ECLI:NL:RBROT:2016:7271

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 september 2016
Publicatiedatum
21 september 2016
Zaaknummer
4192172 \ CP EXPL 15-9
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van een pachtovereenkomst en betalingsverplichtingen in het kader van agrarisch recht

In deze zaak, behandeld door de Pachtkamer van de Rechtbank Rotterdam, is de ontbinding van een pachtovereenkomst aan de orde. De eiser, Asian Dim-Sum B.V., heeft de gedaagde, wonende te [plaatsnaam], aangeklaagd wegens het niet voldoen aan de betalingsverplichtingen die voortvloeien uit de pachtovereenkomst. De procedure begon met een comparitie van partijen op 14 juli 2015, onder leiding van mr. R.R. Roukema, waarna de zaak verder werd behandeld door mr. P. Joele. De pachtkamer heeft kennisgenomen van verschillende processtukken, waaronder tussenvonnissen en akten van beide partijen. De gedaagde heeft betoogd dat hij geen pacht verschuldigd was, omdat er andere afspraken zouden zijn gemaakt. De pachtkamer heeft echter geoordeeld dat de gedaagde tekort is geschoten in de nakoming van de pachtovereenkomst door geen pachtprijs te voldoen. De pachtkamer heeft vastgesteld dat de gedaagde een bedrag van € 1.860,58 per maand aan pachtpenningen verschuldigd is, te rekenen vanaf het sluiten van de goedgekeurde pachtovereenkomst. De gedaagde heeft geen bewijs kunnen leveren voor zijn stellingen over andere afspraken, waardoor zijn verweer is verworpen. De pachtkamer heeft de ontbinding van de pachtovereenkomst toegewezen en de gedaagde veroordeeld tot ontruiming van het gepachte voor 31 december 2016, met een dwangsom van € 1.000 per dag bij niet-naleving. Daarnaast is de gedaagde veroordeeld tot betaling van achterstallige pacht en wettelijke rente, evenals buitengerechtelijke kosten. De uitspraak is gedaan op 22 september 2016.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Pachtkamer
zaaknummer: 4192172 \ CP EXPL 15-9
uitspraak: 22 september 2016
vonnis van de pachtkamer, zitting houdende te Dordrecht,
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Asian Dim-Sum B.V.,
gevestigd te Barendrecht,
eiseres in de hoofdzaak en in het incident,
gemachtigde: mr. A.A.S. Mosele te Delft,
tegen
[gedaagde] ,
wonende te [plaatsnaam] ,
gedaagde in de hoofdzaak en in het incident,
gemachtigde: P. van de Breevaart te Hendrik-Ido-Ambacht.
Partijen worden hierna aangeduid als “ADS” respectievelijk “ [gedaagde] ”.

1.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de pachtkamer kennis heeft genomen:
  • het tussenvonnis d.d. 15 oktober 2015 en alle daarin reeds vermelde processtukken;
  • de akte d.d. 12 november 2015 van [gedaagde] ;
  • de antwoordakte d.d. 10 december 2015 van ADS;
  • het tussenvonnis d.d. 3 maart 2016, waarbij een comparitie van partijen is bevolen;
  • het proces-verbaal van de op 8 april 2016 gehouden comparitie van partijen.
In deze zaak heeft op 14 juli 2015 een comparitie van partijen plaatsgevonden onder voorzitterschap van mr. R.R. Roukema. Van hetgeen tijdens deze comparitie is verhandeld is aantekening gehouden door de griffier.
Aangezien eind 2015 is besloten dat de zaak verder zal worden behandeld onder voorzitterschap van mr. P. Joele, is aan partijen de gelegenheid geboden te verzoeken om een nieuwe mondelinge behandeling. Dit heeft geleid tot de hiervoor bedoelde comparitie van partijen d.d. 8 april 2016.

2.De beoordeling van de vordering

2.1
Verwezen wordt naar hetgeen in het tussenvonnis van 15 oktober 2015 reeds is overwogen over het geschil tussen partijen.
