ECLI:NL:RBROT:2016:7390

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 september 2016
Publicatiedatum
27 september 2016
Zaaknummer
C/10/506691 / FT EA 16/1814 en C/10/506693 / FT EA 16/1815
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een verzoek tot schuldregeling en de rechtsmacht van de Nederlandse rechter over buitenlandse schuldeisers

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 16 september 2016 uitspraak gedaan in een verzoek tot toepassing van een schuldregeling door verzoekster, [naam 1]. Verzoekster heeft een verzoek ingediend op basis van artikel 287a van de Faillissementswet, waarbij zij een schuldregeling heeft aangeboden aan haar schuldeisers, waaronder Hoist Portfolio Holding Ltd. Hoist heeft geweigerd in te stemmen met de aangeboden regeling, die voorzag in een betaling van 2,33% aan de preferente schuldeiser en 1,16% aan de concurrente schuldeisers. De rechtbank heeft de rechtsmacht van de Nederlandse rechter bevestigd, ondanks de buitenlandse status van Hoist, en geoordeeld dat Hoist in redelijkheid niet kon weigeren in te stemmen met de schuldregeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de belangen van verzoekster en de andere schuldeisers zwaarder wegen dan die van Hoist, die slechts 23,57% van de totale schuldenlast vertegenwoordigt. De rechtbank heeft het verzoek om Hoist te bevelen in te stemmen met de schuldregeling toegewezen en de kosten van de procedure op nihil vastgesteld, aangezien verzoekster niet door een advocaat was bijgestaan. De rechtbank heeft ook het subsidiaire verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling afgewezen, omdat de gedwongen schuldregeling in de plaats komt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
rekestnummers: [nummer 1] en [nummer 2]
uitspraakdatum: 16 september 2016
in de zaak van:
[naam 1],
wonende te [adres] ,
[woonplaats] ,
verzoekster.

1.De procedure

Verzoekster heeft op 21 juli 2016, tezamen met een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, een verzoek ingevolge artikel 287a, eerste lid, Faillissementswet ingediend om een één schuldeiser, te weten:
- Hoist Portfolio Holding Ltd. (hierna: Hoist);
die weigert mee te werken aan een door verzoekster aangeboden schuldregeling, te bevelen in te stemmen met deze schuldregeling.
Hoist heeft voorafgaand aan de zitting een verweerschrift toegezonden.
Ter zitting van 2 september 2016 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoekster;
  • [naam 2] , werkzaam bij de Sociale Dienst Drechtsteden te Dordrecht, (hierna: schuldhulpverlening).
De uitspraak is bepaald op heden.

2.Het verzoek

Verzoekster heeft volgens het ingediende verzoekschrift drie schuldeisers, waarvan één preferente en twee concurrente schuldeisers. Deze schuldeisers hebben in totaal een bedrag van 116.493,35 van verzoekster te vorderen.
Verzoekster heeft bij brief van 28 april 2016 een schuldregeling aangeboden aan haar schuldeisers, inhoudende een betaling van 2,33 % aan de preferente schuldeiser en 1,16 % aan de concurrente schuldeiser tegen finale kwijting.
Het aangeboden akkoord heeft de volgende inhoud en achtergrond.
De aangeboden regeling is gebaseerd op de NVVK-norm.
De afloscapaciteit van verzoekster is gebaseerd op ongewijzigde voortzetting van haar Participatiewet-uitkering. Verzoekster is voor 17,37 % arbeidsongeschikt verklaard en heeft tegen het daaraan ten grondslag liggende besluit van het UWV hoger beroep aangetekend.
De aangeboden regeling is gebaseerd op de afloscapaciteit die verzoekster heeft op basis van haar inkomen.
De aangeboden regeling voorziet in uitkering van een prognosepercentage. Dat betekent dat de afloscapaciteit eventueel nog hoger of nog lager zal kunnen uitvallen.
Verzoekster heeft zich op het standpunt gesteld dat zij al het mogelijke heeft gedaan om het aangeboden percentage aan haar schuldeisers aan te bieden. Verzoekster heeft sinds de aanmelding bij schuldhulpverlening geen nieuwe schulden of achterstanden meer laten ontstaan.
De enige andere schuldeiser stemt met de aangeboden schuldregeling in. Hoist stemt hier niet mee in. Zij heeft een vordering van € 27.456,61 op verzoekster, welke 23,57 % van de totale schuldenlast beloopt.

3.Het verweer

In haar verweerschrift heeft Hoist drie verweren aangevoerd, te weten;
1) de vordering op [naam 1] is door de rechtsvoorgangster van Hoist gecedeerd / verkocht aan Hoist. Hoist is een vennootschap naar vreemd recht, gevestigd te St. Helier op het eiland Jersey (onderdeel van de Kanaaleilanden, niet zijnde de Europese Unie). Artikel 287a Fw valt niet onder de automatische erkenning van artikel 16 van de Europese Insolventieverordening en om die reden kan Hoist niet gebonden worden aan het dwangakkoord;
2) de vordering van Hoist bedraagt 25 % van de totale schuldenlast zodat Hoist één van de belangrijkste schuldeisers is en aan haar weigering moet een groot gewicht worden toegekend;
3) het door [naam 1] gedane aanbod lijkt bij lange na niet het maximaal haalbare. Hoist is van mening dat wanneer [naam 1] tot de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen (WSNP) zou worden toegelaten een veel groter bedrag aan haar schuldeisers kan worden aangeboden, zelfs na aftrek van de kosten verbonden aan de WSNP.

