ECLI:NL:RBROT:2016:7257

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 september 2016
Publicatiedatum
21 september 2016
Zaaknummer
153595
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Registratie gebruiksdoel verblijfsobject in het kader van de Wet basisregistraties adressen en gebouwen

Op 21 september 2016 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hellevoetsluis. De eiser, eigenaar van een verblijfsobject, verzocht om wijziging van het gebruiksdoel in de basisregistratie van 'overige gebruiksfunctie' naar 'bedrijf'. Dit verzoek werd door verweerder afgewezen, met als argument dat het gebruiksdoel in de Wet basisregistraties adressen en gebouwen (Wet BAG) niet gelijk is aan de planologische bestemming. Eiser stelde dat de registratie onjuist was en dat hij schade had geleden door deze onjuiste registratie.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het gebruiksdoel in de BAG niet verward moet worden met de planologische bestemming en dat de registratie vooral van belang is voor hulpdiensten. De rechtbank oordeelde dat verweerder voldoende had gemotiveerd waarom het verzoek van eiser om aanpassing van de BAG-registratie was afgewezen. Eiser's beroep werd ongegrond verklaard, wat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. De uitspraak werd gedaan door mr. A.I. van Strien, in aanwezigheid van griffier mr. S.M. Joseph, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 1
Zaaknummer: ROT 15/3595

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 september 2016 in de zaak tussen

[naam] te [plaats] , eiser,

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hellevoetsluis, verweerder,
gemachtigde: mr. S. Yavuzyigitoglu.

Procesverloop

Bij brief van 1 juli 2014 heeft eiser verweerder verzocht het gebruiksdoel in de zin van de Wet basisregistraties adressen en gebouwen (Wet BAG) voor het verblijfsobject op het adres [locatie] te wijzigen van ‘overige gebruiksfunctie’ in ‘bedrijf’.
Bij besluit van 31 december 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder eisers verzoek afgewezen.
Bij besluit van 19 mei 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder eisers bezwaar tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 september 2016. Het beroep is gelijktijdig behandeld met het beroep geregistreerd onder zaaknummer ROT 15/3596, in welke zaak heden eveneens uitspraak wordt gedaan. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door F. van Wijk en
F. Luijten.