In de hoofdzaak
2.2
In het tussenvonnis van 15 oktober 2015 is onder meer overwogen dat de tussen partijen gesloten ‘huurovereenkomst’ aan de grondkamer is voorgelegd en is aangemerkt als een pachtovereenkomst en behoudens de hoogte van de pachtprijs is goedgekeurd. Daarom zal, zo is in het tussenvonnis overwogen, in het onderhavige geschil deze pachtovereenkomst als uitgangspunt dienen te worden genomen.
Vervolgens is in het tussenvonnis overwogen dat, uitgaande van de pachtovereenkomst, kan worden geoordeeld dat [gedaagde] is tekortgeschoten in de nakoming van de pachtovereenkomst door “tot op heden” geen pachtprijs te voldoen, althans niet op de wijze zoals in de overeenkomst is vermeld.
In rechtsoverweging 4.4 overwoog de pachtkamer in het tussenvonnis echter, dat aan [gedaagde] kan worden toegegeven dat het opmerkelijk is dat ADS hem pas na acht jaar, na goedkeuring door de pachtkamer, in gebreke heeft gesteld en de achterstallige pacht/huur is gaan vorderen en dat tevens opmerkelijk is dat ADS pas na zoveel jaren de overeenkomst ter goedkeuring aan de grondkamer heeft voorgelegd, hetgeen steun geeft aan het verweer van [gedaagde] dat de rechtsverhouding werd beheerst door andere of nadere afspraken. De pachtkamer overwoog in dit verband dat [gedaagde] die afspraken zal hebben te bewijzen.
2.3
De pachtkamer gaf [gedaagde] (in rechtsoverweging 4.6) de gelegenheid, alvorens hem toe te laten tot bewijslevering, de door hem gestelde andere afspraken te preciseren, wat de pachtkamer geraden voor kwam aangezien uit hetgeen [gedaagde] tot dan toe had aangevoerd kon worden afgeleid dat volgens [gedaagde] partijen geen pachtprijs hadden afgesproken, maar wel (op enig moment) dienden af te rekenen en dat het niet betalen van pacht was verdisconteerd in de lage prijzen die [gedaagde] voor de producten ontving.
2.4
Daarnaast heeft de pachtkamer in rechtsoverweging 4.5 overwogen dat het, anders dan ADS heeft aangevoerd, in dit geval niet gaat om verrekening van een tegenvordering, maar om een nadere overeenkomst, althans nadere afspraken, zodat het beroep van ADS op artikel 6:136 BW faalt. Voorts overwoog de pachtkamer nog dat voorbij wordt gegaan aan de stelling van ADS dat [gedaagde] de percelen in onderpacht heeft gegeven (rechtsoverweging 4.7) en aan de stelling dat [gedaagde] concurrerende activiteiten heeft ontplooid (rechtsoverweging 4.8).
2.5
In aansluiting op het vorenstaande wordt het volgende overwogen. [gedaagde] is, zoals hiervoor vermeld, in de gelegenheid gesteld de door hem gestelde nadere afspraken te preciseren. Beoordeeld moet thans worden of hij hierin voldoende is geslaagd om toegelaten te (kunnen) worden tot bewijs van die door hem gestelde nadere afspraken.
2.6
In dit verband is van belang om vast te stellen, dat, nu tegen de beslissing van de grondkamer waarbij de pachtovereenkomst is gewijzigd zoals in het tussenvonnis is vermeld, geen beroep is ingesteld, die beslissing onherroepelijk is geworden. Dit betekent dat er sinds het sluiten van de overeenkomst in 2006 steeds sprake is geweest van een pachtovereenkomst. Voorts betekent dit dat [gedaagde] de door de grondkamer gewijzigde pachtprijs van € 22.327,- per jaar (€1.860,58 per maand) in beginsel vanaf de datum van het sluiten van de pachtovereenkomst verschuldigd is, tenzij vast komt te staan dat er andere of nadere afspraken zijn gemaakt tussen partijen ingevolge welke [gedaagde] geen pacht behoefde te betalen.
2.7
[gedaagde] heeft met betrekking tot zijn betalingsverplichtingen jegens ADS twee verweren gevoerd:
1. [gedaagde] hoefde in het geheel geen ‘huur’ te betalen, en
2. Voor zover [gedaagde] wél ‘huur’ diende te betalen is deze vordering op hem teniet gegaan door verrekening, aangezien ADS de ‘huur’ heeft verdisconteerd in de prijzen die zij aan [gedaagde] heeft betaald voor de door [gedaagde] geleverde producten.
Ad 1.
2.8
Bij conclusie van antwoord heeft [gedaagde] aangevoerd dat er een ‘huurcontract’ is opgesteld onder de uitdrukkelijke afspraak dat dit niet tussen partijen zou gelden, maar alleen ten behoeve van de bank was, zodat hij niet gehouden was de in het contract vermelde ‘huurprijs’ te betalen, maar dat is afgesproken dat bij eventuele terugkoop van de percelen in 2009 bekeken zou worden welke vergoeding [gedaagde] zou betalen voor het gebruik.
2.9
Dit standpunt impliceert naar het oordeel van de pachtkamer reeds dat tussen partijen is overeengekomen dat [gedaagde] enige vergoeding voor het gebruik van de percelen gedurende de eerste drie jaar zou betalen, zij het dat bij het maken van deze afspraken nog niet vast stond hoeveel de bedoelde vergoeding zou bedragen.
2.1
Bovendien is aannemelijk dat er nadien tussen partijen ook daadwerkelijk over de hoogte van de vergoeding gesproken is. In dit verband wordt verwezen naar hetgeen is vermeld in de als productie 8 door ADS overgelegde brief van de vader van [gedaagde] , die als bijlage was gevoegd bij een mailbericht van 21 juli 2012 van [gedaagde] aan de heer [T.] ., in welke brief onder meer het volgende is vermeld:
“Wij hebben gesproken over een voorstel voor de vergoeding voor het gebruik van de tuinderij te [plaatsnaam] vanaf 2006.Onze afspraken waren – wij zien later wel bij de terugkoop.Er is ook gesproken over een vergoeding die in ieder geval gelijk zou zijn aan de rente.Ik dacht 6%.Een normale marktconforme vergoeding zou zijn Euro 0,25 per meter per maand.Dit zou neerkomen op 9600 maal 0,25 per maand is Euro 2400,-- per maand is Euro 28.800, per jaar. In dat geval betaalt de verhuurder verzekeringen en onderhoud e.d.Rekenen wij 6% is dit Euro 27.000,-- per jaar.Ik heb een lijstje bijgevoegd, uitgaande van de 6% berekening.Ik hoop dat je daarmee verder kunt.Voor de overige eventuele verrekeningen zullen wij een opstelling maken als bespreekpapier. (…)”Het bedoelde lijstje luidt als volgt:
“Uitgangspunt vergoeding voor gebruik kassen te [plaatsnaam] .
2006 6 maanden Euro 13.500,--
2007 12 maanden Euro 27.000,--
2008 12 maanden Euro 27.000,--2009 12 maanden Euro 27.000,--2010 12 maanden Euro 27.000,--2011 12 maanden Euro 27.000,--2012 6 maanden Euro 13.500,--“
2.11
De hiervoor bedoelde brief behelst in feite een voorstel van [gedaagde] voor de hoogte van de vanaf 1 september 2006 tot 1 juli 2012, mitsdien inclusief de eerste drie jaar, verschuldigde pacht. Van de zijde van [gedaagde] is tijdens de comparitie van partijen d.d. 8 april 2016 nog getracht dit beeld te ontkrachten met de opmerking:
“Dat in dit mailbericht sprake is van een vergoeding voor het gebruik van de tuinderij vanaf 2006 moet u wegdenken. Het ging om niet meer dan een voorlichting aan eiseres over de prijzen die voor grond gelden in de Hoeksche waard.”.Deze opmerking overtuigt echter geenszins aangezien de brief niet alleen begint met een verwijzing naar een gesprek tussen partijen over een vergoeding voor
het gebruik van de tuinderij te [plaatsnaam] vanaf 2006(hetgeen moet slaan op het gepachte), maar vervolgens in de rekenexercitie ook de gegevens van de oppervlakte van het gepachte als grondslag van de berekening worden gebruikt, terwijl bij het geven (in 2012) van een indicatie van de grondprijzen in genoemde polder niet een overzicht vanaf 2006 met telkens dezelfde bedragen voor de hand ligt, maar veeleer een opgave van verschillende op dat moment (in 2012) in deze polder geldende prijzen voor het gebruik van warenhuizen. Dat moet worden ‘weggedacht’ dat in deze e-mail en brief sprake is van een vergoeding voor het gebruik van het gepachte vanaf 2006, acht de pachtkamer dan ook volstrekt ongeloofwaardig, zodat daaraan wordt voorbijgegaan.
2.12
Bovendien heeft de gemachtigde van [gedaagde] in een e-mailbericht van 18 november 2014 aan de gemachtigde van ADS onder meer geschreven:
“(…) De vaststelling van de pachtprijs door de Grondkamer (…) wordt ook door ons erkend (…). Maar deze beschikking heeft geen enkele invloed op de manier, waarop de vastgestelde pachtprijs moet worden betaald, casu quo is voldaan middels het betalen door uw cliënt van té lage prijzen voor de door [gedaagde] geleverde producten aan Asian Dim Sum. (…)”In deze e-mail wordt de wijze waarop de pacht door [gedaagde] moet worden (of reeds is) betaald betwist, maar niet dàt [gedaagde] pacht verschuldigd is.
2.13
Tijdens de comparitie van partijen d.d. 8 april 2016 heeft [gedaagde] nog het standpunt ingenomen dat er in zijn optiek niets hoefde te worden betaald voor het gebruik van het gepachte gedurende de eerste drie jaar, omdat er na ommekomst van die eerste drie jaar immers tussen zijn vader en [T.] . is afgesproken dat partijen
‘zouden doorgaan zoals in het begin en dat betekende dus ook: geen huur betalen.’Dit standpunt staat evenwel haaks op de inhoud van de hiervoor geciteerde brief van de vader van [gedaagde] aan [T.] ., waaruit valt af te leiden dat er tussen hen wel degelijk is gesproken over een vergoeding voor het gebruik, óók voor het gebruik gedurende de eerste drie jaar.
2.14
De pachtkamer verwerpt op grond van het vorenstaande dan ook het verweer van [gedaagde] dat hij in het geheel geen vergoeding voor het gebruik van de gepachte percelen hoefde te betalen.
Ad 2.
2.15
Niet aannemelijk is dat partijen op enig moment zijn overeengekomen dat, zoals tijdens de comparitie van partijen d.d. 14 juli 2015 van de zijde van [gedaagde] is verklaard, er geen pacht werd betaald omdat de afspraak was dat de pacht werd verrekend in de prijzen die ADS betaalde voor de producten die [gedaagde] aan haar leverde. Deze stelling vindt geen steun in de overgelegde stukken. Bovendien staat deze stelling haaks op het door [gedaagde] in de akte na tussenvonnis ingenomen standpunt dat is afgesproken dat bij een eventuele terugkoop in goed onderling overleg bekeken zou worden of er door hem
‘een extra bedrag’voldaan zal worden voor het gebruik van de warenhuizen en dat hij heeft moeten ervaren dat ADS,
‘geheel in strijd met deze afspraken’in de prijsstelling van de door [gedaagde] geleverde producten ten onrechte huur is gaan verrekenen door prijzen vast te stellen onder de productiekosten. In het gebruik door [gedaagde] van de woorden
‘is gaan verrekenen’ligt immers besloten dat er nu juist geen afspraak is gemaakt over het verrekenen van de ‘huur’ of pacht in de prijzen die ADS betaalde voor de door [gedaagde] geleverde producten.
2.16
Mogelijk heeft bij [gedaagde] in de loop van de overeenkomsten met ADS de mening postgevat dat ADS de huur/pacht is gaan verdisconteren in de prijzen die zij [gedaagde] betaalde voor de door hem geleverde producten. Dat dit het geval is geweest, is door ADS echter uitdrukkelijk betwist en valt ook niet af te leiden uit de door partijen in het geding gebrachte stukken. Dat [T.] . op enig moment aan [gedaagde] heeft tegengeworpen dat hij geen pacht of huur betaalde, kan ook worden geïnterpreteerd als een feitelijke vaststelling van [T.] . en levert niet per se een erkenning op dat [gedaagde] geen huur
hoefdete betalen. Bovendien is het vreemd dat ADS zou zijn gaan verrekenen, terwijl volgens [gedaagde] de afspraak was dat hij geen ‘huur’ hoefde te betalen.
2.17
Dat er aan deze door [gedaagde] gestelde wijze van verrekening een partijafspraak ten grondslag lag, staat, mede gelet op hetgeen door [gedaagde] na het tussenvonnis nog is aangevoerd, in rechte vooralsnog niet vast en hetzelfde geldt voor de stelling van [gedaagde] dat ADS dat zonder afspraak tussen partijen is gaan doen.
2.18
De vraag is dan of [gedaagde] , op wie de bewijslast rust ten aanzien van de door hem gestelde nadere afspraken, tot bewijslevering zal moeten worden toegelaten. Om voor bewijslevering in aanmerking te komen dient een partij voldoende concrete feiten en omstandigheden te stellen, die, indien bewezen, van invloed kunnen zijn op de uitkomst van de procedure. Ten tijde van het wijzen van het tussenvonnis had [gedaagde] niet, althans onvoldoende, aan de op hem rustende stelplicht voldaan en de pachtkamer heeft hem daarom de gelegenheid geboden de door hem gestelde nadere afspraken te preciseren.
2.19
Na het tussenvonnis heeft [gedaagde] echter weinig of niets toegevoegd aan hetgeen hij daarvoor reeds te berde had gebracht. Er is voornamelijk sprake van herhaling of geringe wijziging van hetgeen [gedaagde] reeds eerder had gesteld en van nadere concretisering daarvan is geen sprake. De pachtkamer is daarom van oordeel dat [gedaagde] zijn stellingen onvoldoende nader heeft gepreciseerd en dat er, met inachtneming van hetgeen door [gedaagde] na het tussenvonnis is aangevoerd, geen aanleiding bestaat om [gedaagde] toe te laten tot het bewijs van de door hem gestelde nadere afspraken, zulks mede gelet op het feit dat zijn stellingen over de (on)verschuldigdheid van de pachtpenningen, zoals hiervoor geconstateerd, bovendien hier en daar tegenstrijdig zijn.
2.2
Dit leidt tot het oordeel dat de door [gedaagde] gestelde nadere afspraken in rechte niet komen vast te staan en dat zijn daarop gebaseerde verweer dient te worden verworpen.
2.21
[gedaagde] is derhalve een bedrag ad € 1.860,58 per maand aan pachtpenningen verschuldigd aan ADS, te rekenen vanaf het sluiten van de door de Grondkamer gewijzigd goedgekeurde pachtovereenkomst. Door aan deze betalingsverplichting niet te voldoen is er sprake van een tekortkoming in de nakoming van de pachtovereenkomst aan de zijde van [gedaagde] . Deze tekortkoming rechtvaardigt in beginsel de ontbinding van de pachtovereenkomst.
