ECLI:NL:RBROT:2016:7516

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
6 juli 2016
Publicatiedatum
3 oktober 2016
Zaaknummer
C/10/468055 / HA ZA 15-62
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aannemingsgeschil over gasproductieplatform op zee tussen Croon Elektrotechniek B.V. en Hertel Marine Services B.V.

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, gaat het om een geschil tussen Croon Elektrotechniek B.V. (hierna: Croon) en Hertel Marine Services B.V. (hierna: Hertel) over een aannemingsovereenkomst met betrekking tot de bouw van een gasproductieplatform in de Noorse Zee. Croon, als onderaannemer van Hertel, vordert betaling van een aanzienlijk bedrag aan hoofdsom en rente, terwijl Hertel in reconventie betaling vordert van een bedrag dat zij heeft moeten uitgeven voor werkzaamheden die volgens haar niet tijdig zijn afgerond door Croon. De rechtbank heeft vastgesteld dat beide partijen verantwoordelijk zijn voor verschillende aspecten van de vertraging en dat de oorzaak van de vertraging niet eenduidig aan één partij kan worden toegeschreven. De rechtbank heeft partijen opgedragen bewijs te leveren over de cruciale informatie die door Hertel aan Croon zou zijn verstrekt en de mate waarin Croon haar werkzaamheden niet heeft afgerond. De zaak is complex door de vele vorderingen en tegenvorderingen, en de rechtbank heeft besloten om de verdere behandeling van de zaak aan te houden totdat het bewijs is geleverd.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/10/468055 / HA ZA 15-62
Vonnis van 6 juli 2016
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
CROON ELEKTROTECHNIEK B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. J.A.J.M. Jonk te Alblasserdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
HERTEL MARINE SERVICES B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. P.J.B. Heemskerk te Rotterdam.
Partijen zullen hierna Croon en Hertel genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 24 juni 2015;
  • het proces-verbaal van comparitie van 10 september 2015 en de bij die gelegenheid in het geding gebrachte stukken:
*de conclusie van antwoord in reconventie, met producties;
*de notitie ten behoeve van de comparitie van partijen van Croon;
*de aantekeningen ter comparitie van mr. Jonk;
*de akte houdende producties van Hertel;
*de aantekeningen ter comparitie van mr. Heemskerk;
- de conclusie na comparitie in conventie en in reconventie van Croon;
- de conclusie na comparitie in conventie en in reconventie van Hertel.
1.2.
Ten slotte is vonnis nader bepaald op heden.

2.De feiten

Partijen en achtergrond

2.1.
Croon heeft als bedrijfsomschrijving:
“Vervaardigen, installeren en onderhouden van installaties op het gebied van elektro-, elektronica-, beveiliging-, telematica-, regel- e automatiseringstechniek, uitlenen van personeel”.
2.2.
Croon behoort tot het TBI concern dat actief is in vastgoed, de bouw en techniek. Het TBI concern omschrijft zichzelf als een groep van ondernemingen die beschikken over hoogwaardige, specialistische expertise op het gebied van techniek, bouw en infra.
2.3.
Hertel heeft als bedrijfsomschrijving:
“Het ontwikkelen, fabriceren en installeren van complete accommodaties en isolatiesystemen voor schepen en offshore installaties. Holding activiteiten”.
2.4.
Hertel is onderdeel van de Hertel Groep. De Hertel Groep heeft wereldwijd vestigingen en heeft haar hoofdkantoor in Rotterdam. Hertel richt zich met name op industriële constructieopdrachten en in dat verband houdt Hertel zich onder andere bezig met het bouwen van bijvoorbeeld (onderdelen van) gasproductieplatformen.
2.5.
Croon en Hertel zijn een overeenkomst van onderaanneming aangegaan met betrekking tot een te realiseren gasproductieplatform in het Valemon gasveld dat is gelegen op het Noorse continentale plat in de Noorse Zee.
2.6.
Opdrachtgever van het te realiseren platform is Statoil Petroleum A/S (hierna: “Statoil”), mede eigenaar van het Valemon gasveld. Samsung Heavy Industries Co. Ltd (hierna: “Samsung”) is de hoofdaannemer.
2.7.
Ten behoeve van de bouw van de “living quarters” en het heliplatform op het gasproductieplatform heeft Samsung Hertel als onderaannemer ingeschakeld. Naar aanleiding daarvan is tussen Samsung en Hertel op 27 juni 2011 een overeenkomst tot stand gekomen op grond waarvan Hertel verantwoordelijk is voor de bouw van de woonvertrekken en het heliplatform.
2.8.
Hertel heeft Croon als onderaannemer ingeschakeld voor het aanleggen van elektra, instrumenten en telecom installaties (hierna: “EIT Installatie”) voor de woonvertrekken.
Totstandkoming en inhoud overeenkomsten
2.9.
Op 26 april 2012 heeft Hertel een “request for quotation” gedaan aan onder meer Croon voor het aanbrengen van de EIT Installatie. Daarin staat onder meer vermeld:
(productie 3, Croon)
“You are invited to quote at your own costs for the equipment, material and/or services strictly in accordance with the attached instructions and the following documents accompanying this letter:

Requisition 81020118-E001 Rev.0

Vendor Documentation Requirement List 81020188-E001 Rev.0

General Purchase Conditions Hertel Marine Services B.V. November 2010

Changes and additions to the General Purchase Conditions Rev 0, 6 September 2011
Statoil ASA Norway has awarded the delivery of the complete topside of the Valemon production platform to Samsung Heavy Industries Co. Ltd Korea (SHI). Hertel Marine Services B.V. the Netherlands (HMS) is acting as a sub-contractor of SHI for the design, construction and delivery of the living quarter.”
2.10.
Croon heeft op 19 juni 2012 een (aangepaste) offerte aan Hertel verstrekt. In de aangepaste offerte biedt zij aan de EIT Installatie te realiseren voor een aanneemsom van € 1.356,830 excl. BTW. Op de offerte staat onder meer vermeld:
(productie 4, Croon)
“Our detailed prices are presented in attachment: “Prices breakdown 2121804 Q2 Valemon LQ. The Croon prices are based on the scope of work and supply as described in the attached document “Demarcation 2121804 Q2.1 Valemon LQ.”
2.11.
Op 22 juni 2012 hebben Croon en Hertel een “letter of intent” getekend. Op basis van dit document is Croon door Hertel gevraagd de benodigde voorbereidende werkzaamheden te verrichten teneinde tijdig met de werkzaamheden voor de EIT Installatie te kunnen starten. In de “letter of intent” is onder meer het volgende bepaald:
(productie 4, Hertel)
“The formal agreement will be made Out in accordance with the correspondence held and the
following discussed agreements:
• Revisions to the scope of work of the initial scope will be compensated based on the unit
rate as quoted by Croon.
• Revisions to the scope related to the project increase will be compensated based on the
Hertel project rates (Unit Times Hour Rate Electrician EUR 46,00 and full material rates.”
2.12.
Op 27 juni 2012 heeft Hertel de “overall” projectplanning aan Croon gezonden.
2.13.
Op 1 oktober 2012 hebben Croon (aangeduid als subcontractor) en Hertel (aangeduid als contractor) een onder-onderaannemingsovereenkomst gesloten voor de EIT Installatie. In de overeenkomst is, voor zover relevant, het volgende bepaald: (productie 5, Hertel)
“Article 2. Applicable information and terms
The following information and terms plus annexes, if any, as made available to the sub-contractor, shall apply to this agreement:
1. This agreement;
2. Requisition 81020188-REQ-E001 rev 1;
3. Vendor Documentation Requirements 81020188-VDRL-E001 rev 1;
4. General Purchase Conditions HMS B.V. Nov 2010 with Changes and Additions to the General Purchase Conditions, 81020188-E001n Rev 0.
In the event of any conflicts the aforementioned information and terms shall apply in the aforementioned ranking order. The sub-contractor’s general terms and conditions do not apply and are expressly rejected.
Article 3. Contract price
The contract price is EUR 1,275,000.00. (…) All prices mentioned in this agreement are exclusive of VAT.
Article 4.
The agreed costs for management, site coordination, pre-commissioning, site facilities and the like are covering a scope increase up to 20% mainly to be performed during the second half period of the installation.
(…)
Article 6. Extras and / or deletions
The occurrence of extras and / or deletions must be reported soonest in order to be eligible for consideration. Extras and deletions must be reported in writing, stating both the consequences for the work schedule and the financial consequences. The sub-contractor shall not commence the performance of any extras and / or deletions until permission to do so has been obtained from the contractor.”
Article 7. Schedule
The time frame of the work must be adopted by the sub-contractor and the contractor in a timely manner. If delays are likely, the parties shall inform each other of these without delay.
The agreed main milestone indications are:
  • Start of procurement of subcontractor supplied materials: Date of this agreement
  • Mechanical Complete: January 2013
(…)
The sub-contractor is under the obligation to perform the work in accordance with the overall time frame and is at all times obliged to deploy sufficient manpower and materials so as to adhere to the time frame when performing the work. In case the progress of the work is found unsatisfactory, the contractor may at the sub-contractor’s expense take measures to ensure its progress.
The sub-contractor has to satisfy itself that the work schedule available to it is up to date. To that end it agrees to attend the project meetings and discuss non-conformities, if any, on that occasion.
(…)
Article 8. Communication
The parties agree to inform each other without delay of any obstructions in the performance of the work that are of such a nature as may interfere with the prompt performance of the work and with the proper and proportionate relationship between its various parts.
(…)
Article 13. Invoicing and payment
Invoices must be submitted stating the project, project number, the contract number and a specification of the work carried out according to the following scheme:
  • 20% of the initial order value after countersigning by the sub-contractor of this agreement
  • 70% of the initial order value by monthly invoices pro-rata the percentage progress of the installation at the construction site
  • 10% of the initial order value after complete delivery of all required documentation.
Agreed additional and less costs related to completed scope changes will invoiced clearly specified monthly together with monthly invoices by a separate invoice.
(…)
Notwithstanding artikel 120(2) of Book 6 of the Dutch Civil Code this agreement is subject to an interest rate of 3% annually.”
2.14.
Op de overeenkomst zijn de “General Purchase Conditions Hertel Marine Services B.V.” van toepassing. Daarin is, voor zover relevant, bepaald:
“II ADDITIONAL CONDITIONS GOVERNING THE OUTSOURCING OF WORK (SUB-CONTRACTING)
(…)
Article 5. Preparing and carrying out the work
(…)
5. Any additional work shall qualify for compensation by Hertel only if the relevant purchase order has been provided in writing by Hertel. Any additional work must be reported well in time (before the commencement of the additional work) to the Hertel representative who is authorized to take a decision on such matters as well as to that individual’s purchasing department. The request for permission to carry out additional work must be accompanied by a clear and full calculation of the required materials, labour and other cost items. If in the sub-contractor’s view the additional work will affect the agreed date for completion, such will have to be stated by the sub-contractor in the request for permission. Subsequently the parties will have to consult with each other at the earliest possible moment about a possible moving of the date and about the consequences of this for the agreed penalty, if any, in the event of late delivery.”
2.15.
Bij de contractstukken behoort het “Requisition Narrative”. In artikel 2 van dit document is onder meer bepaald (productie 7, Croon):
“2. Finalizing Engineering
Subcontractor/Supplier(Croon, rb)
to provide engineering capacity (reimbursable) to finalize LQ design. Work consists out of:
  • Block diagrams small power
  • Termination detals
  • Finalize loop diagrams in a Statoil provided engineering programm (database/STIDloop)
  • Finalize electrical diagrams in a Statoil provided engineering programm (database/STIDele)
  • Routing of cables based on Statoil provided engineering programm (database/CABSYS). Subcontractor/Supplier to investigate the possibility to use the Statoil provided cable routing system (CabSys) as a substitute of Subcontractor/Supplier own cable system. If so 200 engineering hours to be available for engineering.
  • Various other tasks
Location engineers Hertel office Rotterdam. Subcontractor/Supllier to provide suitable CV’s.
2.16.
De “living quarters” werden door Hertel in Gorinchem gebouwd en van daaruit voor samenvoeging met de overige delen van de “topside” per schip vervoerd naar Zuid-Korea. De complete “topside” werd vervolgens verscheept naar Noorwegen om geplaatst te worden.
2.17.
Croon is vanaf september 2012 gestart met het verrichten van werkzaamheden.

3.Het geschil

in conventie

3.1.
Croon vordert – samengevat – veroordeling van Hertel tot betaling van:
I. € 4.498.619,12 aan hoofdsom, vermeerderd met contractuele rente van 3% per jaar, subsidiair wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW, meer subsidiair wettelijke rente ex artikel 6:119 BW, vanaf de datum van dagvaarding tot de datum van voldoening;
II. € 6.775,00 aan buitengerechtelijke incassokosten en kosten, vermeerderd met contractuele rente van 3% per jaar, subsidiair wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW, meer subsidiair wettelijke rente ex artikel 6:119 BW, vanaf 14 dagen na de datum van dit vonnis tot de datum van voldoening;
III. dit alles met veroordeling van Hertel in de proceskosten.
3.2.
Hertel voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijk verklaring van Croon in haar vorderingen, althans haar die vorderingen te ontzeggen, met veroordeling van Croon, uitvoerbaar bij voorraad, in de proceskosten en de nakosten, met de bepaling dat, als deze kosten niet binnen veertien dagen na de dagtekening van dit vonnis worden voldaan, vanaf de vijftiende dag na dagtekening wettelijke rente over deze kosten verschuldigd is.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.4.
Hertel vordert – samengevat – bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. veroordeling van Croon tot betaling van:
- € 995.913,50, vermeerderd met contractuele rente van 3% per jaar vanaf de datum van de conclusie van antwoord in conventie, tevens conclusie van eis in reconventie tot aan de dag van voldoening;
- € 6.775,00 aan buitengerechtelijke incassokosten;
II. een verklaring voor recht dat Croon gehouden is alle schade te vergoeden die Hertel lijdt als gevolg van het feit dat Croon haar werkzaamheden niet tijdig heeft afgerond;
III. dit alles met veroordeling van Croon in de proceskosten en de nakosten, met de bepaling dat, als deze kosten niet binnen veertien dagen na de dagtekening van het in dezen te wijzen vonnis worden voldaan, vanaf de vijftiende dag na dagtekening van het vonnis wettelijke rente over deze kosten verschuldigd is.
3.5.
Croon voert verweer dat strekt tot afwijzing van de vordering met veroordeling bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, van Hertel in de proceskosten.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling in conventie en reconventie

4.1.
Tussen partijen is terecht niet in geschil dat deze rechtbank bevoegd is en dat de zaak moet worden beoordeeld naar Nederlands recht.
4.2.
Gelet op de samenhang van de zaken in conventie en in reconventie en de in die zaken door partijen betrokken stellingen, zal de rechtbank beide zaken gezamenlijk behandelen.
4.3.
Het geschil tussen partijen omvat een groot aantal punten. Partijen procederen met name over de vraag welke partij verantwoordelijk is voor de opgelopen vertraging en welke financiële consequenties dit heeft. Ook aan de orde zijn aanspraken van Croon op meerwerk, en de aanspraken van Hertel op vergoeding van schade omdat Croon haar werkzaamheden niet volledig zou hebben afgemaakt. Aan de hand van de verschillende geschilpunten worden hierna de verschillende vorderingen van partijen besproken, waarbij (waar nodig) eerst het juridisch kader zal worden besproken.
4.4.
Uitgangspunt bij de hierna volgende bespreking van de vorderingen van partijen is dat het debat tussen partijen daarover nog niet is afgerond. Bij de comparitie is met partijen afgesproken dat zij de conclusies na comparitie beperken tot enkele onderwerpen, zoals opgenomen in het proces-verbaal van de comparitie. Zo nodig zullen partijen alsnog in de gelegenheid worden gesteld zich nader uit te laten over de resterende (onderdelen van hun) vorderingen.
In het navolgende wordt aangevangen met de bespreking van het meerwerk, hoewel de nadere conclusies daarop niet zien, omdat de beoordeling van de vertraging en de financiële gevolgen daarvan niet los gezien kan worden van de vraag of en in hoeverre sprake was van meerwerk. Hierna volgt dan ook een bespreking van hoe de rechtbank tot dusverre tegen de zaak aankijkt. Daarin ziet de rechtbank aanleiding partijen desgewenst in de gelegenheid te stellen tot nadere bewijslevering, aansluitend zal een nadere comparitie van partijen worden gelast. De rechtbank wijst partijen op de instructies die aan het slot van dit vonnis in dat kader aan partijen worden gegeven.
4.5.
Meerwerk
4.5.1.
Bij de bespreking van het door Croon gevorderde meerwerk wordt onderscheid gemaakt tussen meerwerk dat als zodanig is betwist, en meerwerk dat niet als zodanig is betwist, maar waarvan de prijs tussen partijen ter discussie staat. Bij de beoordeling van de diverse stellingen en weren moet het volgende voorop worden gesteld.
4.5.2.
Voor aanspraken op meerwerk zijn partijen een regeling overeengekomen (zie artikel 6 overeenkomst, nr. 2.13.). Deze regeling voorziet er onder meer in dat meerwerkopdrachten vooraf, schriftelijk worden verstrekt en dat ook overeenstemming over de meerprijs schriftelijk wordt vastgelegd, terwijl pas na toestemming van de door Hertel aangewezen contactpersoon het meerwerk mag worden uitgevoerd. Uitgangspunt is dus dat Croon, om aanspraak te kunnen maken op prijsverhoging als gevolg van meerwerk, Hertel vooraf en schriftelijk op de hoogte moet hebben gesteld van de gevolgen daarvan, alsmede dat Hertel daarmee heeft ingestemd en toestemming heeft gegeven om de werkzaamheden uit te voeren. De tussen partijen gebruikelijke procedure daarvoor is dat Croon bij Hertel een “Variation Order Request” (ook wel: “VOR”) indient met een opgave van de door Croon berekende prijsverhoging als gevolg van meerwerk. Na goedkeuring van de VOR, verstrekt Hertel aan Croon een “Purchase Order” (ook wel: “PO”). Op basis van de PO kan Croon de prijsverhoging aan Hertel factureren.
4.5.3.
Bij de beoordeling van de meerwerkposten dient in algemene zin tevens rekening te worden gehouden met het volgende. Bij een project als het onderhavige is in de regel onvermijdelijk dat gaande het project wijzigingen optreden of door de opdrachtgever wenselijk worden geacht. Binnen redelijke grenzen zal (in dit geval) Croon daarmee rekening hebben te houden, bijvoorbeeld al in de fase dat zij voor het project een aanbieding deed. Worden die grenzen naar de mening van Croon overschreden, dan is in feite sprake van een wens tot meerwerk en heeft zij aanspraak op vergoeding van de daarmee gemoeide kosten, mits daarbij is gehandeld overeenkomstig de hiervoor besproken regeling.
4.6.
Niet erkend meerwerk
4.6.1.
Croon grondt de hierna te bespreken vorderingen op de stelling dat sprake is van meerwerk / -kosten.
VOR 80 TR 3023 (€ 575.000)
4.6.2.
Croon vordert betaling door Hertel van een bedrag van € 575.000. Ter onderbouwing van deze vordering voert Croon het volgende aan. Zij stelt dat dit meerwerk het gevolg is van de omstandigheid dat de door Hertel geëngineerde kabelgoten niet voldeden aan de technische eisen van de zogenoemde TR 3023, waarin is bepaald dat de minimale afstand tussen de kabelgoten op het horizontale, verticale en diagonale vlak 300 mm moet zijn. De TR 3023 heeft Croon pas op 4 september 2012 ontvangen, dus nadat partijen op 26 juni 2012 de letter of intent hebben ondertekend. De TR 3023 maakte toen nog geen onderdeel uit van de contractstukken en Croon heeft daarmee bij het calculeren van de aanneemsom nog geen rekening kunnen houden. Bij inspectie op 13 november 2012 heeft Samsung de kabelgoten vervolgens afgekeurd. Het daartoe opgemaakte rapport is afgestempeld door Hertel (productie 59, Croon). Vervolgens heeft Statoil opgedragen om de kabelgoten aan te leggen met inachtneming van de in de TR3023 omschreven minimale tussenafstanden (van 300 mm). Op 25 april 2013 heeft Croon een VOR bij Hertel ingediend voor de kosten van de additionele activiteiten die zij daarvoor heeft moeten verrichten, aldus Croon.
4.6.3.
Hertel heeft op meerdere gronden gemotiveerd bestreden dat zij gehouden is dit bedrag aan Croon te voldoen. Zij heeft, onder meer, aangevoerd dat de norm van 300 mm volgt uit de specificaties bij de contractstukken en dat op Croon de verplichting rustte de kabelgoten volgens die specificaties uit te voeren. Ter onderbouwing daarvan verwijst zij naar de bij de contractstukken behorende NORSOK-voorwaarden, waarin is bepaald:
“It shall be minimum 300 mm free space between top of one ladder edge to bottom of next ladder edge, and from top edge to roof”. Het is volgens Hertel zodoende een contractueel vereiste dat de – verticale – minimale afstand tussen de kabelgoten 300 mm moet zijn. Zij bestrijdt in zoverre dus dat sprake is van meerwerk. Voor zover het werk op initiatief van Statoil is gewijzigd, moet Croon de meerkosten daarvan indienen bij Statoil, aldus Hertel.
4.6.4.
De rechtbank overweegt als volgt. Gesteld noch gebleken is dat voor de hier bedoelde kosten sprake is van schriftelijke opgaven van Croon in de in ro. 4.5.2. voormelde zin, en een akkoord van Hertel om de werkzaamheden uit te voeren. Voor zover Croon heeft betoogd dat deze contractuele bepaling hier toepassing mist, omdat Hertel het inspectierapport van Samsung heeft afgestempeld, treft dat betoog geen doel. Uit dat rapport volgt immers nog niet wat de gevolgen daarvan voor de planning en in financiële zin zijn en evenmin dat Hertel daar ook mee ingestemd heeft. In de gegeven omstandigheden kan het Croon echter niet worden aangerekend dat zij niet de overeengekomen procedure van artikel 6 van de overeenkomst heeft gevolgd. Partijen hebben immers, nadat Statoil de kabelgoten heeft afgekeurd, overleg gehad over wie de extra kosten daarvan diende te dragen. Hertel heeft zich daarbij steeds op het standpunt gesteld dat van meerwerk geen sprake was, omdat de vereiste afstand van 300 mm tussen de kabelgoten een contractueel vereiste zou zijn.
4.6.5.
Uit de door partijen in het geding gebrachte stukken leidt de rechtbank af dat het overleg tussen partijen het volgende resultaat opleverde. Met Statoil was Hertel van mening dat de kabelgoten overeenkomstig de vereisten van de TR3023 dienden te worden aangepast. In het daarover gevoerde overleg en de desbetreffende correspondentie (per e-mail) heeft Hertel zich op het standpunt gesteld dat de extra kosten van het voldoen aan de TR 3023 voor rekening van Statoil dienden te komen, omdat deze vereisten niet helder in de overeenkomst (tussen Statoil en Hertel en dus evenmin in die tussen Hertel en Croon) zijn opgenomen. Onduidelijk is immers of daar ook uit volgt dat niet alleen de verticale afstand, maar ook de horizontale en diagonale afstand 300 mm moest zijn. Hertel heeft daarbij het voorstel aan Croon gedaan om gezamenlijk op te trekken richting Statoil en een totaalbedrag van € 575.000,-- op haar te verhalen. Naar het oordeel van de rechtbank mocht Croon daaruit opmaken dat Hertel deze meerwerkvordering in de rechtsverhouding tussen Croon en Hertel, niet zou betwisten. Dat uiteindelijk Statoil rechtstreeks aan Croon een meerwerkopdracht heeft gegeven, zoals Hertel heeft aangevoerd, is tot dusverre onvoldoende komen vast te staan. Dit standpunt is bovendien onbegrijpelijk tegen de achtergrond van het overleg tussen partijen om deze VOR gezamenlijk te verdedigen richting Statoil. Hertel zal daarom haar stelling mogen bewijzen.
VOR 101 scope of work SHI (€ 53.400,00)
4.6.6.
Croon vordert voorts betaling door Hertel van een bedrag van € 53.400,00. Ter onderbouwing van deze vordering heeft Croon gesteld dat op 5 februari 2013 een bespreking is geweest waarbij Croon, Hertel en Samsung aanwezig waren. Tijdens die bespreking heeft Croon aanbiedingen gedaan voor de uitvoering van tot de “scope” van Samsung behorende werkzaamheden. Die aanbiedingen hebben betrekking op het aanleggen van bekabeling en de inzet van een voorman en vier elektriciens gedurende ieder 40 uur. De aanbiedingen zijn volgens Croon door Hertel geaccepteerd.
4.6.7.
Hertel heeft dat gemotiveerd bestreden. Zij heeft zich op het standpunt gesteld dat zij slechts als “doorgeefluik” tussen Croon en Samsung heeft gefungeerd. Hertel betwist met andere woorden dat zij opdracht heeft gegeven tot het verrichten van deze werkzaamheden. Volgens Hertel zijn de werkzaamheden opgedragen door Samsung en heeft Croon deze op eigen houtje aanvaard, zonder deze verder met Hertel af te stemmen.
4.6.8.
De rechtbank is van oordeel dat Croon tot dusverre op het betoog van Hertel onvoldoende concreet heeft gereageerd. Tussen partijen is immers niet in geschil dat deze werkzaamheden oorspronkelijk tot de scope van Samsung behoorden. Evenmin is in geschil dat Croon tijdens de bespreking van 5 februari 2013, waarbij ook Samsung aanwezig was, aanbiedingen heeft gedaan voor de uitvoering van die werkzaamheden van Samsung. Dat Hertel, en niet Samsung, de aanbiedingen van Croon heeft geaccepteerd, zoals Croon heeft gesteld, is mede gelet op de gemotiveerde betwisting van Hertel, vooralsnog onvoldoende toegelicht. Daar komt naar het oordeel van de rechtbank nog bij dat ook ten aanzien van deze meerwerkpost, kennelijk niet de afgesproken procedure is gevolgd.
VOR 100 brackets of external ligths (€ 28.000,80)
4.6.9.
Croon vordert voorts betaling van € 28.000,80. Zij stelt ter onderbouwing van deze vordering dat zij conform de overeenkomst standaard beugels heeft geleverd, maar dat Statoil andere beugels wilde. Zij stelt voorts dat op of omstreeks 26 april 2013 [persoon 1] van Hertel daartoe een “site instruction” heeft gegeven. De kosten daarvoor bedragen € 28.000,80.
4.6.10.
Hertel heeft de stellingen van Croon betwist. Zij heeft aangevoerd dat Croon deze afspraken buiten haar om met Statoil heeft gemaakt, zonder Hertel daarover te informeren. Zij meent dat Croon eventuele kosten bij Statoil in rekening moet brengen en niet bij Hertel. In zoverre bestrijdt zij dus dat zij opdracht heeft gegeven voor dit meerwerk.
4.6.11.
De rechtbank is van oordeel dat Croon ook bij deze post nog onvoldoende concreet gereageerd op het verweer van Hertel dat deze extra werkzaamheden niet door Hertel maar door Statoil zijn opgedragen. Voorts geldt ook in dit geval dat het gaat om een vordering tot vergoeding van meerwerkkosten, waarbij kennelijk niet de afgesproken procedure is gevolgd.
4.7.
Erkend meerwerk – discussie over prijs
4.7.1.
Croon grondt de hierna te bespreken vorderingen op de stelling dat sprake is van meerwerk / -kosten. Dat wordt door Hertel op zichzelf ook niet betwist, maar partijen verschillen van mening over de hoogte van het bedrag dat Croon bij Hertel in rekening mag brengen. Bij de beoordeling van deze vorderingen moet het volgende voorop worden gesteld.
4.7.2.
In artikel 4 van de overeenkomst hebben partijen daarover het volgende afgesproken:
Article 4. The contract price is inclusive
(…)
In the event of changes of quantities of to be installed items based on the tables below the unit prices listed in these tables apply:
Waarna een uitgebreide lijst volgt met diverse “to be installed items” en de daarvoor in rekening te brengen “unit price”.
4.7.3.
Uitgangspunt is dus dat partijen vaste prijzen zijn overeengekomen voor het eventuele meerwerk. Bij de berekening van de hoogte van het wegens meerwerk verschuldigde bedrag dienen deze “unit prices” als uitgangspunt.
VOR 098 revision 1 interface cabling topside LQ (replaces VOR 64 and 98) (€ 134.261,00)
4.7.4.
Croon heeft gesteld dat in de “request for quotation” van 26 april (productie 3, Croon) kabels stonden vermeld ten behoeve van de interface van de topside. In verband met engineeringswerkzaamheden na het sluiten van de overeenkomst dienden door Croon extra kabels aangebracht te worden. De kosten daarvan bedragen volgens haar € 134.261,00, waarvoor zij VOR 98 bij Hertel heeft ingediend (productie 91, Croon).
4.7.5.
Hertel meent dat Croon slechts een bedrag van € 26.748,00 in rekening mag brengen. Ter onderbouwing daarvan verwijst zij naar artikel 4 van de overeenkomst. Zij voert aan dat Croon niet de overeengekomen “unit prices” hanteert. Als productie 14 heeft Hertel een specificatie in het geding gebracht van het meerwerk zoals dat volgens haar moet worden berekend.
4.7.6.
De rechtbank is van oordeel dat Croon op dit betoog onvoldoende concreet heeft gereageerd. Zij verwijst weliswaar naar haar productie 91 waarin de door haar gevorderde bedragen staan genoemd, maar zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien waarom de rechtbank haar berekening van de meerkosten zou moeten volgen en niet die van Hertel. Op het betoog van Hertel dat Croon niet de in de overeenkomst afgesproken prijzen hanteert, heeft Croon tot dusverre helemaal niet gereageerd, hetgeen wel op haar weg had gelegen.
