ECLI:NL:RBROT:2016:7394

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 september 2016
Publicatiedatum
27 september 2016
Zaaknummer
C/10/15/837 R
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • W. Reinds
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling wegens niet te goeder trouw ontstaan schulden en strafbare feiten

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 19 september 2016 uitspraak gedaan over de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van een schuldenares. De rechtbank oordeelde dat de schuldenlast van de schuldenares, die bij de bewindvoerder was ingediend, € 27.386,53 hoger was dan ten tijde van de toelating. Een aantal van deze schulden was niet te goeder trouw ontstaan. Bovendien had de schuldenares tijdens de schuldsaneringsregeling tweemaal winkeldiefstal gepleegd, waarvoor zij strafrechtelijk was veroordeeld. De rechtbank concludeerde dat er niet was aangetoond dat de schuldenares feitelijk onbekwaam was om de verplichtingen van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen (WSNP) na te komen.

De rechter-commissaris had eerder een voordracht gedaan om de schuldsaneringsregeling te beëindigen, waarbij werd verwezen naar feiten en omstandigheden die al bestonden op het moment van indiening van het verzoekschrift. De rechtbank stelde vast dat de schuldenares niet open kaart had gespeeld over haar financiële situatie, wat essentieel is voor een juiste beoordeling van de aanvraag. De rechtbank oordeelde dat de schuldenares wel degelijk verantwoordelijk was voor haar gedragingen en dat er geen reden was om aan te nemen dat zij niet begreep wat haar werd verweten.

De rechtbank concludeerde dat de schuldenares niet had voldaan aan de verplichtingen die voortvloeien uit de schuldsaneringsregeling en dat de toepassing daarvan tussentijds moest worden beëindigd. De rechtbank stelde het salaris van de bewindvoerder vast op het aanwezige actief, tot een bedrag van maximaal € 1.947,35. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open, dat binnen acht dagen na de uitspraak kan worden ingesteld.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
tussentijdse beëindiging
insolventienummer: [nummer 1]
uitspraakdatum: 19 september 2016
Bij vonnis van deze rechtbank van 28 september 2015 is de toepassing van de
schuldsaneringsregeling uitgesproken ten aanzien van:
[naam 1],
[adres] ,
[woonplaats] ,
schuldenares,
bewindvoerder: E.A. de Snoo.

1.De procedure

De rechter-commissaris heeft op 21 juli 2016 een voordracht gedaan om de toepassing van de schuldsaneringsregeling te beëindigen.
De bewindvoerder en schuldenares, bijgestaan door haar raadsman mr. S.M. Diekstra, zijn gehoord ter terechtzitting van 5 september 2016.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.De standpunten

2.1
De rechter-commissaris stoelt haar voordracht tot tussentijdse beëindiging van de
toepassing van de schuldsaneringsregeling op het navolgende; daarbij verwijzende naar de inhoud van het proces-verbaal van verhoor van 23 mei 2016 en naar de overige inhoud van het dossier:
– er zijn feiten en omstandigheden bekend geworden die op het tijdstip van indiening van het verzoekschrift reeds bestonden en die reden zouden zijn geweest om het verzoek af te wijzen overeenkomstig artikel 288, eerste en tweede lid van de Faillissementswet (FW). De bij de bewindvoerder ingediende preferente en concurrente vorderingen zij fors hoger dan bij de behandeling van het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling bekend waren. Al deze schulden zijn ontstaan binnen vijf jaar voorafgaand aan de toepassing van de schuldsaneringsregeling, waaronder een groot deel in het jaar 2015 en zijn niet te goeder trouw ontstaan dan wel aangegaan.
– schuldenares heeft na toepassing van de schuldsaneringsregeling een auto, die op haar naam stond, verkocht. Schuldenares heeft gesteld dat deze auto niet haar eigendom was en dat de opbrengst van de verkoop om die reden naar de eigenaar is gegaan. Schuldenares heeft dit niet met schriftelijke stukken onderbouwd. De rechter-commissaris is van oordeel dat de opbrengst in de boedel dient te vloeien.
- schuldenares heeft in oktober 2015 en in maart 2016 winkeldiefstallen gepleegd. Voor de eerste diefstal is schuldenares veroordeeld tot een taakstraf van 16 uur en is zij aansprakelijk gesteld voor een schadebedrag van € 181,00. Schuldenares heeft tijdens het verhoor van 23 mei 2016 verklaard, dat zij voor de tweede diefstal eveneens tot een taakstraf is veroordeeld. Bewijsstukken hiervan ontbreken. Schuldenares heeft tijdens het verhoor gesteld dat zij niet op de hoogte was dat het plegen van diefstallen een gevaar kon zijn voor de voortzetting van haar schuldsaneringsregeling. Schuldenares wist, althans behoorde te weten, dat het plegen van strafbare feiten niet strookt met de doelstellingen van de WSNP.
2.2
Tijdens de mondelinge behandeling van de voordracht heeft de raadsman van schuldenares betoogd, dat schuldenares lijdt aan een persoonlijkheidsstoornis, dat zij vanwege problemen met een gewezen partner al jarenlang in doodsangst leeft, meerdere malen heeft moeten verhuizen, in crisisopvangen heeft verbleven en alle mogelijke moeite moet doen om met haar drie kinderen te overleven. Zij had niet tot de schuldsaneringsregeling toegelaten mogen worden. Volgens de raadsman is schuldeiseres ontoerekeningsvatbaar.
2.3
Met betrekking tot het verkopen van de auto, waarvan het kenteken aan schuldenares was opgegeven, stellen schuldenares en haar raadsman, dat een oom van schuldenares haar het voertuig in bruikleen had verstrekt. Deze oom is “allergisch” voor alles wat justitie is en weigert omtrent een en ander een schriftelijke verklaring af te geven.
2.4
Schuldenares heeft een ampele brief aan de behandelend rechter geschreven, die op 26 augustus 2016 ter griffie is ingekomen. Zij beschrijft daarin uitvoerig haar levensweg en de problemen, die zij op haar weg ontmoette, waaronder die met een gewezen partner

