Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
verweerder in reconventie,
advocaat mr. F. el Houzi te Rotterdam,
1.[gedaagde 1] ,
[gedaagde 2],
eisers in reconventie,
1.De procedure
- het vonnis van de rechtbank Amsterdam in de zaak tussen [gedaagden] en de publiekrechtelijke rechtspersoon Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (hierna: UWV) van 6 mei 2015 waarbij deze zaak is verwezen naar deze rechtbank teneinde daar gevoegd te behandelen met de onderhavige zaak (HAZA 14-734);
- het tussenvonnis van deze rechtbank van 29 juli 2015 waarbij in de door de rechtbank Amsterdam verwezen zaak tussen [gedaagden] en UWV met rolnummer HAZA 15-604 een comparitie van partijen is gelast, gelijktijdig te houden met (in feite de voortzetting van) de comparitie in de onderhavige zaak (HAZA 14-734);
- het proces-verbaal van comparitie van 16 oktober 2015 in beide zaken waarbij met partijen is afgesproken dat:
- art. 35 van de
- art. 18 van het
- de
- bijlage 1 van voormelde erkenningsregeling:
- het met ingang van 1 oktober 2008 in werking getreden
Protocol Jobcoach 2008is voorafgaand aan haar inwerkingtreding ter kennisgeving als bedoeld in art.3:42, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht, gepubliceerd op de website van UWV.
Bij e-mail van 7 oktober 2008 heeft UWV voorts alle door haar erkende jobcoachorganisaties — waaronder destijds PWG — het gewijzigde protocol toegezonden en gewezen op de wijzigingen ten opzichte van de eerdere versie van het Protocol Jobcoach:
Protocol Jobcoach 2011, inhoudende:
Met betrekking dot deze 39 dossiers is door onderzoekers gesproken met de Wajongeren, hun werkgevers/inleners, jobcoaches van PWG, administratief medewerkers van PWG, medewerkers van het ESF bureau en [gedaagde 1] en [gedaagde 2] als feitelijk bestuurders van PWG. Daarnaast zijn de ESF formulieren die in deze zaken door PWG bij declaratie aan UWV zijn verstrekt geanalyseerd en is er onderzoek gedaan naar de eigen administratie bij PWG.
Dit heeft geresulteerd in een onderzoeksrapport d.d. 16 november 2012, gevolgd door een schadeberekening in een rapport d.d. 13 maart 2013.
“…
Het doel van dit onderzoek is controle uit te voeren naar de rechtmatigheid van de ingediende declaraties ten aanzien van de Jobcoachvoorziening en de rechtmatigheid van de verleende loonkostensubsidie welke gekoppeld is aan de omvang van het dienstverband.…Wij rapporteurs hebben diverse inspecteurs van UWV een gesprek met bovenstaande Wajong gerechtigden laten aangaan. Doel van die gesprekken was te onderzoeken of de declaraties van de jobcoach mogelijk onrechtmatig door PWG Jobcoaching B.V. bij UWV zijn ingediend, dan wel dat deze mogelijk valselijk zijn opgemaakt waar er mogelijk jobcoachvoorziening is gedeclareerd, terwijl er feitelijk geen (of minder) jobcoaching heeft plaatsgevonden. In het geval, waarbij loonkostensubsidie is aangevraagd en verkregen , is tevens getracht duidelijk te krijgen of verzekerde wel of niet werkzaam is geweest bij het bedrijf/de bedrijven waar hij/zij met loonkostensubsidie zou hebben gewerkt en om duidelijk te krijgen wat de rol van de jobcoach en PWG Jobcoaching B.V. hierin is geweest.
- de Wajonggerechtigden niet de beloofde begeleiding hebben gekregen zoals door PWG Jobcoaching B.V. aangevraagd/verantwoord is;
- de administratie van de werkgever niet overeenkomt met de urenstaten bijgehouden door de jobcoaches;
- de gedeclareerde jobcoachuren door PWG niet overeenkomen met hetgeen de verzekerde en inlener verklaren over de Persoonlijke Ondersteuning (PO) door de jobcoach;
- uren gemaakt door administratieve krachten van PWG als jobcoachuren worden geboekt bij Wajonggerechtigden;
- ziektewetbepalingen door het UWV aan PWG Jobcoaching B.V. zouden zijn verstrekt terwijl Wajonggerechtigden niet ziek zouden zijn geweest;
- tijdens ziektewetperioden declareren de jobcoaches begeleidingsuren, waaronder ook de begeleidingsuren op de werkplek.…”2.8. In het UWV schaderapport van 13 maart 2013 zijn de in de eigen administratie van PWG verantwoorde uren, onder aftrek van de uren voor reistijd en administratie (behoudens 2 uur administratie voor een aangeleverde halfjaar- of eindrapportage) vergeleken met de gedeclareerde uren en is de totale benadeling in alle 39 dossiers begroot op € 296.161,71.