VOR 097 extra cabling freezing and cooling (€ 32.559,85)
4.7.7.
Croon heeft gesteld dat zij op 28 mei 2013 voor dit meerwerk bij Hertel een VOR heeft ingediend voor een bedrag van € 81.125,00. Daarna hebben partijen overleg gevoerd over de VOR en zijn zij uitgekomen op een bedrag van € 32.599,85. Dat verschil heeft te maken met het niet doorberekenen van management-, coördinatie en pre-commissioning kosten zoals bepaald in de overeenkomst. Zij heeft de VOR 97 en de hercalculatie in het geding gebracht (productie 93 en 94, Croon
)
4.7.8.
Volgens Hertel bedragen de werkelijke kosten € 12.762,00 en zij verwijst daarvoor naar een eigen berekening (productie 15, Hertel).
4.7.9.
De rechtbank overweegt dat iedere toelichting op de berekening van Hertel ontbreekt. Zonder deze toelichting valt niet in te zien waarom de rechtbank haar berekening van de meerkosten zou moeten volgen en niet die van Croon. Dat klemt te meer daar Croon bij dagvaarding en ter zitting heeft gesteld dat Hertel bij haar berekening uitgaat van een onjuiste installatienorm en niet de prijzen hanteert die zijn opgenomen in artikel 4 van de overeenkomst. Hertel heeft die stellingen van Croon onweersproken gelaten.
VOR 094 revision 1 changing number of lighting fixtures (replaces VOR 45, 94 en 96) (€ 31.208,68)
4.7.10.
Croon stelt dat dit meerwerk ziet op de levering en montage van extra armaturen. Zij heeft daarvoor een VOR bij Hertel ingediend en daarna nog een hercalculatie (productie 95 en 96, Croon). Volgens Croon bedraagt het meerwerk € 31.208,68. Dit bedrag is volgens Croon berekend aan de hand van de prijzen van de extra armaturen en de montagekosten overeenkomstig de “voor dit project en ander meerwerk gehanteerde tarieven”.
4.7.11.
Volgens Hertel bedragen de werkelijke kosten € 5.414,29 en zij verwijst daarvoor naar een eigen berekening (productie 16, Hertel).
4.7.12.
De rechtbank overweegt dat Hertel ook deze berekening niet heeft toegelicht. Evenmin heeft Hertel tot dusverre betwist de stelling van Croon bij dagvaarding en ter zitting dat Croon de prijs van dit meerwerk heeft berekend aan de hand van de in de overeenkomst bepaalde tarieven.
VOR 062 deviation CR00006 electrical doors-82 (€ 30.542,00)
4.7.13.
Het standpunt van Croon is dat het contractuele uitgangspunt was dat zij relatief eenvoudige “junction boxes” zou aanbrengen op de deuren en dat de leverancier van de deuren daarvoor zou zorgdragen. In plaats daarvan heeft Hertel er, veel later, voor gekozen om duurdere “junction boxes” op de wanden naast de deuren aan te brengen en aan te sluiten. De gewijzigde aansluiting is complexer en kost meer tijd. De prijs van de oorspronkelijk beoogde “junction boxes” was € 54,99, maar de uiteindelijk aangebrachte “junction boxes” kosten volgens Croon circa € 500,00 per stuk. De opdracht is volgens Croon dus groter en complexer geworden. Omdat dit niet in verhouding staat tot de overeengekomen “unit rates”, vordert Croon vergoeding van de daadwerkelijk kosten.
4.7.14.
Het standpunt van Hertel is dat het meerwerk moet worden berekend volgens de “unit rates” uit artikel 4 van de overeenkomst. Volgens die prijzen komt het meerwerk uit op een bedrag van € 4.663,56.
4.7.15.
De rechtbank is van oordeel dat voldoende is komen vast te staan dat er overeenstemming bestaat tussen partijen dat hier sprake is van geaccordeerd meerwerk. Kennelijk is in ieder geval Hertel daarbij uitgegaan van de contractuele “unit prices”. Dat is als uitgangspunt juist. Dat de uiteindelijke “junction boxes” veel duurder zijn en de montage daarvan meer tijd kost, doet daaraan niet af. Het had op de weg van Croon gelegen Hertel daarvan conform de hiervoor besproken procedure vooraf schriftelijk in kennis te stellen. Gesteld noch gebleken is echter dat Croon dat heeft gedaan, noch dat daarop door Hertel een akkoord is gegeven om de werkzaamheden tegen die meerprijs uit te voeren.
4.8.
Stelposten
4.8.1.
Croon grondt de volgende vorderingen op de stelling dat sprake is van stelposten. Een stelpost is naar haar aard een voorlopige opgave van kosten voor nog nader vast te stellen werkzaamheden. Een stelpost wordt in het algemeen gebruikt als de begroting op onderdelen nog niet valt vast te stellen bij het bepalen van de aanneemsom. De werkelijke kosten voor het betreffende onderdeel worden achteraf verrekend met de in de aanneemsom opgenomen stelposten. In die gevallen waarin een stelpost is opgenomen, ontstaat er dus niet direct en zonder meer meerwerk.
VOR 095 extra lighting ECR & CCR (€ 15.822,39) en stelposten (€ 8.221,19) en (€ 10.723,29)
4.8.2.
Ter onderbouwing van deze vordering voert Croon het volgende aan. In de overeenkomst is een stelpost voor verlichting opgenomen. Als productie 99 en 100 heeft zij VOR 95 en een hercalculatie ingediend. Deze calculatie komt uit op € 15.822,39. Verder heeft zij bij het opstellen van de dagvaarding geconstateerd dat de stelposten CCR ad € 10.723,29 en verlichting ECR ad € 8.221,19 nog niet bij Hertel in rekening heeft gebracht. Croon maakt alsnog aanspraak op vergoeding daarvan.
4.8.3.
Hertel heeft de vordering van Croon gemotiveerd betwist. Zij meent dat geen stelposten zijn overeengekomen, op grond waarvan Croon achteraf de werkelijke kosten in rekening mag brengen. Daarbij ontbreekt volgens Hertel de onderbouwing van de stelposten CCR en ECR. Hertel betwist dat zij gehouden is deze bedragen te voldoen.
4.8.4.
De rechtbank is van oordeel dat Croon haar vorderingen tot dusverre onvoldoende heeft onderbouwd.
4.9.
Distribution Boards
VOR 048 change size Distribution Board 82 EL 10004 Level 4 (€ 4.420,00)
4.9.1.
In conventie vordert Croon betaling door Hertel van een bedrag van € 4.420,00 voor de aanpassing van “Distribution Board 82 EL 10004”. Zij heeft daartoe aangevoerd dat zij het elektrisch ontwerp van het “distribution board” zonder enige maatvoering van Hertel heeft ontvangen. Tijdens de engineering van het “distribution board” waren de afmetingen daarvan niet voor Croon beschikbaar. Zij stelt dat zij de kast van het “distribution board” heeft ontworpen en bij mail van 19 februari 2013 de tekeningen met afmetingen aan Hertel heeft gezonden. Later heeft Hertel aangegeven dat de functionaliteitseisen van het distribution board wijzigden. Daardoor ontstond er een andere ruimtebehoefte en moest er een andere kast komen. Daarna heeft Croon op 22 maart 2013 aan Hertel tekeningen met een gewijzigde maatvoering gezonden. De extra kosten zijn veroorzaakt doordat Croon haar tekeningen moest wijzigen en een duurdere kast heeft moeten leveren en monteren.
4.9.2.
Hertel heeft de stellingen van Croon gemotiveerd betwist. Het verweer van Hertel komt er in de kern op neer dat Croon zelf een andere maatvoering heeft aangehouden dan zij oorspronkelijk aan Hertel had opgegeven (productie 101, Croon). De extra kosten zijn daarom het gevolg van het eigen handelen van Croon en niet van enige door Hertel aangebrachte wijziging in de maatvoering.
4.9.3.
De rechtbank is van oordeel dat Croon op dit verweer tot dusverre onvoldoende concreet heeft gereageerd.
VOR 133 adjustment Distribution Board 82 EL 10007 € 1.408,00)
4.9.4.
Croon vordert voorts een bedrag van € 1.408,00 voor de aanpassing van “Distribution Board 82 EL 10007”. Zij heeft daarvoor een VOR bij Hertel ingediend, maar die heeft Hertel niet betaald, omdat zij nooit de tekeningen van Croon heeft ontvangen. Croon heeft dat ook erkend, maar zij heeft zich op het standpunt gesteld dat zij de afgifte daarvan mocht opschorten, omdat Hertel nalatig was met betalingen en het verstrekken van “purchase orders”. Ter onderbouwing daarvan verwijst zij naar de e-mail die zij als productie 104 in het geding heeft gebracht.
4.9.5.
Hertel heeft daartegen aangevoerd dat Croon geen rechtsgeldig beroep op opschorting heeft gedaan. Volgens Hertel is de verwijzing in de e-mail waarop Croon zich beroept zo ruim geformuleerd dat niet duidelijk is wat Croon precies heeft bedoeld. De e-mail is volgens Hertel in feite een mededeling dat Croon haar verplichtingen jegens Hertel niet nakomt.
4.9.6.
De rechtbank overweegt dat voorwaarde voor opschorting is dat de wederpartij een opeisbare verbintenis niet nakomt. Croon heeft zich in dat verband beroepen op de niet-nakoming door Hertel van twee verbintenissen, te weten: (i) betaling van openstaande facturen, en (ii) het verstrekken van “purchase orders” voor de openstaande VOR’s betreffende de acceleratiekosten. Uit de tekst van de door Croon als productie 33 in het geding gebrachte e-mail, te weten “
Hertel betaalt openstaande facturen per direct (is al in gang gezet)”, leidt de rechtbank af dat de openstaande facturen op dat moment, of kort daarna, door Hertel zijn voldaan. Niet kan daarom worden gezegd dat in zoverre sprake was van het niet-nakomen van een opeisbare verbintenis. Voorts geldt dat, voor zover Hertel een verplichting heeft tot het verstrekken van “purchase orders” voor de bedoelde VOR’s (dit is een geschilpunt tussen partijen), niet is komen vast te staan dat die verbintenis opeisbaar was op het moment dat Croon zich op opschorting beriep. Gesteld noch gebleken is immers dat Croon Hertel toen ter zake in gebreke heeft gesteld. De conclusie is dan ook dat Croon op dat moment rechtens geen beroep op opschorting toekwam van haar verbintenis tot afgifte van de tekeningen. Croon was derhalve gehouden de betreffende tekeningen aan Hertel te verstrekken.
De reconventionele vordering tot betaling van € 40.364,00 voor het moeten aanpassen van de vertrekken als gevolg van het niet installeren door Croon van de distribution boards
4.9.7.
In reconventie vordert Hertel betaling door Croon van een bedrag van € 40.364,00. Zij stelt daartoe dat zij deze kosten heeft moeten maken voor het aanpassen van de tekeningen van de vertrekken, omdat Croon “distribution boards” heeft geïnstalleerd met een onjuiste grootte. Ter onderbouwing van haar vordering heeft Hertel als productie 25 een berekening van de kosten in het geding gebracht.
4.9.8.
Croon heeft daartegen verweer gevoerd. Volgens Croon mocht zij de afgifte van de tekeningen opschorten (zie hierboven) en kan zij reeds daarom niet worden gehouden tot betaling van het gevorderde bedrag. Zij heeft voorts aangevoerd dat zij ter zake nimmer door Hertel in gebreke is gesteld en evenmin de gelegenheid heeft gekregen om, voor zover noodzakelijk, tekeningen van vertrekken aan te passen en/of “distribution boards” met een juiste grootte te leveren en installeren. Croon betwist dat zij ter zake in verzuim verkeert. Daarbij heeft Croon de omvang van het gevorderde bedrag betwist.
4.9.9.
De rechtbank overweegt dat Hertel niet heeft betwist dat zij Croon ter zake niet in gebreke heeft gesteld. Het had echter wel op haar weg gelegen om, zoals Croon ook heeft aangevoerd, Croon in de gelegenheid te stellen de vertrekken aan te passen, of “distribution boards” met een juiste grootte te leveren en installeren.
4.10.
Vertraging
4.10.1.
Ten aanzien van de vertraging staat tussen partijen het volgende vast. In de overeenkomst is bepaald dat Croon haar werkzaamheden in januari 2013 “mechanical complete” diende te hebben. Croon is in of omstreeks september 2012 gestart met haar werkzaamheden, maar begin december 2012 werd duidelijk dat de oorspronkelijke opleverdatum niet zou worden gehaald en dat de voortgang van de werkzaamheden aanzienlijk was vertraagd. Bij e-mail van 9 december 2012 (productie 16, Croon) zond Hertel daarom een nieuwe planning aan Croon die uitgaat van een “mechanical complete” op 17 april 2013. Partijen waren het er op dat moment over eens dat die datum niet zou worden gehaald indien in hetzelfde tempo zou worden doorgewerkt en dat versnellingsmaatregelen noodzakelijk waren. Om die reden is in overleg voor een andere projectbenadering gekozen, in die zin dat Croon vanaf week 6 van 2013 meer werklieden op het project heeft gezet en een avond/nachtploeg van 17.45 uur tot 04.30 uur (productie 25, Croon). Ook daarna slaagden partijen er niet in om de werkzaamheden op 17 april 2013 af te ronden en de planning werd nadien nog een aantal keren bijgesteld. Uiteindelijk werd op deze manier doorgewerkt tot medio 2013. Hoewel de “living quarters” nog niet volledig gereed waren, zijn zij op dat moment naar Zuid-Korea verscheept, waar de werkzaamheden zijn afgerond. Beide partijen stellen zich in deze procedure op het standpunt dat de vertraging is te wijten aan omstandigheden die voor rekening en risico komen van de andere partij.
4.10.2.
In verband met de vertraging hebben partijen over en weer vorderingen ingesteld. Hierna volgt een bespreking van die vorderingen.
Conventionele vorderingen: VOR Acceleration week 6 t/m 33 (€ 2.844.101,17) en VOR 134 additional hours (€ 363.730,00). Reconventionele vordering: € 578.251,50 aan ten onrechte betaalde acceleratiekosten
4.10.3.
In conventie vordert Croon betaling van een bedrag van € 2.844.101,17 voor versnellingswerkzaamheden die zij door middel van afzonderlijke VOR’s bij Hertel heeft ingediend. Croon grondt haar vordering op het volgende.
4.10.4.
Op 28 januari 2013, nog voordat met de nieuwe projectbenadering is gestart, hebben partijen een bespreking gehad over de kosten die gemoeid zijn met de versnellingswerkzaamheden. Naar aanleiding van die bespreking deed Croon op 29 januari 2013 een voorstel, bestaande uit twee opties. Uitgangspunt van beide opties is dat Croon aanspraak kan maken op verrekening van de extra kosten die zij moest maken voor de versnellingsmaatregelen (productie 21 en 22, Croon). Het voorstel van Croon luidt, voor zover relevant:
“Uitgangspunt is dat de living quarter gereed moet zijn voor 17-04-2013. (…). Helaas is er vertraging opgelopen in met name de engineeringsfase van het project, deze vertraging is voornamelijk veroorzaakt door de slechte informatieverstrekking van Samsung Heavy lndustries.
Om toch de nieuwe einddatum van 17-04-2013 haalbaar te maken in de nog resterende beschikbare
tijd (11 weken) en op basis van een incompleet engineerings pakket is een andere projectbenadering
noodzakelijk. Croon heeft aangegeven in staat te zijn te versnellen, maar heeft hiertoe ook een aantal aannames gedaan, deze aannames zijn de volgende:

Croon gaat werken op de beschikbare informatie, hoewel niet compleet;

Croon verwacht in de montage uren een inefficiëntie te hebben van 100% (€ 350.000,--);

Croon verwacht extra kosten te moeten maken om materialen op tijd op site te hebben (€ 200.000,--);

Croon moet extra engineeringsinspanningen leveren om de werkzaamheden uit te voeren op basis van het onvolledige engineeringspakket;

Croon zal een deel van de werkzaamheden in shifts moet uitvoeren;

Om bovenstaande te managen zal het project en het site managementteam moeten worden uitgebreid.
Croon is in staat bovenstaande maatregelen (kwalitatief en kwantitatief) te nemen, maar is van
mening dat de bovenstaande maatregelen geen onderdeel uitmaken van het huidige contract van
Hertel met Croon en mogelijk het contract van SHI met Hertel. Om hier gezamenlijk met Hertel op te
trekken richting SHI en om te komen tot een gepaste compensatie doet Croon (…) twee voorstellen.
Optie 1)

Croon zal voor al het extra werk ten opzichte van de contract scope het proces van VOR’s continueren en de nadruk leggen op VOR’s die doorgezet kunnen worden in de richting van SHI (Hierbij denken we met name aan de VOR voor TR3023);

Croon zal de extra inspanningen die volgen uit de versnellingsmaatregelen wekelijks in een VOR aanbieden aan Hertel, deze VOR’s zullen dan bestaan uit de volgende posten; engineeringsondersteuning, extra werkvoorbereiding, extra project management, extra supervisie, inefficiëntie over de montage uren.
Optie 2 (…) ”
4.10.5.
Partijen hebben in de processtukken uitvoerig gedebatteerd over de vraag of zij overeenstemming hebben bereikt over optie 1 van het voorstel. De uiteindelijke uitkomst van dat debat is dat partijen het er in beginsel wel over eens zijn dat er in lijn met optie 1 een afspraak is gemaakt over de versnellingskosten, maar partijen verschillen van mening over hoe die afspraak exact heeft geluid respectievelijk moet worden uitgelegd. In elk geval zijn zij het er inmiddels over eens dat niet is afgesproken dat Croon verder op regiebasis zou werken.
4.10.6.
De stellingen van Croon komen in de kern op het volgende neer. Zij meent dat de oorzaak van de vertraging volledig binnen de risicosfeer van Hertel ligt. De redenen van de opgelopen vertraging zijn, samengevat, volgens haar (a) diverse meerwerkopdrachten, (b) het niet nakomen van contractuele verplichtingen door Hertel zelf en (c) hinder door derden (inclusief tekortschieten door Samsung en/of Statoil) bij de uitvoering van de werkzaamheden die voor rekening en risico van Hertel komt. Om die redenen moesten er versnellingsmaatregelen worden getroffen en de afspraak luidt dat Croon alle extra manuren die zij door de aangepaste projectbenadering moest maken, in rekening mag brengen bij Hertel. Het gaat volgens Croon om in totaal 92.752,45 extra manuren (4.58 dagvaarding, Croon). Daarvoor heeft Croon van week 6 tot en met week 33 van 2013 wekelijks bij Hertel een VOR ingediend (producties 35 tot en met 58, Croon). Daarin maakt Croon aanspraak op vergoeding door Hertel van in totaal € 3.422.352,67. Hertel heeft volgens Croon ten onrechte nagelaten de diverse VOR’s goed te keuren en daarvoor “purchase orders” te verstrekken. Na aftrek van twee betalingen van Hertel van in totaal € 578.251,50, resteert volgens Croon een vordering op Hertel van € 2.844.101,17.
4.10.7.
Het betoog van Hertel komt er in de kern op neer dat de afspraak over optie 1 niet inhoudt dat Croon een onvoorwaardelijk recht had om alle (extra) door Croon bestede uren bij Hertel in rekening te brengen. De bedoeling van partijen was volgens Hertel dat partijen de VOR’s achteraf punt voor punt zouden nalopen, zodat Hertel kon beoordelen of Croon die extra kosten terecht bij Hertel in rekening bracht. Al bij de beoordeling van de eerste VOR (die van week 6) bleek dat het ondoenlijk was voor Hertel om deze op de juistheid te beoordelen en hebben partijen afgesproken alle VOR’s aan het einde van de rit gezamenlijk te bespreken. De twee betalingen die Hertel heeft gedaan van € 78.251,50 en € 500.000,00 moeten worden gezien als voorschotten op de uitkomst van die bespreking en niet als een erkenning dat Hertel alle geclaimde versnellingskosten aan Croon verschuldigd is.
4.10.8.
Hertel heeft voorts mede in dit verband betoogd dat (in ieder geval achteraf) is gebleken dat de versnellingswerkzaamheden uitsluitend noodzakelijk waren om het door Croon aangenomen werk tijdig te kunnen realiseren, en niet vanwege meerwerk dat diende te worden verricht of vanwege voor rekening en risico van Hertel komende vertragende omstandigheden. Het was dus een contractuele verplichting van Croon om die versnellingsmaatregelen door te voeren, waarvoor geen extra vergoeding bovenop de vaste aanneemsom in rekening gebracht kan worden. Croon heeft zich simpelweg vergist in de omvang van de opdracht. Hertel heeft gemotiveerd betwist dat zij Croon niet of niet tijdig alle benodigde informatie heeft verstrekt. Volgens Hertel beschikte Croon in april 2012 al over 87% van de tekeningen en beschikte Croon in augustus 2012 al over 75% van alle benodigde informatie over de kabels. Per 1 december 2012 beschikte Croon zelfs al over 94% van alle benodigde informatie. Hertel meent dat Croon met deze informatie zonder problemen de aan haar opgedragen werkzaamheden kon uitvoeren.
4.10.9.
Hertel heeft nog aangevoerd dat het haar taak was de engineering en de tekeningen van de hoofdkabelgoten te vervaardigen en dat deze ook voor 100% compleet waren. Het was volgens Hertel echter de taak van Croon om de engineering te doen van de secundaire kabelgoten (de kabelgoten die kleiner of gelijk zijn aan 300 mm) en de kabels. Het was voorts de taak van Croon die kabelgoten en kabels te installeren en aan te sluiten. Ter onderbouwing van haar verweer dat in de opdracht van Hertel ook engineerings-werkzaamheden waren begrepen verwijst Hertel naar de tweede offerte van Croon (productie 3, Hertel) de “letter of intent” (productie 5, Croon), artikel 4 onder punt 3 van de overeenkomst, de demarcatielijst onder punt 10 (productie 4, Croon) en productie 7 van Croon, 3e pagina onderaan. Die engineeringswerkzaamheden hielden volgens Hertel in dat Croon (i) de route van de secundaire kabelbanen en (ii) de route van de kabels diende te ontwerpen. Het was voorts de taak van Croon, en niet die van Hertel, om al deze informatie in het zogenoemde Cabsys systeem in te voeren, die dan kon worden geprint op de zogenoemde “pulling slips”. Volgens Hertel waren deze werkzaamheden zodoende in de aanneemsom begrepen.
4.10.10.
Het verweer van Hertel komt er derhalve in de kern op neer dat de oorzaak van de vertraging niet lag in meerwerk of voor rekening van Hertel komende problemen, maar in de omstandigheid dat Croon zich (de omvang van) haar engineeringstaken bij het aangaan van de overeenkomst en het bepalen van de vaste aanneemsom niet goed heeft gerealiseerd. Hertel heeft zich op grond van dit alles voorts op het standpunt gesteld dat zij de betaling van in totaal € 578.251,50 daarom zonder rechtsgrond, en dus onverschuldigd heeft gedaan en zij vordert in reconventie terugbetaling van dit bedrag.
4.10.11.
De rechtbank legt de afspraak die partijen hebben gemaakt als volgt uit.
Inmiddels staat vast (slot ro. 4.10.5.) dat niet op regiebasis gedeclareerd kan worden. De tekst van optie 1. bevestigt dat Croon geen onverkort recht toekomt op betaling door Croon van alle uren die gemoeid zijn met de aangepaste projectbenadering. Het gaat volgens optie 1 om “
het extra werk ten opzichte van de contract scope”. Redelijke uitleg van deze zinsnede brengt mee dat alleen de extra uren die Croon heeft moeten maken als gevolg van niet voor haar rekening en risico komende omstandigheden, door Croon in rekening mogen worden gebracht bij Hertel. Uit het feit dat Croon de extra uren aan Hertel diende voor te leggen door middel van een VOR, leidt de rechtbank af dat de opgegeven uren op dat moment nog door Hertel moesten (en mochten) worden getoetst. De term VOR (“Variation Order Request”) en de tekst van de VOR’s (
“we are offering you the acceleration costs for week …”en