3.De beoordeling

3.1
De samenleving mag van schuldenaren, die om toepassing van de schuldsaneringsregeling verzoeken, verwachten, dat zij volstrekt open kaart spelen over hun persoonlijke en financiële omstandigheden
.Deze voorwaarde is essentieel om te bevorderen, dat de rechter, die op het verzoek moet beslissen, over alle informatie beschikt om een juiste en verantwoorde beslissing te nemen. Het stellen van deze voorwaarde is niet alleen in het belang van de rechtsbedeling, maar ook in dat van de schuldenaar. Als er met deze voorwaarde de hand wordt gelicht, ontstaat de reële kans, dat de toepassing van de schuldsaneringsregeling tussentijds wordt beëindigd met alle nadelige gevolgen van dien voor de schuldenaar.
3.2
In de voordracht wordt schuldenares kort en goed verweten, dat zij geen open kaart tijdens de toelatingsprocedure heeft gespeeld. De raadsman betoogt, dat het niet open kaart spelen schuldenares niet verweten kan worden. De raadsman bezigt in dit verband de kwalificatie: ontoerekeningsvatbaar. Met andere woorden: schuldenares had geen flauw benul wat toepassing van de schuldsaneringsregeling inhoudt. Toerekeningsvatbaarheid is een term die gebezigd wordt in het strafrecht. Voor de toestand, waarin schuldenares tijdens de procedure tot toepassing van de schuldsaneringsregeling volgens haar raadsman verkeerde, gebruikt het burgerlijk recht de term: feitelijke onbekwaamheid. De term doelt op een situatie van volstrekte willoosheid; het totaal niet weten wat men doet. Van schuldenares kan gevergd worden feiten en omstandigheden, gestaafd door documentatie, te stellen, die het bestaan van zo’n situatie aannemelijk maken. Schuldenares heeft hierover niets overgelegd. Feitelijke onbekwaamheid duidt immers op een situatie waarin een psychiater of psycholoog geconsulteerd wordt. Het betoog van de raadsman dat de rechtbank een onderzoek naar de geestesgesteldheid van schuldenares ten tijde van de behandeling van het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling moet laten instellen, snijdt geen hout. Voor het instellen van een dergelijk onderzoek is eerst plaats, wanneer uit documentatie blijkt, dat er twijfels zijn over haar geestestoestand. Welnu, deze documentatie ontbreekt. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie, dat schuldenares wel degelijk op haar gedragingen kan en mag worden aangesproken. De rechtbank verwijst in dat verband naar het proces-verbaal van het verhoor, dat op 23 mei 2016 plaats vond. Toen bleek dat schuldenares wel degelijk begreep wat haar werd verweten.
3.3
Bij het inleidend verzoekschrift tot toepassing van de schuldsaneringsregeling heeft schuldenares een crediteurenlijst overgelegd. Uit die lijst blijkt een schuldenlast van € 49.434,95, waarvan € 1.879,13 preferent en € 47.555,82 concurrent, waaronder terugvorderingen toeslagen tot een beloop van € 46.183,00. De bewindvoerder constateert, dat het bedrag aan preferente schulden, dat bij haar wordt aangemeld € 2.447,74 hoger is dan het bedrag aan preferente schulden, dat op de crediteurenlijst prijkt. De concurrente schulden blijken € 24.938,79 hoger uit te vallen. Voor wat betreft de preferente schulden, wordt het verschil volgens de bewindvoerder onder meer verklaard door opgelegde aanslagen Motorrijtuigenbelasting (totaal € 984,00), die onbetaald bleven. Het verschil bij de concurrente schulden wordt volgens de bewindvoerder onder meer verklaard door terugvorderingen Kinderopvangtoeslag over 2014 (€ 463,00) en over 2015 (€ 463,00, € 2.648,00, € 948,00 en € 2230,00); derhalve over beide jaren in totaal € 6.289,00. Deze terugvorderingen neemt de rechtbank schuldeiseres