2.9. UWV heeft bij besluit van 21 februari 2013 de erkenning van PWG als jobcoachorganisatie ingetrokken.
2008: gepubliceerd op 29 juni 2010, zijnde 4 maanden en 29 dagen te laat;
2009: gepubliceerd op 9 augustus 2011, zijnde 6 maanden en 9 dagen te laat;
2010: gepubliceerd op 21 februari 2013, zijnde 1 jaar en 21 dagen te laat;
3.Het geschil in conventie en in reconventie
te verklaren voor recht dat
€ 250.000,-- bij wijze van voorschot;
4.De beoordelingin conventie
Van kennelijk onbehoorlijk bestuur is sprake indien geen redelijk denkend bestuurder – onder diezelfde omstandigheden – aldus gehandeld zou hebben.
a. het bestuur niet aan zijn administratie/boekhoudplicht ex artikel 2:20 BW heeft voldaan en/of
b. het bestuur niet aan zijn plicht tot publicatie van de jaarrekening ex artikel 2:394 BW heeft voldaan.
Nu het hier geen gering verzuim betreft staat vast dat het bestuur zijn taak onbehoorlijk heeft vervuld.
Op [gedaagden] rust derhalve de plicht te stellen en zonodig te bewijzen dat zij niet hebben nagelaten te voorkomen dat UWV de erkenning introk en/of een navordering instelde en hen terzake geen ernstig verwijt treft.
Indien komt vast te staan dat [gedaagden] te dier zake geen ernstig verwijt treft blijft vast staan dat hen terzake schending van de publicatieplicht wel onbehoorlijk bestuur kan worden verweten doch is niet komen vast te staan dat het faillissement door (dat) onbehoorlijk bestuur is veroorzaakt. Bestuurders zijn in dat geval niet aansprakelijk voor het boedeltekort.
a. het onderzoek is uitgevoerd door inspecteurs van UWV met een vooropgesteld doel om op de jobcoachbudgetten te bezuinigen; van objectiviteit was geen sprake; de opdracht van UWV voor het onderzoek naar jobcoachorganisaties was om rotte peren te lokaliseren, de opdracht in het onderzoeksrapport (hier weergegeven onder 2.7) is al zodanig geformuleerd dat de uitkomst vaststaat: de inspecteurs konden met die opdracht niet zonder resultaat thuiskomen.
b. UWV is in het onderzoeksrapport ten aanzien van de urenverantwoording door PWG in de periode 2009-2011 ten onrechte uitgegaan van de sinds 1 juli 2011 geldende vereisten, voordien golden die vereisten niet, de inspecteurs hebben deze eisen met terugwerkende kracht toegepast;
Uit de zinsnede in het Protocol Jobcoach 2008:
“Na afloop van het verstreken halfjaar ontvangt UWV van de jobcoachorganisatie – naast een verantwoordingsrapportage – een eindfactuur voor de werkelijk gerealiseerde uren.”volgt dat niet alleen de door de jobcoach gerealiseerde uren maar ook die van de jobcoachorganisatie mochten worden gedeclareerd.
“…er is een systeem ingevoerd waarbij na afloop van een verstrekking periode afgerekend wordt op werkelijk geleverde jobcoachuren”;
PWG kwam er in augustus 2011 achter dat de eisen per 1 juli 2011 waren veranderd, zij werd daardoor overvallen en had toen nog enige maanden nodig voordat haar urenadministratie op orde was;
c. de conclusies in het onderzoeksrapport zijn ten onrechte gebaseerd op verklaringen van de werkgevers en Wajongeren.
d. PWG nauwelijks contact had met UWV, hun arbeidsdeskundigen wisselden, er was geen accountmanager of inzake jobcoaching aantoonbaar leidinggevende bij UWV; Jobcoachorganisaties moesten zelf verzinnen hoe er moest worden gedeclareerd; in het protocol 2008 staat niets over reistijd en administratieve ondersteuning, daarmee heeft UWV PWG bewust misleid; UWV poogt haar eigen onkunde en organisatiegebrek af te wentelen op PWG;
e. de Inspectie SZW uit het rapport van het UWV de vijf zwaarste gevallen heeft gekozen om fraude en valsheid in geschrifte aan te tonen.
