij dient te worden beoordeeld of het belang van de beslaglegger bij handhaving van het beslag op grond van de door deze naar voren gebrachte omstandigheden zwaarder dient te wegen dan het belang van de beslagene bij opheffing van het beslag. De Hoge Raad heeft hier aan toegevoegd dat een conservatoir beslag naar zijn aard ertoe strekt om te waarborgen dat, zo een vooralsnog niet vaststaande vordering in de bodemprocedure wordt toegewezen, verhaal mogelijk zal zijn, terwijl de beslaglegger bij afwijzing van de vordering zal kunnen worden aangesproken voor de door het beslag ontstane schade.
4.4.
Op het argument van Tigris LP dat [gedaagde] “rauwelijks” beslag heeft gelegd, omdat hij Tigris LP voorafgaand aan het beslag niet eerst (rechtstreeks) heeft aangemaand (anders dan [gedaagde] kennelijk in zijn verzoekschrift meent, zie randnummers 16 en 17), wordt niet nader ingegaan. Immers, Tigris LP verbindt aan dit argument geen (duidelijke) juridische consequentie, terwijl, indien en voor zover Tigris LP daarmee reeds heeft beoogd de opheffing van het beslag te bewerkstelligen, geldt dat het vooraf aangemaand zijn geen dwingend vormvoorschrift (voor het verkrijgen van verlof) voor het leggen van beslag is. Voorts is inherent aan de aard van het leggen van beslag dat dit onaangekondigd ten laste van de beslagene kan gebeuren. Tegelijkertijd geldt dat de beslagene de mogelijkheid wordt geboden om binnen korte termijn na het leggen van beslag opheffing van dat beslag te vorderen (zie 4.1). In dat licht bezien kan van benadeling aan de zijde van de beslagene als gevolg van de door Tigris LP als “rauwelijks” aangeduide wijze van beslaglegging dan niet (snel) sprake zijn.
4.5.
Tigris LP voert als meest verstrekkende verweer aan dat zij niet gebonden kan worden geacht aan de door [gedaagde] in het beslagrekest en ook thans nog gepretendeerde overeenkomst, zoals deze is neergelegd in de hiervoor onder 2.4 geciteerde brief van 15 november 2010 van [gedaagde] (hierna: de Overeenkomst). Nog los van het antwoord op de vraag of de inhoud van die brief kan kwalificeren als een tweezijdig gesloten overeenkomst (de inhoud van de als reactie op de brief van 15 november 2010 verzonden e-mails van 14 en 15 november 2010 van [persoon1] en [persoon2] (zie 2.5 en 2.6) kan, reeds vooruitlopend op het hierna overwogene, niet zonder meer als aanvaarding van de Overeenkomst namens Tigris LP gelden), wordt daarin, aldus Tigris LP, in het geheel niet verwezen naar (aan) Tigris LP (direct gelieerden), terwijl Tigris LP op het moment van het aangaan van de Overeenkomst ook nog niet bestond. Voorts stelt Tigris LP zich op het standpunt dat het op haar toepasselijk recht niet toestaat dat voor of namens Tigris LP rechtshandelingen worden verricht door een ander/andere(n) dan de GP dan wel dat rechtshandelingen worden verricht namens Tigris LP in oprichting.
4.6.
De kernvraag die in dit kort geding moet worden beantwoord is of de GP van Tigris LP zich voor of namens Tigris LP heeft verbonden jegens [gedaagde] dan wel op een later moment verrichtte rechtshandelingen heeft bekrachtigd en dus of de Overeenkomst tussen deze partijen heeft kunnen dan wel is ontstaan. Dat enkel de GP Tigris LP kan binden is tussen partijen niet in geschil. De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
4.6.1.