rechtsverwerking
2.22
Het beroep van [gedaagde] op rechtsverwerking is gebaseerd op de door hem gestelde nadere afspraken. Nu de gestelde nadere afspraken, zoals hiervoor is overwogen, in rechte niet komen vast te staan en het daarop gebaseerde verweer van [gedaagde] wordt verworpen, dient ook zijn verweer op rechtsverwerking te worden verworpen.
verrekening
2.23
Hierbij moet onderscheid worden gemaakt tussen verrekening van de pacht met de prijzen van de door [gedaagde] geleverde producten enerzijds en het beroep van [gedaagde] op een vordering van hem op ADS, waarmee hij het door hem verschuldigde wenst te verreken, anderzijds. Dit laatste moet worden aangemerkt als een beroep op artikel 6:136 BW.
2.24
Het verweer van [gedaagde] dat de pacht door ADS is verrekend met de prijzen van de door hem geleverde agrarische producten komt in rechte niet vast te staan, zodat dit beroep op verrekening wordt verworpen.
2.25
Voor zover [gedaagde] een beroep heeft willen doen op verrekening van zijn (pretense) tegenvordering op ADS met hetgeen ADS in deze procedure van hem vordert, wordt het volgende overwogen. Dat dit aan de orde is, is door de pachtkamer in het tussenvonnis in rechtsoverweging 4.5 miskend, zodat daar toen ten onrechte is overwogen dat het in dit geval niet gaat om verrekening van een tegenvordering. In zoverre komt de pachtkamer terug op dit in het tussenvonnis gegeven oordeel.
ADS heeft het bestaan van bedoelde tegenvordering gemotiveerd betwist. Artikel 6:136 BW bepaalt dat de rechter een vordering, ondanks een beroep van de gedaagde op verrekening, kan toewijzen, indien de gegrondheid van dit verweer niet op eenvoudige wijze is vast te stellen en de vordering overigens voor toewijzing vatbaar is. Deze situatie is hier naar het oordeel van de pachtkamer aan de orde. Door [gedaagde] zijn geen bescheiden in het geding gebracht ter onderbouwing van zijn vordering, zodat, gelet op de betwisting van die vordering door ADS, de gegrondheid van het verweer van [gedaagde] niet op eenvoudige wijze kan worden vastgesteld. Bovendien heeft [gedaagde] terzake geen eis in reconventie ingesteld, in het kader waarvan er ruimte zou moeten zijn om de gegrondheid van de vordering vast te stellen, zodat ook om die reden er geen aanleiding bestaat om een nader onderzoek in te stellen naar de gestelde (tegen)vordering van [gedaagde] . Het beroep op verrekening wordt daarom op grond van het bepaalde in artikel 6:136 BW verworpen.
2.26
De pachtkamer zal de gevorderde ontbinding van de pachtovereenkomst als gegrond toewijzen en [gedaagde] veroordelen om het gepachte te ontruimen, waarbij de ontruiming, gelet op de omstandigheden van het geval, zal worden bepaald op uiterlijk 31 december 2016. De aan deze veroordeling te verbinden dwangsom wordt, gelet op de omstandigheden van het geval, gematigd tot € 1.000,-- per dag, terwijl tevens zal worden bepaald dat [gedaagde] niet meer dan in totaal € 50.000,-- aan dwangsommen zal kunnen verbeuren.
2.27
De gevorderde achterstand in de betaling van de pacht ad € 193.500,67 tot 1 mei 2015
(€ 178.616,- + € 14.884,67) is cijfermatig juist en zal als gegrond worden toegewezen.
2.28
Voor wat de doorbetaling van de pacht vanaf mei 2015 tot aan de ontruiming betreft heeft ADS een bedrag van € 1.860,54 per maand gevorderd. Dit bedrag is vier centen minder dan de jaarlijkse pacht omgerekend per maand en zal als gegrond (moeten) worden toegewezen, aangezien de rechter niet meer mag toewijzen dan is gevorderd.
