ECLI:NL:RBROT:2016:7221
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Toepassing van de schuldsaneringsregeling en niet-ontvankelijkheid van het verzoek
In deze zaak heeft verzoeker op 7 juni 2016 een verzoekschrift ingediend tot toepassing van de schuldsaneringsregeling. Tijdens de zitting op 18 juli 2016 is verzoeker gehoord, en op 19 juli 2016 heeft hij aanvullende e-mailberichten naar de rechtbank gestuurd. De rechtbank heeft vastgesteld dat het minnelijk traject ten tijde van de indiening van het verzoekschrift niet volledig was uitgevoerd, aangezien aan een deel van de schuldeisers nog geen voorstel was gedaan. Dit is in strijd met artikel 285, eerste lid, van de Faillissementswet, dat vereist dat er een met redenen omklede verklaring moet zijn dat er geen reële mogelijkheden zijn voor een buitengerechtelijke schuldregeling.
De rechtbank oordeelt dat de verklaring in het verzoekschrift onvoldoende onderbouwd is. Verzoeker had een bedrag van €9.000,- aangeboden aan zijn schuldeisers, maar dit aanbod werd afgewezen vanwege het lage percentage. Ter zitting bleek dat niet alle schuldeisers tijdig waren aangeschreven, wat leidde tot de conclusie dat het minnelijk traject niet voldeed aan de wettelijke vereisten. De rechtbank concludeert dat verzoeker niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling.
Daarnaast merkt de rechtbank op dat de schuldenlast van verzoeker, die ruim €650.000,- bedraagt, over meerdere jaren is opgelopen. De rechtbank vraagt zich af of verzoeker, als ondernemer, zijn betalingsverplichtingen tijdig heeft onderkend en of hij niet eerder had moeten besluiten zijn onderneming te beëindigen om verdere schuldenlast te voorkomen. De rechtbank besluit uiteindelijk verzoeker niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling.