Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
wonende te [woonplaats] ,
1.De procedure
- het tussenvonnis van 25 mei 2016;
- het proces-verbaal van comparitie van 31 augustus 2016 waarbij door beide partijen spreekaantekeningen in het geding zijn gebracht alsmede tevoren toegezonden producties, zijdens de curator tot en met productie 13 en zijdens Drinkwaard tot en met productie 10.
- de brief van 14 september 2016 zijdens de curator houdende bezwaar tegen de brief van 13 september 2016.
Bij vonnis van de rechtbank van 15 april 2014 is Wimarna op eigen aangifte failliet verklaard met aanstelling van de curator.
Drinkwaard had een vordering op Wimarna wegens onbetaald gebleven huursommen over de maanden december 2013 tot en met maart 2014 ad in totaal € 49.767,30.
De koopsom van de auto’s is conform de (daartoe getaxeerde) marktwaarde daarvan.
Drinkwaard heeft de koopsom aan Wimarna voldaan door verrekening van een deel van de koopsom met haar vordering op Wimarna tot een bedrag van € 49.767,30 en betaling van het resterende saldo ad € 30.988,10 aan Wimarna.
- Drinkwaard het faillissement niet heeft voorzien en
3.Het geschil
“a. gedaagde zal veroordelen tot het betalen aan eiser q.q. van € 49.767,30, te vermeerderen met de wettelijke rente ex art. 6:119 BW vanaf 11 maart 2014, althans vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening,
Drinkwaard heeft door ten nadele van de gezamenlijke schuldeisers van Wimarna mee te werken aan een paulianeuze transactie jegens de gezamenlijke crediteuren een onrechtmatige daad gepleegd.
c. er is wetenschap van benadeling.
- Ten tijde van de transacties was de huurschuld van Wimarna aan Drinkwaard opgelopen tot 4 maanden ad in totaal € 49.767,30;
- [aandeelhouder en bestuurder gefailleerde] heeft tegenover de curator op 29 oktober 2014 verklaard dat Wimarna het van Drinkwaard gehuurde pand vanwege wanbetaling moest verlaten; dat hij, [aandeelhouder en bestuurder gefailleerde] , Drinkwaard heeft medegedeeld dat het krediet van Wimarna in december 2013 was opgezegd en Drinkwaard om geld heeft gevraagd om het bedrijf te redden en dat Drinkwaard in dat verband met de financier van Wimarna contact heeft opgenomen om verpande activa over te nemen. De financier eiste evenwel integrale voldoening van haar vordering en de onderhandelingen zijn daardoor mislukt. Toen heeft Drinkwaard de activa van Wimarna gekocht. Na faillietverklaring heeft Drinkwaard alsnog de (doorgestarte) onderneming van de heer [aandeelhouder en bestuurder gefailleerde] gefinancierd.
Drinkwaard voert daartoe – verkort weergegeven – het volgende aan:
a. primair: wil er sprake zijn van een vordering ex artikel 42 Fw dient de curator de koopovereenkomst te vernietigen, nu de curator dat niet deed mist de vordering grondslag;
b. subsidiair: aan de vereisten van artikel 42 Fw is niet voldaan, de huursom was opeisbaar en de verrekening was dus niet onverplicht; bovendien zijn schuldeisers niet benadeeld, nu de Led-panelen tegen de normale prijs en de auto’s conform taxatiewaarde zijn aangekocht en de curator daarvoor aanzienlijk minder zou hebben verkregen; bij Drinkwaard was geen sprake van wetenschap van benadeling van schuldeisers omdat zij niet van een faillissement op de hoogte was; [aandeelhouder en bestuurder gefailleerde] bevestigt een en ander in een verklaring van 3 augustus 2016;
c. meer subsidiair: ongeacht of de koopovereenkomst wordt vernietigd, stelt Drinkwaard de goederen ter beschikking tegen terugbetaling van € 30.988,10 en (terug-)verrekening van de met haar vordering op Wimarna van € 49.767,30 ex artikel 53 Fw.
4.De beoordeling
De omstandigheid dat de curator de koopovereenkomst niet heeft vernietigd ex artikel 42 Fw staat niet aan toewijzing van een op eerstgemeld artikel gebaseerde vordering tot vergoeding van schade in de weg (HR 14 januari 1983, NJ 1983, 597; Peeters q.q./Gatzen).
Voor toewijzing van de vordering ex artikel 6:162 BW moet in de eerste plaats komen vast te staan dat de handelwijze van Drinkwaard onrechtmatig is. Krachtens vaste jurisprudentie is dat het geval indien de betreffende transactie paulianeus is als bedoeld in (onder meer) artikel 42 Fw. Daarnaast is voor toewijzing van een vordering ex artikel 6:162 BW uiteraard vereist dat het onrechtmatig handelen tot schade heeft geleid.
