ECLI:NL:RBROT:2016:7221

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 juli 2016
Publicatiedatum
20 september 2016
Zaaknummer
C/10/503129 / FT EA 16/1410
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van de schuldsaneringsregeling en niet-ontvankelijkheid van het verzoek

In deze zaak heeft verzoeker op 7 juni 2016 een verzoekschrift ingediend tot toepassing van de schuldsaneringsregeling. Tijdens de zitting op 18 juli 2016 is verzoeker gehoord, en op 19 juli 2016 heeft hij aanvullende e-mailberichten naar de rechtbank gestuurd. De rechtbank heeft vastgesteld dat het minnelijk traject ten tijde van de indiening van het verzoekschrift niet volledig was uitgevoerd, aangezien aan een deel van de schuldeisers nog geen voorstel was gedaan. Dit is in strijd met artikel 285, eerste lid, van de Faillissementswet, dat vereist dat er een met redenen omklede verklaring moet zijn dat er geen reële mogelijkheden zijn voor een buitengerechtelijke schuldregeling.

De rechtbank oordeelt dat de verklaring in het verzoekschrift onvoldoende onderbouwd is. Verzoeker had een bedrag van €9.000,- aangeboden aan zijn schuldeisers, maar dit aanbod werd afgewezen vanwege het lage percentage. Ter zitting bleek dat niet alle schuldeisers tijdig waren aangeschreven, wat leidde tot de conclusie dat het minnelijk traject niet voldeed aan de wettelijke vereisten. De rechtbank concludeert dat verzoeker niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling.

Daarnaast merkt de rechtbank op dat de schuldenlast van verzoeker, die ruim €650.000,- bedraagt, over meerdere jaren is opgelopen. De rechtbank vraagt zich af of verzoeker, als ondernemer, zijn betalingsverplichtingen tijdig heeft onderkend en of hij niet eerder had moeten besluiten zijn onderneming te beëindigen om verdere schuldenlast te voorkomen. De rechtbank besluit uiteindelijk verzoeker niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
verzoek toepassing schuldsaneringsregeling: niet-ontvankelijk
rekestnummer: [nummer]
uitspraakdatum: 25 juli 2016
[naam 1],
wonende te [adres]
[woonplaats] ,
verzoeker.

1.De procedure

Verzoeker heeft op 7 juni 2016 een verzoekschrift met bijlagen ingediend tot toepassing van de schuldsaneringsregeling.
Verzoeker is gehoord ter terechtzitting van 18 juli 2016. Op 19 juli 2016 heeft verzoeker nog een tweetal e-mailberichten aan de rechtbank toegestuurd.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.De beoordeling

In het verzoekschrift moet op grond van artikel 285, eerste lid, Faillissementswet, een met redenen omklede verklaring, dat er geen reële mogelijkheden zijn om tot een buitengerechtelijke schuldregeling te komen, worden opgenomen. De rechtbank is van oordeel dat bedoelde verklaring bij voorliggend verzoekschrift onvoldoende met redenen is omkleed en overweegt daartoe als volgt.
In de bij het verzoekschrift overgelegde verklaring is door mr. [naam 2] verklaard verzoeker een bedrag van €9.000,- heeft aangeboden aan zijn schuldeisers, maar dat dit aanbod door de schuldeisers vanwege het lage percentage is afgewezen.
Ter terechtzitting heeft verzoeker verklaard dat mr. [naam 2] bij het opstarten van het minnelijk traject zeer sceptisch was ten aanzien van de kans van slagen van het minnelijk traject. Toen snel na het versturen van het voorstel de eerste afwijzingen binnen kwamen heeft verzoeker het verzoek tot toelating bij de rechtbank ingediend. Op dat moment waren nog niet alle schuldeisers aangeschreven.
In zijn eerste e-mailbericht van 19 juli 2016 verklaart verzoeker dat een groot deel van de brieven in het minnelijk traject in de periode van 3 tot en met 6 juni 2016 zijn verstuurd, maar dat de brieven aan de Rabobank, het pensioenfonds, [naam 3] advocaten, [naam 4] , [naam 5] , [naam 6] en [naam 7] op of kort na 7 juni 2016 (dat is na indiening van het verzoekschrift) zijn verstuurd en dat naar de ANWB, Joh. Enschede, Doc-Direct, het ministerie van Binnenlandse zaken, PostNL, [naam 8] , [naam 9] en Intrum Justitia geen voorstel is verzonden. Deze schuldeisers hebben in totaal € 96.111,- te vorderen van verzoeker, zijnde 14,8% van zijn totale schuldenlast.
Uit de bij het verzoekschrift gevoegde crediteurenlijst leidt de rechtbank af dat ten tijde van de indiening van het verzoekschrift aan veertien schuldeisers, die in totaal €48.500,- te vorderen hadden, zijnde 7,5% van de totale schuldenlast, geen voorstel is gedaan.
De rechtbank concludeert dat de opgave zoals gedaan in het verzoek , niet overeenkomt met de door verzoeker per e-mailbericht van 19 juli 2016 gedane opgave.
De rechtbank stelt vast dat verzoeker een schuldenlast heeft van ruim € 650.000,- en dat ten tijde van de indiening van het verzoekschrift niet aan alle schuldeisers een aanbod was gedaan. Aan een deel van de schuldeisers die een percentage van 7,5% (verklaring van 7 juni 2016) danwel 14,8% (verklaring van 19 juli 2016) van de totale schuldenlast vertegenwoordigen, is door verzoeker geen aanbod gedaan, alvorens het verzoek tot toelating tot de schuldsanerings- regeling bij de rechtbank in te dienen. De rechtbank is daarom van oordeel dat het gevolgde minnelijk traject niet voldoet aan de vereisten die de wet aan het traject stelt en dat verzoeker daarom niet in zijn verzoek kan worden ontvangen.
Verzoeker wordt op grond van het voorgaande niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling.
Ten overvloede stelt de rechtbank vast dat de schuldenlast van ruim € 650.000,- over een periode van meerdere jaren is opgelopen. De rechtbank vraagt zich in gemoede af of er nog sprake was van goed ondernemerschap nu verzoeker, ondanks de slechte danwel verslechterende financiële positie van zijn onderneming, nog zolang is doorgegaan met het voeren van de onderneming. Op enig moment in deze periode wist of behoorde hij te weten dat hij, als ondernemer, zijn betalingsverplichtingen niet kon nakomen en hij op dat moment zijn onderneming diende te beëindigen ten einde er zorg voor te dragen dat de schuldenlast niet verder op zou lopen. Dit heeft verzoeker, zo lijkt uit de stukken te volgen, niet althans te laat gedaan.

3.De beslissing

De rechtbank:
- verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling.
Dit vonnis is gewezen door mr. drs. J.C.AT. Frima, rechter, en in aanwezigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 juli 2016. [1]