zeer kwalijk. Tijdens de toelatingszitting waren de terugvorderingen toeslagen tot een beloop van € 46.183,00 onderwerp van ampel debat. Schuldenares bezwoer de rechtbank, dat zij maatregelen had getroffen , die herhaling moesten voorkomen, waarna schuldenares het voordeel van de twijfel kreeg. Tijdens de mondelinge behandeling betwistte schuldenares de hoogte van de teruggevorderde bedragen. Desgevraagd verklaarde zij tegen de respectieve terugvorderingsbeschikkingen geen bezwaarschriften te hebben ingediend. De rechtbank moet in het kader van deze procedure van de juistheid van de teruggevorderde toeslagen uitgaan. Schuldenares treft opnieuw het verwijt dat zij nalatig is geweest bij het tijdig informeren van de belastingdienst. Dit klemt te meer, nu zij in het verleden al leergeld in dit opzicht had betaald.
3.4
De bewindvoerder heeft in haar verslagen gewag gemaakt van een aantal andere concurrente vorderingen, die niet waren vermeld op de crediteurenlijst. Zij memoreert de volgende schulden:
  • CJIB, betreft diverse in 2015 begane overtredingen, € 323,97;
  • Dierenkliniek Brielle, datum behandeling 6 augustus 2015, € 118,55;
  • Eneco Services, eindafrekening tot datum toepassing schuldsaneringsregeling,
€ 1.499,19;
- Wehkamp, bestelling, gedaan in april 2015 € 4.311,51;
- [naam 2] B.V., betreft eigen risico herstel autoschade € 150,00;
- Stichting St. Anna Zorggroep plaatsen implantaat op 23 juli 2015 € 3.631,97;
- Channock Chase aanslag parkeerbelasting 2015 € 106,67 en gemeentelijke
belastingen 2015 € 174,16;
  • Turien & Co. zorgpremie periode juli t/m september 2015 € 452,37;
  • Woonstad Rotterdam € huur over juli en augustus 2015 € 1.444,12.
Afgezien van het feit, dat deze schulden niet zijn vermeld op de crediteurenlijst en schuldenares het bestaan ervan ook niet heeft medegedeeld tijdens de mondelinge behandeling van het toepassingsverzoek, concludeert de rechtbank, dat de schulden aan het CJIB en de aanslag parkeerbelasting 2015 niet te goeder trouw zijn ontstaan., terwijl de schuld aan Wehkamp duidt op overbesteding; immers op het moment dat zij forse bestellingen plaatste, verkeerde zij al in financiële problemen en was voor haar duidelijk, dat zij deze schuld niet zou kunnen betalen. Hetzelfde geldt voor de schuld van € 3.631,97 aan de Stichting St. Anna Zorggroep voor het plaatsen van een implantaat. Gelet op haar deplorabele financiële situatie had zij die behandeling achterwege moeten laten.
3.5
Van een schuldenaar op wie de schuldsaneringsregeling van toepassing is, wordt verwacht dat hij zich maximaal inspant om zo veel mogelijk baten voor de boedel te verwerven. Daarin past niet het plegen van strafbare feiten. Het plegen van strafbare feiten tijdens de toepassing van de schuldsaneringsregeling leidt veelal tot het ontstaan van nieuwe schulden, omdat de kans groot is, dat geldboetes en/of schadevergoedingsmaatregelen worden opgelegd. Leidt het plegen van strafbare feiten tot het opleggen van een taakstraf of vrijheidsstraf, dan kunnen gedurende de tenuitvoerlegging van die straffen geen baten voor de boedel worden verworven, terwijl de schuldenaar op wie de sollicitatieplicht rust, die plicht n iet kan nakomen. Werkt een schuldenaar op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, dan zijn justitiële contacten niet bevorderlijk voor het verlengen van zo’n contract of voor het verkrijgen van een vaste aanstelling. Justitiële contacten werken remmend bij het solliciteren; zeker als het om functies gaat waarvoor een verklaring omtrent het gedrag vereist wordt. Ook vaste dienstverbanden worden vaak beëindigd als blijkt dat de werknemer zich moet verantwoorden voor gepleegde strafbare feiten. Kortom: schuldeisers worden benadeeld. De rechtbank constateert, dat schuldenares aan de bewindvoerder nooit documentatie over haar justitiële contacten heeft verstrekt, terwijl op haar de verplichting rust de bewindvoerder daarover te informeren. In het vouwblad dat schuldenares gelijk met de oproep voor de toelatingszitting is gestuurd, wordt daar expliciet op gewezen. Schuldenares heeft schriftelijk verklaard dit vouwblad te hebben ontvangen.