In het beslagrekest heeft [gedaagde] onvoldoende onderbouwd gesteld op welke wijze van de betrokkenheid van [persoon1] en [persoon2] naar de betrokkenheid van Tigris LP als partij bij de Overeenkomst kan worden gekomen en daarmee tot de verplichting van Tigris LP tot de door [gedaagde] beoogde nakoming van die Overeenkomst. De enkel in de verlofprocedure in relevant verband overgelegde e-mailwisseling tussen [persoon3] , [persoon1] en [persoon2] (productie 4 bij het rekest en hiervoor onder 2.5 en 2.6) is daartoe onvoldoende. Vervolgens is dit ook op basis van de in dit kort geding toegelaten processtukken en het verhandelde ter zitting niet, althans onvoldoende, aannemelijk gemaakt, zodat thans niet kan worden uitgegaan van een reeds op dat moment door [persoon2] en [persoon1] namens de nog te benoemen GP van het nog op te richten Tigris LP op of omstreeks 15 november 2010 gesloten Overeenkomst tussen haar en [gedaagde] . Hoewel de gepresenteerde feiten en omstandigheden volgens [gedaagde] aanwijzingen bevatten dat de GP van Tigris LP de rechtshandelingen die hebben geleid tot de Overeenkomst heeft willen bekrachtigen ( [gedaagde] verwijst naar hetgeen op bladzijde 64 van productie 17 van [gedaagde] staat vermeld) is, mede gelet op de bepalingen in de toepasselijke wetgeving en kennelijk ook in de LPA, onvoldoende komen vast te staan dat dit daadwerkelijk het beoogde rechtsgevolg heeft gehad. Hoewel het zo zou kunnen zijn dat [persoon2] en [persoon1] , via steeds wisselende vennootschappen (met in de naam Tigris of Odyssey), de initiator/stimulator zijn achter het waterproject Tigris en dat de Overeenkomst bedoeld was betrekking te hebben op een nog op te richten waterfonds als Tigris LP, valt binnen de reikwijdte van dit kort geding niet zonder meer te bepalen dat, hoe en op welk moment Tigris LP aan de Overeenkomst gebonden kan worden geacht.
4.6.2.
De volgende elementen, afzonderlijk en in onderling verband bezien, zijn voor de voorgaande conclusie van belang:
  • In de brief van 15 november 2010 staat vermeld dat: “(…) the Business Concept is near completion (…)”;
  • Tigris LP, die kennelijk in de optiek van [gedaagde] deel uitmaakt van het in de Overeenkomst bedoelde ‘Business Concept’ dat ten tijde van de Overeenkomst al bijna gereed was, is pas op 3 juni 2013 ontstaan. Vanaf dat moment waren de limited partners formeel aan Tigris LP verbonden en aan te spreken en is een GP aangesteld;
  • Onbetwist gebleken is dat naar het recht van de Kaaimaneilanden geldt dat: “All letters, contracts, deeds, instruments or documents whatsoever shall be entered into by or on behalf of the general partner (or any agent or delegate of the general partner) on behalf of the exempted limited partnership.” (artikel 14(2) van ‘The exempted limited partnership law, 2014’). Tussen partijen lijkt niet in geschil dat ook ten tijde van het ontstaan in 2013 van Tigris LP een vergelijkbare bepaling gold;
  • Ten tijde van het verzoek tot het verkrijgen van verlof voor het leggen van beslag was voor [gedaagde] onduidelijk wie de GP van Tigris LP was, zodat op het moment van het verzoek ook niet reeds geconcludeerd kon worden dat met [gedaagde] was gecontracteerd voor en namens Tigris LP, ter nakoming van de ingevolge de Overeenkomst aangegane (financiële) verplichtingen (van het management team van de management company van het fonds) jegens [gedaagde] , in welk kader het beslag is gelegd;
  • Odyssey Capital was tot 2014/2015 GP van Tigris LP. Aandeelhouders en bestuurders van Odyssey Capital zijn/waren [persoon1] en [persoon2] . De vanaf 2014/2015 zekere vennootschapsrechtelijke band tussen Odyssey Capital, [persoon1] en [persoon2] enerzijds en Tigris LP anderzijds brengt nog niet met zich mee dat in 2010 rechtsgeldig is gecontracteerd tussen Tigris LP en [gedaagde] , immers:
