Overwegingen
1. Vergunninghouder heeft de omgevingsvergunningen voor het kappen van de zeven bomen aangevraagd, in verband met het project Herinrichting Openbare Ruimte De Open Waard. Ten behoeve van de bouw van Gebouw A en de definitieve herinrichting van de openbare ruimte dient een aantal bomen verwijderd te worden voor de aanleg van parkeervoorzieningen.
2. Aan de bestreden besluiten heeft verweerder ten grondslag gelegd dat de bomen waarvoor de omgevingsvergunningen zijn aangevraagd, geen onderdeel uitmaken van de “Lijst Beschermde Houtopstand”. Daarom geldt voor deze bomen op grond van artikel 4:14 van de Algemene plaatselijke verordening Oud-Beijerland 2016 (APV) een algemeen kapverbod. De weigeringsgronden genoemd in artikel 4:15 van de APV doen zich niet voor. Het gaat om bomen in (toekomstig) openbaar gebied in het projectgebied De Open Waard. In het bestemmingsplan “De Open Waard” (onherroepelijk sinds 4 mei 2016) wordt de herontwikkeling van dit openbaar gebied juridisch-planologisch mogelijk gemaakt. De betreffende bomen staan in het plangebied van de herontwikkeling, te weten binnen de bestemming “Verkeer- verblijfsgebied”. Op basis van het stedenbouwkundig ontwerp is ter plaatse van de betreffende bomen, de aanleg van parkeerplaatsen voorzien. In het kader van de totstandkoming van het betreffende bestemmingsplan heeft een belangenafweging plaatsgevonden tussen parkeren en groen. Met verwijzing naar de toelichting behorende bij het bestemmingsplan is de aanleg van voldoende parkeerplaatsen een belangrijke voorwaarde geweest. Het in stand houden van de betreffende bomen betekent een beperking van het aantal bruikbare parkeerplaatsen en is van invloed op de bereikbaarheid van deze parkeerplaatsen in het plangebied. Verweerder acht het belang van voldoende goede bereikbare parkeervoorzieningen in het projectgebied een algemeen belang dat zwaarder weegt dan het behoud van de onderhavige bomen op deze plaats. De bomen hebben onvoldoende beeldbepalende waarde. Om de gevolgen voor de leefomgeving te beperken verbindt verweerder aan de omgevingsvergunningen de voorwaarden dat vergunninghouder wordt verplicht om ter compensatie van de te kappen platanen in totaal zeven bomen van het soort Liriondendron Tulipifera te herplanten. Verweerder heeft onderzocht of het verplanten van de bomen mogelijk is, en heeft vastgesteld dat dit mogelijk is, maar dat de kosten van de verplaatsing, met het risico van het niet aanslaan van de bomen op een andere plaats, niet in verhouding staat tot de kosten van het planten van nieuwe bomen. Verweerder acht het niet onredelijk dat de bomen reeds vooruitlopend op de definitieve inrichting worden gekapt, in verband met de veiligheid tijdens het bouwen, het bouwverkeer, en het kunnen beschikken over voldoende parkeerplaatsen.
3. Verzoekers stellen dat verweerder met het afgeven van de omgevingsvergunningen geen rekening heeft gehouden met de belangen van verzoekers als bewoners. De bomen zijn voor de wijk Zoomwijck van grote natuur- en gezondheidswaarde, beeldbepalend en dragen bij aan de leefbaarheid. Ze vormen met de rest van de platanen aan de Zoomwijcklaan het groene lint van de laan, dat beeldbepalend is voor de laan en de wijk. Kappen zou dit landschappelijk beeld ernstig verstoren en onomkeerbaar uit balans brengen. In overleg met verweerder zijn er alternatieven voor de kap aangedragen, zoals verplanten en elders op het terrein of in de directe omgeving plaatsen van platanen, zodat het groen kapitaal behouden blijft. Verweerder heeft hier onvoldoende gedegen onderzoek naar gedaan. Verzoekers stellen dat de platanen zijn in te passen in het geplande parkeerterrein. Dat de platanen de ingetekende parkeerplaats in de weg staan en dat ze de draaicirkel van een bouwkraan hinderen zouden geen rechtsgeldige redenen mogen zijn om tot natuurvernietiging over te gaan. De bomen zijn van belang voor de luchtkwaliteit in de wijk, het microklimaat, de afvoer van (regen)water en dienen als toevluchtsoord voor vele vogels en dieren, zoals de ekster, de zwaluw en vleermuizen. Uit de toelichting bij het bestemmingsplan blijkt dat de platanen van belang kunnen zijn voor vleermuizen. Er is geen rekening gehouden met de natuurwaarden en de Flora- en faunawet (Ffw). Bij de “Lijst Beschermde Houtopstand” ontbreekt een gewaarmerkte kaart waarop de te beschermen bomen staan aangegeven. Daardoor blijft het onduidelijk welke bomen wel of niet beschermd moeten worden. Volgens de lijst zijn er 90 platanen aan de Zoomwijcklaan beschermenswaardig.