“doel… te onderzoeken of de declaraties van de jobcoach mogelijk onrechtmatig….mogelijk valselijk zijn opgemaakt”) de uitkomst daarmee al vast stond. De rechtbank zal het rapport dan ook beoordelen op grond van hetgeen daartegen door [gedaagden] inhoudelijk is aangevoerd.
De rechtbank kan [gedaagden] niet volgen in de redenering dat de vermelding in het protocol dat jobcoachuren door de
“jobcoachorganisatie”dienen te worden gedeclareerd en verantwoord, mee zou brengen dat ook andere dan daadwerkelijk aan jobcoaching bestede uren kunnen worden gedeclareerd.
Het betreft ook blijkens die omschrijving de door de jobcoach daadwerkelijk aan contactmomenten met de jongere en zijn werkgever bestede uren.
“Evaluatie en coördinatie:- van de werkafspraken (tussen werknemer en werkgever);- van de jobcoachdienstverlening,- verantwoording aan uitvoeringsinstelling met het oog op voortzetting vergoeding.”Hoewel de jobcoachregeling er - niet onbegrijpelijk - van uitgaat dat ook deze activiteiten door de jobcoach zelf worden uitgevoerd heeft het UWV in haar schaderapport voor de laatstbedoelde activiteit (
“verantwoording….vergoeding”) welke bij PWG door de administratie zijn uitgevoerd twee jobcoachuren per halfjaarsrapportage/aanvraag als declarabel aangemerkt. Tegen deze inschatting heeft [gedaagden] geen bezwaar aangevoerd, zodat ervan moet worden uitgegaan dat deze inschatting reëel is.
[gedaagden] stelt in dit verband ten onrechte de eis dat in de regeling expliciet had moeten worden opgenomen welke kosten niet voor vergoeding in aanmerking komen.
PWG genereerde haar inkomsten uitsluitend op basis van Jobcoachregelingen.
“
De jobcoachorganisatie volgt het Protocoljobcoach voor de (vervolg-)aanvragen, de verantwoording en afrekening van de jobcoachuren. Hiertoe houdt de jobcoachorganisatie onder andere een urenverantwoording (datum/tijd/uren,) bij die indien nodig (bijvoorbeeld in het kader van een ESF subsidie) aan UWV overlegd wordt.”.
“een door de jobcoach of administrateur ondertekende urenspecificatie waarin naast naam en BSN-nummer van de klant een overzicht van de geleverde jobcoachdiensten (data, ingezette tijd)”diende te worden verstrekt.
Evenmin is relevant dat in de onderzoeksperiode mogelijk ook door andere jobcoachorganisaties ten onrechte is gedeclareerd. [gedaagden] stelt zich naar het oordeel van de rechtbank in dit verband ten onrechte op het standpunt dat UWV in het onderzoek heeft nagelaten “te spreken met de eigen personeelsleden over de dagelijkse gang van zaken in de contacten met jobcoachorganisaties en de wijze van declareren”.
verantwoording aan uitvoeringsinstelling met het oog op voortzetting vergoeding”, waarvan het tijdbeslag - als hierboven overwogen - kennelijk gering was en door UWV in haar schaderapport alsnog voor twee jobcoachuren per halfjaarsrapportage/aanvraag als declarabel is aangemerkt. In het onderzoeksrapport is de schade op basis van de verklaringen van Wajongeren, hun werkgevers en jobcoaches begroot op € 344.331,86. Bij gebrek aan een deugdelijke urenadministratie zijdens PWG was UWV in haar onderzoeksrapport aangewezen op inschattingen. Nu het overgrote deel van de door jobcoaches bestede tijd zich binnen het gezichtsveld van Wajongeren en werkgevers afspeelt en niet valt in te zien met welk belang zij anders zouden verklaren dan zij hebben gedaan, vormt deze door het UWV gehanteerde methode een objectieve maatstaf voor de inschatting door UWV van (het leeuwendeel van) de door jobcoaches daadwerkelijk aan jobcoachactiviteiten bestede tijd.