- Al het contact is ten tijde van de beweerdelijke totstandkoming van de Overeenkomst geweest met [persoon2] en [persoon1] in privé, via hun privé e-mailadressen. [persoon2] en [persoon1] hebben, voor zover de voorzieningenrechter dit op basis van het procesdossier heeft kunnen constateren, nimmer expliciet laten weten te handelen namens (de GP van) Tigris LP of het managementteam van dit fonds (de Fund Manager zou gelijk staan aan de GP). Na de oprichting van Tigris LP is nimmer rechtstreeks contact geweest tussen [gedaagde] en Tigris LP. De brief waarin de Overeenkomst is neergelegd is gericht aan WCEF, c/o [persoon1] CEO te Singapore en is verstuurd aan het privé e-mailadres van [persoon1] . Tigris LP is gevestigd op de Kaaimaneilanden. Enkel het Master Fund Tigris Water Fund Pte. Ltd. is gevestigd te Singapore. Gesteld noch gebleken is dat [persoon1] CEO van WCEF, de kennelijk bestaand hebbende tussenvehikels of Tigris LP is geweest. Een aansprakelijkheidsstelling van 23 december 2015 verzonden door [gedaagde] is gericht aan [persoon1] en [persoon2] te Singapore en niet aan Tigris LP (productie T.2). [gedaagde] zou tot voor kort ook niet de beschikking hebben gehad over de gegevens van Tigris LP;
- Aan het voorgaande doet niet af dat Odyssey Capital blijkens productie 12 van [gedaagde] kennelijk “[s]ince 2012 (…) has been engaged primarily in the effort to establish Tigris Asia Water Fund”. Immers, dit zegt nog steeds niets over de vertegenwoordigingsbevoegdheid van [persoon1] en [persoon2] in 2010 namens de nog aan te stellen GP van de nog op te richten vennootschap Tigris LP;
- [gedaagde] concretiseert in het beslagrekest niet waarom zij Tigris LP aanspreekt in plaats van de andere in het beslagrekest genoemde Tigris vennootschappen;
- Niet gebleken is van formele naamswijzigingen of een inbreng van de activa en passiva van WCEF in (uiteindelijk) Tigris LP;
- Dat [persoon1] en [persoon2] het in de hiervoor onder 2.5 en 2.6 deels geciteerde e-mails hebben over ‘we’ en ‘het management team’ doet aan al het voorgaande niet af. Immers, zij spreken enkel in algemeenheden;
  • Onvoldoende gemotiveerd betwist is door Tigris LP gesteld dat het recht van de Kaaimaneilanden geen regeling kent voor het handelen namens een vennootschap i.o.;
  • De door [gedaagde] gestelde bekrachtigingshandeling in oktober 2013 heeft volgens de door partijen verstrekte informatie plaatsgevonden voordat Odyssey Capital (formeel) was benoemd tot GP van Tigris LP en kan daarom niet zonder meer als zodanig worden aangemerkt.
4.7.
De voorzieningenrechter acht op grond van het voorgaande voorshands niet aannemelijk, ook niet summierlijk, dat sprake is van een tussen Tigris LP en [gedaagde] gesloten overeenkomst zoals die is neergelegd in de brief van 15 november 2010 dan wel nadien rechtsgeldig is bekrachtigd. De andersluidende conclusie van [gedaagde] berust naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter te weinig op hard bewijs en te veel op gissingen, vermoedens en toevalligheden. Niet duidelijk is of [gedaagde] het beslag ten laste van de juiste partij heeft doen leggen. Reeds daarom dient het beslag te worden opgeheven. Een belangenafweging leidt in de gegeven omstandigheden niet tot een ander oordeel.
4.8.
De vragen of [gedaagde] , als hij zou hebben gecontracteerd, voldaan zou hebben aan zijn contractuele verplichtingen, of de hoogte van de vordering waarvoor beslag is gelegd juist en realistisch is, of het beslag doel heeft getroffen (in dat verband hebben partijen het Kredietruimte-arrest aangehaald en besproken) en of Tigris LP al dan niet schade heeft geleden als gevolg van het beslag, en van welke hoogte dan, behoeven in dit kort geding dan niet te worden beantwoord.
4.9.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De stelling van [gedaagde] dat er geen sprake kan zijn van een proceskostenveroordeling van hem gezien het gebrek aan (het begin van) bewijs daartoe gaat niet op. Immers, zelfs al zou de proceskostenveroordeling niet zijn gevorderd door Tigris LP, dan wordt zij zo nodig ambtshalve gegeven, tenzij de in het gelijk gestelde partij expliciet te kennen heeft gegeven geen kostenveroordeling te verlangen. Van dit laatste is geen sprake. De kosten aan de zijde van Tigris LP worden gebruikelijk begroot op:
- dagvaarding € 94,08
- griffierecht 619,00
- salaris advocaat
816,00
Totaal € 1.529,08
4.10.
De nakosten zullen worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
heft op het op 15 juni 2016 ten laste van Tigris LP onder FMO gelegde beslag,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van Tigris LP tot op heden begroot op € 1.529,08, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de veertiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagde] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de datum van dit vonnis tot aan de voldoening,
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. de Bruin en in het openbaar uitgesproken op 7 september 2016.1734/2009