4. Vergunninghouder heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van een connex en ontvankelijk bezwaarschrift, omdat niet alle verzoekers het bezwaarschrift ondertekend hebben. Degene die het bezwaarschrift heeft ondertekend kan vanwege de afstand van de woning tot de te kappen bomen niet als belanghebbende worden aangemerkt. Voorts stelt vergunninghouder dat er thans geen “Lijst Beschermde Houtopstand” bestaat, zodat het toetsingskader bestaat uit de artikelen 4:14 en 4:15 van de APV. Verweerder heeft een discretionaire bevoegdheid om de vergunningen te verlenen of te weigeren en de besluiten moeten daarom terughoudend worden getoetst. Ten aanzien van de natuurwaarde is van belang dat vleermuizen niet worden verstoord omdat er genoeg platanen over blijven voor de vleermuizen. In de belangenafweging is de parkeerdruk van groot belang geacht, er geldt een verzwaarde parkeernorm voor het project. Verweerder was niet verplicht om een herplantplicht op te leggen en de keuze om de bomen te verplaatsen of om nieuwe bomen te plaatsen is eveneens een discretionaire bevoegdheid. Vergunninghouder acht het besluit tot het opleggen van een herplantplicht van nieuwe bomen niet onredelijk.
5. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Voor zover de daartoe uit te voeren toetsing meebrengt dat de rechtmatigheid van het bestreden besluit wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter een voorlopig karakter en is dat oordeel niet bindend voor de beslissing op bezwaar of eventueel in de hoofdzaak.
6. De voorzieningenrechter stelt vast dat ten aanzien van twee verzoekers, te weten [verzoeker 8] en [verzoeker 9] , wonende op het adres [adres] , gelet op de geringe afstand tussen hun woning en de bomen, aannemelijk is dat hun belangen rechtstreeks bij de bestreden besluiten zijn betrokken. Hoewel ten aanzien van de overige verzoekers de afstand van hun woning tot de te kappen bomen dermate groot is dat zij waarschijnlijk niet als belanghebbenden kunnen worden aangemerkt, is in ieder geval ten aanzien van twee belanghebbenden sprake van een ontvankelijk verzoek, zodat de voorzieningenrechter dit kan beoordelen. Dat genoemde belanghebbenden [verzoeker 8] en [verzoeker 9] het bezwaarschrift thans (nog) niet hebben mede-ondertekend, doet aan het voorgaande niet af, omdat zij door verweerder in de gelegenheid moeten worden gesteld om dit verzuim te kunnen herstellen, en niet op voorhand onaannemelijk is dat zij het verzuim zullen herstellen.
7. Ten aanzien van het spoedeisend belang is ter zitting gebleken dat vergunninghouder van plan is om op betrekkelijk korte termijn de bomen te kappen en dat niet is komen vast te staan dat er niet wordt gekapt voordat verweerder heeft beslist op het bezwaarschrift. Derhalve hebben verzoekers voldoende spoedeisend belang bij de gevraagde voorziening.