2.29
Ook de gevorderde wettelijke rente over € 178.616,- vanaf 11 november 2014 is, als schriftelijk aangezegd, toewijsbaar, evenals de gevorderde wettelijke rente over de pacht ad € 1.860,54 vanaf 1 oktober 2014 en, voor de resterende duur van de pachtovereenkomst steeds vanaf de eerste dag van iedere maand.
2.3
De gevorderde buitengerechtelijke kosten ad € 5.775,- zullen worden toegewezen tot het bedrag van € 2.710,01, welk bedrag jegens partij [gedaagde] redelijk is, gelet op de tarieven volgens welke zodanige kosten aan de opdrachtgevers gewoonlijk in rekening worden gebracht. De gevorderde rente over de buitengerechtelijke kosten is niet toewijsbaar, nu niet is gesteld of gebleken dat de kosten vóór dagvaarding dan wel vóór de ingebrekestelling door ADS zijn betaald aan de gemachtigde.
2.31
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten.
In het incident
2.32
In het vonnis d.d. 15 oktober 2015 is de vordering in incident afgewezen, maar is de beslissing ten aanzien van de kostenveroordeling in het incident aangehouden.
2.33
Nu ADS in het incident in het ongelijk is gesteld zal zij worden veroordeeld in de proceskosten in het incident.

3.De beslissing

De pachtkamer:
in de hoofdzaak
ontbindt de tussen partijen bestaande pachtovereenkomst;
veroordeelt [gedaagde]
-
het perceel grond inclusief de zich daarop bevindende glasopstallen met toebehoren en de onderliggende en bijliggende grond, gelegen nabij de [straat- en plaatsnaam], [kadastrale aanduiding], en
-
het perceel grond inclusief de zich daarop bevindende glasopstallen met toebehoren en de
onderliggende en bijliggende grond, gelegen nabij de [straat- en plaatsnaam]
, kadastraal bekend gemeente [plaatsnaam], [kadastrale aanduiding]
,
met het zijne en de zijnen uiterlijk 31 december 2016 te ontruimen, ontruimd te laten en te verlaten onder afgifte van sleutels en toegangscodes van de zich daarop bevindende opstallen;
zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,--per dag, een gedeelte van een dag daaronder te verstaan, dat [gedaagde] niet aan het bevel tot ontruiming voldoet, met de bepaling dat [gedaagde] ten hoogste een bedrag van € 50.000,-- aan dwangsommen zal kunnen verbeuren;
veroordeelt [gedaagde] om aan ADS te betalen een bedrag van
€ 193.500,67 ter zake van achterstand in de betaling van de pacht, berekend tot 1 mei 2015;
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan ADS van een bedrag van € 1.860,54 per maand vanaf mei 2015, steeds uiterlijk te voldoen op de laatste dag voorafgaand aan de maand waarop het onroerend goed door [gedaagde] wordt gepacht c.q. gebruikt, tot de maand waarin het onroerend goed door [gedaagde] zal zijn ontruimd;
veroordeelt [gedaagde] om aan ADS te betalen de wettelijke rente over € 178.616,-- vanaf 11 november 2014 tot aan de dag van de algehele voldoening;
veroordeelt [gedaagde] om aan ADS te betalen de wettelijke rente over de maandelijks verschuldigde pacht ad € 1.860,54 vanaf 1 oktober 2014 en, voor de resterende duur van de pachtovereenkomst, steeds vanaf de eerste dag van iedere maand nadien tot de dag der algehele voldoening van de voor de betreffende maand verschuldigde pacht;
veroordeelt [gedaagde] om aan ADS te betalen € 2.710,91 aan buitengerechtelijke incassokosten;
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van ADS vastgesteld op € 1.026,19 aan verschotten en € 2.800,- aan salaris voor de gemachtigde;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het meer of anders gevorderde.
in het incident
veroordeelt ADS in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [gedaagde] vastgesteld op € 400,- aan salaris voor de gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door de pachtkamer, bestaande uit mr. P. Joele, voorzitter en
G.A.J. Baars en P.G. Stehouwer, leden, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.
443