4.De beoordeling

Hoist heeft aangevoerd dat een dwangregeling niet tegen haar kan werken, omdat artikel 287a FW niet onder de automatische erkenning van artikel 16 van de Europese Insolventieverordening valt. Dit is, aldus Hoist, reden waarom Hoist niet gebonden kan worden aan een dwangakkoord.
Artikel 287a Fw valt niet onder de automatische erkenning van artikel 16 van de Europese Insolventieverordening, aangezien deze regeling niet op de lijst in bijlage A is vermeld als procedure die wordt erkend.
Dat wil echter niet zeggen dat de Nederlandse rechter Hoist niet zou kunnen dwingen in te stemmen met de aangeboden schuldregeling. Het gaat hier immers om een in Nederland woonachtige schuldenaar terwijl de vordering waarvan Hoist de schuldeiser is, voortvloeit uit een met een Nederlandse vennootschap gesloten overeenkomst, waarop Nederlands recht van toepassing is. Toewijzing van een dwangakkoord verzoek leidt er toe dat de schuldeiser wordt gedwongen mee te werken aan het aangeboden akkoord. De enige ‘medewerking’ die nodig is, is dat de schuldeiser voor het meerdere dan het aanbod de vordering niet meer kan incasseren bij de schuldenaar in Nederland. Van enige erkenning of tenuitvoerlegging in het buitenland is geen sprake. Bij die stand van zaken komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe en zal Hoist een eventueel vast te stellen dwangakkoord in elk geval in Nederland tegen zich moeten laten gelden.
Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser in beginsel vrij staat om te verlangen dat 100% van zijn vordering, vermeerderd met rente, wordt voldaan. Nu de aangeboden regeling voorziet in een lagere uitkering dan de volledige vordering, staat het belang van Hoist bij haar weigering vast.
De rechtbank ziet zich gesteld voor het beantwoorden van de vraag of Hoist in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat zij heeft bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van verzoekster of de overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad.
Ten aanzien van het verweer van Hoist dat zij één van de grootste schuldeisers is en dat aan haar weigering een groot gewicht moet worden toegekend, overweegt de rechtbank als volgt. De rechtbank stelt allereerst vast dat de vordering van Hoist, een beperkt aandeel vormt in de totale schuldenlast van 23,57%.
Een ruime meerderheid van de schuldeisers, namelijk twee van de drie schuldeisers, is met de aangeboden regeling akkoord gegaan.
De rechtbank stelt ook vast dat het voorstel is getoetst door een deskundige en onafhankelijke partij, te weten schuldhulpverlening. Voorts is het voorstel naar het oordeel van de rechtbank goed en controleerbaar gedocumenteerd.
De rechtbank is van oordeel dat het voorstel het uiterste is waartoe verzoekster in staat moet worden geacht.
Uit het verzoekschrift en het verhandelde ter zitting is gebleken dat verzoekster in hoger beroep is gegaan tegen het besluit van het UWV waarin is bepaald dat verzoekster voor 17,37 % arbeidsongeschikt is verklaard.
Door schuldhulpverlening is ter zitting verklaard dat aan alle waarborgen, die ervoor moeten zorgen dat verzoekster het maximale ten behoeve van haar schuldeisers zal afdragen, is voldaan. Indien later mocht blijken dat op verzoekster de sollicitatieplicht van toepassing is dan zal de Sociale Dienst Drechtsteden daar toezicht op houden.
Verzoekster zit in budgetbeheer. Het ontstaan van nieuwe schulden ligt niet in de rede.
Naar verwachting zal de uitwerking van het voorstel een gunstiger resultaat hebben voor de schuldeisers dan in de situatie dat de schuldsaneringsregeling op verzoekster van toepassing zou zijn, zoals subsidiair verzocht.
Immers, de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling zal aanzienlijke kosten met zich brengen, bestaande uit salaris voor de bewindvoerder en griffierecht, die in mindering komen op hetgeen verzoekster zou kunnen afdragen in de schuldsaneringsregeling. Dat betekent dat toepassing van de schuldsaneringsregeling de schuldeisers minder zou opleveren dan bij het akkoord wordt aangeboden.
Daar komt nog bij dat een eventuele bate voor de schuldeisers pas aan het einde van de schuldsaneringsregeling wordt uitgekeerd, terwijl de aangeboden regeling erin voorziet dat het aangeboden bedrag ineens en op korte termijn betaalbaar wordt gesteld.
Het vorenstaande leidt ertoe dat het derde verweer van Hoist geen doel treft.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank dan ook tot het oordeel dat de belangen van verzoekster die vanuit een stabiele situatie haar schuldenproblematiek wil oplossen en van de overige schuldeisers die hebben ingestemd met het aanbod, zwaarder wegen dan die van Hoist, die geweigerd heeft in te stemmen.
Het verzoek om Hoist te bevelen in te stemmen met de schuldregeling wordt daarom toegewezen.
Hoist zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure. Nu voor het onderhavige verzoekschrift geen griffierecht verschuldigd is en verzoekster niet is bijgestaan door een advocaat, worden de kosten begroot op nihil.
De rechtbank stelt vast dat er thans een gedwongen schuldregeling is afgekondigd, die in de plaats komt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers. Hieruit volgt dat verzoekster zal kunnen voortgaan met het betalen van haar schulden en dat zij niet verkeert in de toestand dat zij heeft opgehouden te betalen zodat het subsidiaire verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling zal worden afgewezen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- beveelt Hoist om in te stemmen met de door verzoekster aangeboden schuldregeling;
- veroordeelt Hoist in de kosten van deze procedure, aan de zijde van verzoekster begroot op nihil;
- bepaalt dat dit vonnis in de plaats treedt van de vrijwillige instemming;
- wijst het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling af;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Lablans, rechter, en in aanwezigheid van E.J. van Gruijthuijsen, griffier, in het openbaar uitgesproken op 16 september 2016. [1]

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.