8. Het betoog van verzoekers dat onduidelijk is welke bomen moeten worden beschermd, faalt. Door verweerder is ter zitting toegelicht dat er thans geen geldige “Lijst Beschermde Houtopstand” bestaat. Er was een bomenlijst opgesteld maar de daarbij behorende gewaarmerkte kaart ontbreekt, waardoor de lijst nimmer rechtsgeldig is geworden. Er zijn derhalve geen bomen die op grond van een dergelijke lijst moeten worden beschermd. De artikelen uit de APV over de beschermde houtopstand zijn dan ook reeds daarom niet van toepassing. Ten overvloede overweegt de voorzieningenrechter bovendien dat is gebleken dat op de lijst weliswaar platanen aan de Zoomwijcklaan stonden opgenomen als waardevolle bomen, maar niet de platanen aan de Molenaar die in onderhavige procedure in geding zijn.
9. Het toepasselijke toetsingskader bestaat uit de artikelen 4:14 en 4:15 van de APV. Uit dit toetsingskader volgt dat verweerder een discretionaire bevoegdheid toekomt om een omgevingsvergunning om bomen te vellen te weigeren, verlenen of onder voorschriften of beperkingen verlenen. Gelet op de discretionaire bevoegdheid van verweerder dient een besluit tot weigeren of verlenen van de omgevingsvergunning door de bestuursrechter terughoudend te worden getoetst.
10. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder deugdelijk heeft gemotiveerd waarom na afweging van alle belangen is besloten tot verlening van de omgevingsvergunningen tot het kappen van de zeven platanen. Naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter is de uitkomst van deze belangenafweging niet onredelijk. Verweerder heeft meer belang mogen hechten aan het algemeen belang van voldoende en goed bereikbare parkeerplaatsen in het projectgebied dan aan het behoud van de bomen in geding. Verweerder heeft hierbij betrokken dat de bomen onvoldoende beeldbepalende waarde hebben in tegenstelling tot de platanen die langs de Zoomwijcklaan staan. Dit is door verzoekers niet gemotiveerd bestreden. Verzoekers kunnen niet worden gevolgd in hun stelling dat verweerder geen rekening heeft gehouden met hun belangen als omwonenden. Verweerder heeft de belangen van verzoekers immers kenbaar betrokken bij de besluitvorming. Zonder dat daartoe een verplichting bestaat heeft verweerder een herplantplicht opgelegd aan vergunninghouder. De gevolgen van het kappen van de platanen voor de leefomgeving van verzoekers, zoals die door hen zijn aangevoerd, zijn hierdoor zeer beperkt. Anders dan verzoekers lijken te veronderstellen was verweerder niet verplicht tot het onderzoeken van alternatieven voor de kap, zoals het verplaatsen van de bomen. Uit zorgvuldigheid heeft verweerder dit wel laten onderzoeken. In het bestreden besluit heeft verweerder deugdelijk gemotiveerd waarom is besloten tot het opleggen van een herplantplicht en niet tot het verplaatsen van de platanen. Ter zitting heeft verweerder nader toegelicht dat het verplaatsen van de platanen volgens de geraadpleegde deskundige (Pius Floris Boomverzorging) ongeveer € 30.000,- per boom zou kosten, terwijl het risico bestaat dat de bomen het niet zullen overleven. Ter zitting is voorts naar voren gekomen dat de nieuw te planten bomen ongeveer € 1.500,- per stuk zullen kosten. Nog daargelaten dat de voorzieningenrechter geen aanleiding ziet hieraan te twijfelen ziet hij gelet op het voorgaande ook overigens geen grond voor het oordeel dat verweerder nader onderzoek had moeten doen.
11. Voor zover verzoekers stellen dat de omgevingsvergunningen niet verleend hadden mogen worden omdat de bomen dienen als toevluchtsoord voor vele vogels en dieren, overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Verzoekers hebben hun stelling niet nader toegelicht en onderbouwd. Uit de toelichting bij het bestemmingsplan “De Open Waard”, waarmee het gehele project juridisch-planologisch is mogelijk gemaakt, blijkt dat er in verband met de ecologische gevolgen een uitgebreid bureauonderzoek, een quickscan vleermuizen en broedvogels en nader onderzoek vleermuizen zijn uitgevoerd. De rapporten van deze onderzoeken zijn als bijlagen bij de toelichting gevoegd. Uit het dossier blijkt dat er recenter een quickscan zou zijn uitgevoerd, gedateerd op 4 april 2016, maar deze bevindt zich niet bij de stukken in het dossier en kan daarom door de voorzieningenrechter niet bij de beoordeling worden betrokken.