Dat dit zo is wordt bevestigd door het na intrekking van de vergunning opgesteld schaderapport. In dit rapport is de schade begroot op basis van de door PWG uiteindelijk alsnog op cd-rom ter beschikking gestelde urenadministratie. Aldus is de schade in dit rapport begroot op € 296.161,71. Dit verschil is niet zodanig groot dat eerstgemeld onderzoeksrapport als ongegrond en “een slag in de lucht” moet worden aangemerkt en niet de conclusie zou rechtvaardigen dat PWG gedurende enkele jaren aanzienlijk meer (immers ook blijkens het schaderapport nog ruim 40% meer) uren heeft gedeclareerd dan waarop PWG op basis van de toen geldende regelgeving recht had.
[gedaagden] schat – als hierboven weergegeven – overigens ook zelf in dat zij door de “nieuwe” regelgeving (die zij in 2011 plaatst, terwijl dit al in 2008 gold) 50% van haar verdiencapaciteit dreigde te verliezen.
Dit betekent dat conform de hoofdregel van artikel 2:248 lid 1 BW iedere bestuurder van PWG jegens de boedel hoofdelijk aansprakelijk is voor het bedrag van de schulden voorzover deze niet door vereffening van de overige baten kunnen worden voldaan en ligt de daarop gegronde vordering van de curator jegens [gedaagden] voor toewijzing gereed als na te melden. Nu het boedeltekort door de curator is begroot op € 436.000,- zijn tevens termen aanwezig voor toewijzing van het gevorderde voorschot ad € 250.000,-.
Deze vordering is gelet op het bepaalde in art. 706 Rv toewijsbaar als na te melden.
Nu de vordering terzake waarvan beslag is gelegd wordt toegewezen is het beslag derhalve op deugdelijke gronden gelegd. Hieraan doet niet af dat het beloop van de vermogensbestanddelen waarop beslag is gelegd - achteraf bezien - mogelijk het beloop van de vordering overtreft.
De rechtbank ziet hierin evenmin aanleiding om het verzoek van [gedaagden] om de bankbeslagen op te heffen zonder verdere eis tot zekerheidstelling in te willigen. Of en in hoeverre het beslag op de onroerende zaken toereikend is voor verhaal op elk van de (hoofdelijk) aansprakelijke bestuurders hangt (ook) af van de taxatiewaarde van deze zaken en de vraag of er meer beslagen op rusten. [gedaagden] verschaft die informatie niet.
- verschotten € 3.505,70
- salaris advocaat
€ 2.260,00(5,0 punten × tarief € 452,00)
Totaal € 7.522,70.
“ 103. Hetgeen hierboven in de conclusie van antwoord is gesteld dient als herhaald en ingelast te worden beschouwd. In reconventie vorderen gedaagden van de curator dat hij aan de hand van hetgeen is gesteld in een conclusie van antwoord een eigen onderzoek instelt naar de totstandkoming van het Onderzoeksrapport van het UWV d.d. 16 november 2012 en Rapport van de schadecijfers d.d. 13 mei 2013.104. Verder dient de curator de tegenvordering van PWG in mindering te brengen op de vordering van het UWV althans datgene wat resteert na het onderzoek van de curator.”
om de curator te gelasten een onderzoek te doen naar de vordering van UWV zoals ingediend in het faillissement, zowel naar aard als naar omvang alsook de grondslagen en uitgangspunten alsmede de onderzoeksmethodiek die hebben geleid tot het ontstaan van deze vordering”) miskent eerst en vooral dat het in de relatie tussen [gedaagden] en de curator inzake bestuurdersaansprakelijkheid – als in conventie overwogen – aan [gedaagden] is te stellen en bewijzen dat de intrekking van de vergunning van PWG en de navordering van het UWV niet aan [gedaagden] te wijten zijn. Het gelasten van onderzoek aan de curator naar de door UWV ingediende vordering en daaraan ten grondslag gelegde rapportage, ligt om die reden niet voor de hand.
(“om de curator te gelasten de tegenvordering van PWG conform productie 18 van deze conclusie in mindering te brengen op de vordering van UWV, althans deze vordering bij UWV te incasseren”) door [gedaagden] zijn ingesteld als (middellijk) bestuurders namens de gefailleerde, dan wel als belanghebbende inzake het faillissement van PWG heeft het volgende te gelden.
5.De beslissing
- [gedaagden] elk hun taak als (middellijk) bestuurder van PWG kennelijk onbehoorlijk hebben vervuld;
- kennelijk onbehoorlijke taakvervulling een belangrijke oorzaak is geweest van het faillissement van PWG;
- Wit c.s. elk hoofdelijk aansprakelijk is voor het tekort in de boedel van PWG;
39
/32