3.6
Desgevraagd heeft de Rijksdienst voor het Wegverkeer aan de bewindvoerder verklaard, dat het kenteken van de personenauto Volkswagen Polo, voorzien van het kenteken [nummer 2] tot de datum waarop de schuldsaneringsregeling op schuldenares van toepassing werd verklaard aan haar was opgegeven. Terecht concludeert de bewindvoerder dat een dergelijke tenaamstelling het vermoeden wettigt, dat schuldenares eigenares van het voertuig is. Als, zoals schuldeiseres stelt, dat vermoeden onjuist is, dan rust op haar de verplichting aannemelijk te maken dat dat vermoeden onjuist is. Schuldenares heeft op geen enkele wijze aannemelijk gemakt, dat een oom haar deze auto in bruikleen heeft gegeven. Een bruikleenovereenkomst is nooit overgelegd. Hetzelfde geldt voor een schriftelijke verklaring van die oom. Haar verweer, dat “die oom allergisch is voor alles wat justitie is” is volstrekt ongeloofwaardig. Schuldenares had op z’n minst zonder enig probleem de personalia van die oom aan de bewindvoerder kunnen opgeven, teneinde deze in staat te stellen navraag te doen.
3.7
De rechtbank heeft in 3.4 geconcludeerd dat de schuld aan Wehkamp duidt op overbesteding en dus niet te goeder trouw is aangegaan dan wel onbetaald gelaten. De bewindvoerder heeft in haar verslag van 23 augustus 2016 geschreven, dat schuldenares in april 2015 voor circa € 4.300,00 aan onder meer elektronica heeft besteld. De bewindvoerder vernam tijdens het huisbezoek, dat schuldenares (een aantal van) de bestelde spullen had verkocht en met de opbrengst haar schuld aan garage [naam 2] B.V. en een deel van haar huurschuld had betaald. Een dergelijke handelwijze getuigt niet van een saneringsgezinde houding. Hetzelfde geldt voor een op 20 maart 2015 ontvangen voorschot kinderopvangtoeslag van € 9.316,00, waarvan overigens € 5.826,00 wordt teruggevorderd. Uit bankafschriften is de bewindvoerder gebleken dat schuldenares kort daarop voor circa € 2.400,00 aan kleding aanschaft en op 27 april 2015 € 1.000,00 en op 21 mei 2015 € 1.150,00 in contanten opneemt.
3.8
De rechtbank komt tot de slotsom dat de toepassing van de schuldsaneringsregeling tussentijds moet worden beëindigd; immers ten aanzien van schuldenares doen zich de situaties voor, zoals omschreven in artikel 350 lid 3 onder e en f Fw. De rechtbank heeft reeds in 3.2 overwogen, dat schuldenares het ontstaan van deze situaties kan worden toegerekend.
De rechtbank zal het salaris van de bewindvoerder en de door deze gemaakte kosten vaststellen.
De rechtbank stelt vast dat er geen baten beschikbaar zijn om daaruit vorderingen geheel of gedeeltelijk te voldoen. Er is daarom geen sprake van een faillissement van rechtswege zodra deze uitspraak in kracht van gewijsde gaat.

3.De beslissing

De rechtbank:
  • beëindigt de toepassing van de schuldsaneringsregeling en
  • stelt het salaris van de bewindvoerder, één en ander inclusief onkosten en omzetbelasting, vast op het aanwezig actief tot een bedrag van maximaal € 1.947,35;
Dit vonnis is gewezen door mr. W. Reinds, rechter, en in aanwezigheid van M. Bijnagte, griffier, in het openbaar uitgesproken op 19 september 2016. [1]