Uit de quickscan behorend bij de toelichting van het bestemmingsplan blijkt niet dat in de platanen mogelijk broedvogels hun vaste rust- en verblijfsplaats dan wel broedplaats hebben. Door verzoekers is niet gesteld of aannemelijk gemaakt dat dit thans anders is. Bovendien kan een eventuele verstoring van broedende vogels worden voorkomen door de werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren, zoals in de toelichting bij het bestemmingsplan staat aangegeven. Bovendien heeft verweerder vergunninghouder in de omgevingsvergunningen gewezen op de zorgplicht op grond van de Ffw.
Uit de onderzoeken naar de vleermuizen blijkt dat in het plangebied geen aanwijzingen zijn gevonden van het voorkomen van verblijfplaatsen van vleermuizen. De gewone dwergvleermuis is foeragerend vastgesteld ter plaatse van en rond de platanen in het noordoosten van het plangebied. Ten tijde van het onderzoek werd uitgegaan van het plan om één tot zes platanen te kappen, waarover namens vergunninghouder ter zitting is gesteld dat dit de platanen betreft die aan de Zoomwijcklaan staan. Bij kap van deze platanen zouden volgens het onderzoek voldoende platanen overblijven om effecten op vleermuizen uit te sluiten, mede op grond van het feit dat de gewone dwergvleermuis weinig verstoringsgevoelig is. Effecten op vleermuizen zijn dan ook uitgesloten, zodat de uitvoering van het plan in die zin niet in strijd is met de Ffw. Verzoekers hebben deze conclusie niet bestreden. Daarnaast is niet gesteld of gebleken dat er voor wat betreft de vleermuizen thans sprake zou zijn van een andere situatie dan ten tijde van de onderzoeken. De voorzieningenrechter acht het overigens niet aannemelijk dat het feit dat er zeven platanen worden gekapt in plaats van zes, en dat dit andere platanen betreft dan in de onderzoeken was voorzien, zou kunnen leiden tot een andere conclusie. Bovendien beschermt artikel 11 van de Ffw niet het gehele leefgebied van de vleermuizen, maar slechts nesten, holen of andere voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen. Aantasting van niet met vaste rust- of verblijfplaatsen samenvallende vliegroutes of foerageergebied van vleermuizen valt alleen binnen de reikwijdte van artikel 11 van de Ffw, indien door de aantasting van de vliegroutes of het foerageergebied de ecologische functionaliteit van de buiten het plangebied gelegen vaste rust- of verblijfplaatsen zodanig wordt verstoord, dat de vleermuizen deze plaatsen om die reden zullen verlaten (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 16 december 2015, ECLI:NL:RVS:2015:4004). Gelet op de aangehaalde onderzoeken bestaan daarvoor in onderhavige zaak geen aanwijzingen. Verweerder heeft gelet op voorgaande niet hoeven aannemen dat het kappen van de bomen zal leiden tot een schending van het verbod van artikel 11 van de Ffw, zodat er geen aanleiding was voor het vragen van een verklaring van geen bedenkingen op grond van de Ffw. Evenmin heeft verweerder aanleiding hoeven zien om de omgevingsvergunningen te weigeren vanwege de natuurwaarde van de bomen.
12. Gelet op het voorgaande ziet de voorzieningenrechter geen grond voor het oordeel dat verweerder de omgevingsvergunningen niet heeft mogen verlenen. Voor zover verzoekers stellen dat de bomen behouden kunnen blijven tijdens de werkzaamheden, acht de voorzieningenrechter het standpunt van verweerder niet onaannemelijk en niet onredelijk dat de bomen reeds vooruitlopend op de definitieve inrichting kunnen worden gekapt, in verband met de veiligheid tijdens het bouwen, het bouwverkeer, en het kunnen beschikken over voldoende parkeerplaatsen.
13. Uit het voorgaande volgt dat in bezwaar het bestreden besluit naar verwachting in stand zal blijven, zodat er geen aanleiding is voor het treffen van een voorlopige voorziening.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.