Overwegingen

1. Eiser is eigenaar van het verblijfsobject op het adres [locatie] (hierna: het object). Bij brief van 1 juli 2014 heeft eiser - naar hij ter zitting desgevraagd heeft bevestigd - verweerder verzocht het gebruiksdoel van het object zoals opgenomen in de BAG-registratie, te weten ‘overige gebruiksfunctie’, te corrigeren en in overeenstemming te brengen met de bestemming die het object heeft in het bestemmingsplan. Volgens eiser heeft het object daarin de bestemming ‘bedrijf’.
2. Bij het primaire besluit heeft verweerder overwogen dat het gebruiksdoel in het kader van de BAG iets anders is dan de planologische bestemming op grond van de Wet ruimtelijke ordening (lees: Wet algemene bepalingen omgevingsrecht; Wabo) en dat niet is gebleken dat het gebruiksdoel, zoals opgenomen in de BAG, onjuist is. Het gebruiksdoel voor het object wordt dan ook ongewijzigd gelaten.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder - met overneming van het advies van de Adviescommissie bezwaarschriften (de commissie) van 20 april 2015 - overwogen dat de BAG primair tot doel heeft het uniform en eenduidig registreren van adressen. Ter zitting heeft verweerder dit nog nader toegelicht en is gezegd dat de registratie van het gebruiksdoel vooral van belang is voor hulpdiensten, zoals brandweer en politie. Deze hulpdiensten kunnen dan, indien zij naar een bepaald object toe moeten, weten wat voor soort pand ze aan kunnen treffen.
Voor zover eiser in bezwaar heeft gewezen op de waardering van het object in het kader van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ), wordt overwogen dat de BAG-registratie een ander doel heeft dan de WOZ-registratie, welke laatste ziet op het bepalen van de waarde van onroerende zaken. Ten aanzien van eisers betoog dat de BAG-registratie niet overeenkomt met het bestemmingsplan, wordt overwogen dat het BAG-gebruiksdoel geen directe relatie heeft met de (planologische) bestemming in het bestemmingsplan.
4. Eiser stelt in beroep dat hem allereerst niet duidelijk is op basis waarvan verweerder de registratie indertijd heeft gewijzigd in ‘overige gebruiksfunctie’. Die registratie is zijns inziens onjuist. Hij wil die gewijzigd zien in ‘bedrijf’.
Eiser stelt dat hij schade heeft geleden vanwege verzuimuren als zelfstandig ondernemer
en daarnaast vanwege inkomstenderving uit verhuur als gevolg van de onjuiste registratie van het object. Deze schade wordt door hem geraamd op € 8.400,- respectievelijk € 24.000,- per jaar.
5. Ingevolge artikel 1, aanhef en onder q, van de Wet BAG wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen verstaan onder verblijfsobject: kleinste binnen een of meer panden gelegen en voor woon-, bedrijfsmatige of recreatieve doeleinden geschikte eenheid van gebruik, die ontsloten wordt via een eigen afsluitbare toegang vanaf de openbare weg, een erf of een gedeelde verkeersruimte, onderwerp kan zijn van goederenrechtelijke rechtshandelingen en in functioneel opzicht zelfstandig is.
6.1.
De rechtbank constateert op basis van de stukken dat het object tot 19 september 2012 in de BAG geregistreerd stond met als gebruiksdoel ‘woonfunctie’ en dat in plaats daarvan per die laatste datum het gebruiksdoel ‘overige gebruiksfunctie’ is opgenomen.
Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat in 1992 een bouwvergunning is verleend voor het bouwen van een veldschuur annex garage op het perceel. Nadat was gebleken dat de veldschuur zonder bouwvergunning was verbouwd tot een woning, is een handhavings-procedure gestart. Deze procedure heeft geleid tot de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 31 maart 2010 (ECLI:NL:RVS:2010:BL9649) waarin is bepaald dat het met het bestemmingsplan strijdige gebruik diende te worden beëindigd. Nadien is geconstateerd dat het pand, als gevolg van de handhavingsprocedure, in de originele staat was teruggebracht. Om deze reden is in de BAG het gebruiksdoel van dit object aangepast van ‘woonfunctie’ naar ‘overige gebruiksfunctie’, wat volgens verweerder passend is voor de veldschuur annex garage. Verweerder heeft er daarbij op gewezen dat een gebruiksdoel wordt afgeleid uit de bouwkundige gebruiksfunctie conform de categorisering van het Bouwbesluit 2012, artikel 1.1, tweede lid. De uitleg van het gebruiksdoel ‘overige gebruiksfunctie’ is: ‘verblijf van mensen speelt ondergeschikte rol’.
De rechtbank kan verweerder hierin volgen. Eisers vraag over het waarom van de wijziging van het gebruiksdoel in de BAG moet daarmee geacht worden genoegzaam te zijn beantwoord. Dat eiser nog steeds meent dat verweerder dit onvoldoende (met stukken) heeft onderbouwd kan daar niets aan afdoen.
6.2.
De rechtbank is met verweerder van oordeel dat het gebruiksdoel in de BAG niet verward moet worden met de planologische bestemming. De BAG registreert het vergunde gebruiksdoel van een bestaand verblijfsobject, hetgeen iets anders is dan de mogelijkheden die een bestemmingsplan wellicht kan bieden door de bestemming die op een bepaald perceel rust. Uit het stelsel van de Wet BAG vloeit voort dat het bestemmingsplan voor de afbakening van verblijfsobjecten geen relevant aspect is (zie ook de uitspraak van de Afdeling van 13 november 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:1980).
Daarnaast heeft de BAG-registratie een andere doelstelling dan de WOZ-registratie, welke laatste plaatsvindt om de waarde van onroerende zaken te bepalen. Indien eiser het niet eens is met die waardebepaling, kan hij rechtsmiddelen aanwenden tegen een jegens hem genomen WOZ-beschikking.
6.3.
De rechtbank komt tot de conclusie dat verweerder genoegzaam heeft gemotiveerd waarom hij eisers verzoek om de BAG-registratie aan te passen voor het verblijfsobject op het adres [locatie] heeft afgewezen.
7. Eisers beroep is ongegrond. Dit betekent dat het bestreden besluit in stand blijft.
8. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.I. van Strien, rechter, in aanwezigheid van
mr. S.M. Joseph, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
21 september 2016.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.