De mogelijkheid om opeisbare vorderingen als deze - de achterstallige huursom was daadwerkelijk door Wimarna aan Drinkwaard verschuldigd en opeisbaar - te betalen (door verrekening) is expliciet in artikel 47 van de Faillissementswet opgenomen.
De verrekening was in die zin niet onverplicht en is ingevolge dit artikel alleen dan onrechtmatig cq paulianeus indien wordt aangetoond dat (afgezien van het zich hier niet voordoende geval dat hij die de betaling ontving, wist dat het faillissement van de schuldenaar reeds aangevraagd was) de betaling het gevolg was van overleg tussen de schuldenaar en de schuldeiser, dat ten doel had laatstgenoemde door die betaling boven andere schuldeisers te begunstigen.
Voorzover uit de stellingen van de curator zou moeten worden afgeleid dat dit hier het geval is, miskent de curator in dit verband niet alleen dat de aankoop geschiedde tegen een normale marktwaarde maar ook dat niet de gehele koopprijs is verrekend doch ook een bedrag van € 30.988,10 is voldaan.
Van een welbewuste - in overleg met Wimarna - benadeling van de gezamenlijke schuldeisers kan naar het oordeel van de rechtbank dan ook alleen dan sprake zijn indien tevoren voor Drinkwaard (en Wimarna) duidelijk moet zijn geweest dat - de verrekening weggedacht - door de curator voor deze goederen ten behoeve van de gezamenlijke schuldeisers in het faillissement (ook in aanmerking genomen de kosten die de curator daartoe zou moeten maken) een hogere opbrengst zou zijn of kunnen worden verkregen dan € 30.988,10.
Dit standpunt nam de curator ook al in bij brief van 22 juli 2015.
Nu de curator aldus ruim een jaar na de transactie kennelijk geen prijs stelt op teruggave van de goederen tegen (terug-)betaling van € 30.988,10 is - ook in aanmerking genomen dat de betreffende goederen in dat jaar minder waard werden - niet “evident” de schuldeisers vanwege de koop en verkooptransactie zijn benadeeld en wel tot het verrekende bedrag van € 49.767,30 en is evenmin duidelijk of voor Drinkwaard (en Wimarna) duidelijk moet zijn geweest dat - de verrekening weggedacht - door de curator voor deze goederen ten behoeve van de gezamenlijke schuldeisers in het faillissement (ook in aanmerking genomen de kosten die de curator daartoe zou moeten maken) een hogere opbrengst zou zijn of kunnen worden verkregen dan € 30.988,10. De curator kon onder deze omstandigheden niet volstaan met de stelling dat “evident” is de schuldeisers vanwege de koop en verkooptransactie zijn benadeeld en wel tot het verrekende bedrag van € 49.767,30.
De curator laat zich over deze – voor deze procedure: dragende – stelling niet uit in die zin dat de stand van zaken in de boedel met en zonder de beweerdelijk onrechtmatige transactie is vergeleken. De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat de vordering bij gebrek aan onderbouwing dient te worden afgewezen.
Het ter comparitie gedane verzoek van de curator om alsnog een akte te mogen nemen komt – nu de rechtbank de inhoud van de gewraakte productie niet in de beoordeling betrekt – formeel niet aan de orde maar dient naar het oordeel van de rechtbank, in het licht van de stelplicht en bewijslast van de curator in deze als tardief te worden aangemerkt. Dit geldt temeer daar de benadeling van gezamenlijke schuldeisers blijkens de brief van Drinkwaard van 1 september 2015 door deze van meet af aan is betwist.
4.6. Het voorgaande brengt mee dat de vraag of Drinkwaard bij het aangaan de van koop/verkoop transactie cq verrekening wist van een naderend faillissement niet aan de orde komt.
Ten overvloede overweegt de rechtbank dienaangaand dat zich in het dossier drie sterk wisselende verklaringen van [aandeelhouder en bestuurder gefailleerde] bevinden (dd 29-10-2014; 3-8-2016 en 19-8-2016).
Wat daarvan zij, uit geen van die verklaringen noch uit enig andere in dit dossier gestelde omstandigheid kan worden afgeleid dat Drinkwaard ten tijde van de koop/verkoop cq verrekening wist dat faillissement zou volgen. Wel moet Drinkwaard zich bewust zijn geweest van een uiterst penibele financiële situatie van Wimarna nu hij naar eigen zeggen dit bedrijf wilde “redden”. Tijdens het faillissement heeft Drinkwaard overigens daadwerkelijk – en met instemming van de curator – een doorstart mogelijk gemaakt door overname van de (overige) activa van de curator. Van een welbewuste benadeling van schuldeisers van Wimarna ten tijde van de koop/verkoop cq verrekening blijkt daaruit niet. Drinkwaard betaalde toen immers nog – weliswaar voor een deel via verrekening – een reële prijs voor goederen, die hij - naar moet worden aangenomen - in het faillissement voor aanzienlijk minder geld van de curator had kunnen kopen.
€ 1.788,00(2,0 punt × tarief € 894,00)
5.De beslissing
39/
2872