“we expect an agreement on the extra costs ultimately…”)duiden er immers op dat de verschuldigdheid van de op de VOR’s vermelde bedragen afhankelijk is van daarover door partijen te bereiken overeenstemming. Ook Croon zelf gaat ervan uit dat de afzonderlijke VOR’s door Hertel beoordeeld dienden te worden en dat Hertel deze “
geheel of gedeeltelijk toe- dan wel[kan] afwijzen” (alinea 40 cva/reconv, Croon). De conclusie daarvan is dat de enkele afspraak dat Croon VOR’s zou indienen van de door haar extra bestede uren, Croon op zichzelf nog geen recht geeft op onverkorte betaling van al die extra uren.
4.10.12.
Dit alles duidt erop dat Croon geen extra uren bij Hertel in rekening mag brengen die niet het gevolg zijn van voor rekening en risico van Hertel komende omstandigheden. Dit zou bovendien ook afwijken van hetgeen in de bouwpraktijk tussen professionele onderaannemers en aannemers gebruikelijk is en de rechtbank ziet in de tekst van optie 1, die van de verschillende VOR’s, en hetgeen partijen over en weer over de afspraak hebben gesteld, geen aanleiding om aan te nemen dat partijen hebben bedoeld van dit gebruik af te wijken. Redelijke uitleg van de door partijen gemaakte afspraak brengt dan voorts mee dat Hertel per afzonderlijke VOR mocht toetsen of de door Croon opgevoerde versnellingskosten daadwerkelijk het gevolg zijn van voor rekening en risico van Hertel komende omstandigheden. Uit de omstandigheid dat dit niet steeds is gebeurd nadat de betreffende VOR door Croon bij Hertel is ingediend, kan niet en zeker niet zonder meer een (stilzwijgende) instemming met de door Croon opgevoerde kosten worden afgeleid.
4.10.13.
De slotsom is dus dat Croon op grond van de daartoe gemaakte afspraak recht heeft op vergoeding van versnellingskosten, maar alleen indien en voor zover Croon die heeft moeten maken als gevolg van voor rekening en risico van Hertel komende omstandigheden (waaronder, doch niet beperkt tot, meerwerk). Indien komt vast te staan dat de vertraging het gevolg is van een verkeerde inschatting van het werk door Croon, komt dat voor rekening en risico van Croon. Opmerking verdient wel, dat de oorspronkelijke datum in overleg tussen partijen is verzet, zodat de vertraging afgezet dient te worden tegen die nieuwe datum.
4.10.14.
Voor zover het gaat om meerwerk, volgt uit hetgeen de rechtbank hiervoor in ro. 4.7.e.v. heeft overwogen dat het tussen partijen vaststaande meerwerk van relatief, in verhouding tot het werk, bescheiden omvang was. In de aannemingsovereenkomst (zie artikel 4) is vermeld dat Croon geacht werd betaald te zijn voor bepaalde werkzaamheden inclusief meerwerk tot 20% van de scope. Daaruit blijkt dat partijen meerwerk hadden voorzien. Hertel mocht verwachten dat dit tot 20% verricht kon worden zonder dat het tijdpad in gevaar kwam. Het vaststaande meerwerk blijft ruim onder die grens.
Als het betwiste meerwerk wordt meegenomen, geldt het volgende. VOR 101 (ro. 4.6.6.) en VOR 100 (ro. 4.6.9.) e.v. zijn in omvang zo beperkt dat zij, ook opgeteld bij het erkende meerwerk, niet boven de 20% komen. Alleen VOR 080 (€ 575,000,00) kan dus een zodanige overschrijding rechtvaardigen. Ten aanzien van deze VOR staat vast dat Croon de problematiek gemeld heeft en dat partijen daarover ook in gesprek zijn geweest.
Ongeacht of Hertel slaagt in het onder 4.5.6. bedoelde bewijs kan dat meerwerk – mede – grond voor de vertraging opleveren. Immers, ongeacht of Croon voor betaling van dat werk bij Hertel dan wel bij Statoil of Samsung moet zijn, het gaat hier om een substantiële hoeveelheid werk die 20% van de aanneemsom te boven ging en dus niet verricht hoefde te worden binnen de voorziene planning. Of deze werkzaamheden ook daadwerkelijk tot de zeer aanzienlijke vertraging hebben geleid die Croon stelt, staat daarmee echter nog niet vast. Dat is met name afhankelijk van de vraag in hoeverre deze werkzaamheden – door inzet van extra personeel – ingepast konden worden dan wel op het kritieke pad lagen.
4.10.15.
Ten aanzien van de tekortkomingen van Hertel zelf – met name ontbrekende tekeningen/engineering en tussentijdse wijzigingen (ro. 4.10.6, onder b) ) – geldt het volgende. Uit de stellingen van Croon kan de rechtbank niet, althans niet nauwkeurig genoeg afleiden dat Croon op één of meerdere momenten in de bouw niet verder kon c.q. meer uren (en hoeveel dan) heeft moeten besteden als gevolg van voor rekening en risico van Hertel komende omstandigheden. Uit de talloze voortgangsrapporten komt wel het beeld naar voren dat zij op diverse momenten niet beschikte over bepaalde gegevens en tekeningen. Dat beeld wordt ook door Hertel bevestigd, in die zin dat zij zich op het standpunt heeft gesteld dat Croon per 1 december 2012 over 94 % (en dus niet 100%) van de benodigde informatie beschikte. Croon heeft het percentage van 94% niet bestreden. Dat sluit echter geenszins uit dat de resterende 6% voor Croon cruciale informatie betrof die qua planning op het kritieke pad lag. Daarmee is dus evenmin uit te sluiten dat (een deel van) de vertraging daarvan het gevolg is. Of en in hoeverre zich dit daadwerkelijk heeft voorgedaan, valt op basis van de stellingen van Croon niet vast te stellen. Dat klemt te meer daar Hertel uitvoerig gemotiveerd heeft betwist dat zij niet aan haar contractuele verplichtingen tot verstrekken van de benodigde informatie heeft voldaan. Evenmin valt uit de stellingen van Croon af te leiden of en in hoeverre het gebrek aan gegevens concreet tot vertraging van het werk en extra werk voor Croon heeft geleid. Onduidelijk is voorts of en in hoeverre Croon Hertel voldoende concreet op die gevolgen heeft gewezen. Ook de overige omstandigheden waarop Croon zich beroept, lijken wel in meer of mindere mate aan de orde te zijn geweest, maar ook daarvoor geldt dat niet nauwkeurig genoeg valt vast te stellen of en in hoeverre dit vervolgens concreet tot vertraging van het werk en extra werk voor Croon heeft geleid.
4.10.16.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen zal Croon hierna in de gelegenheid worden gesteld te bewijzen dat de ontbrekende 6% aan informatie zijdens Hertel cruciaal was voor de tijdige uitvoering van haar werkzaamheden (bijvoorbeeld omdat de betreffende informatie in de planning op het kritieke pad lag), en/of dat sprake was van zodanige wijzigingen dat Croon daardoor de planning niet kon halen. Ten aanzien van de onder 4.10.7 onder c bedoelde, voor rekening van Hertel komende, tekortkomingen van derden geldt dat hieraan geen separate betekenis toekomt. VOR080 is hiervoor besproken. De overige verwijten lossen zich of op in het niet beschikbaar zijn van tekeningen (behandeld in ro.
4.10.15)of in algemene beschouwingen over het ontbreken van vrije werkruimte die tot niets leiden; uit de contractstukken en de stellingen blijkt echter niet dat Croon aanspraak kon maken op werkvrije ruimte.
4.10.17.
Croon vordert in conventie tevens betaling van een bedrag van € 363.730,00 aan extra kosten die zij als gevolg van de vertragingen heeft moeten maken en waarvoor Croon nog geen VOR’s bij Hertel heeft ingediend. Deze vordering houdt verband met de discussie van partijen over de oorzaak van de vertragingen en zal daarom gezamenlijk worden beoordeeld met de hiervoor besproken vordering van Croon, een en ander nadat de hiervoor bedoelde nadere bewijslevering is afgerond.
4.10.18.
In reconventie vordert Hertel allereerst terugbetaling van het bedrag van € 78.251,50 dat ziet op VOR06. Dit is de eerste VOR die Croon bij Hertel heeft ingediend naar aanleiding van de gemaakte afspraak betreffende de versnellingskosten. Uit de door partijen in het geding gebrachte correspondentie leidt de rechtbank af dat Hertel deze VOR per post heeft beoordeeld en becommentarieerd. Hertel heeft toen kennelijk gemeend dat zij aan Croon in ieder geval een bedrag van € 78.251,50 verschuldigd was en heeft de VOR voor dit bedrag geaccordeerd (geschilpunt is of de rest van de VOR nog onbeslist is). Daarna heeft Hertel geheel in lijn met de gebruikelijke procedure aan Croon een “Purchase Order” verstrekt en heeft Croon dit bedrag aan Hertel gefactureerd. Hieruit mocht Croon in redelijkheid begrijpen dat Hertel voor dat deel heeft erkend dat de vertraging niet aan Croon te wijten was. Met andere woorden: door de VOR voor dit bedrag te accorderen heeft zij afstand gedaan van haar recht om alsnog het verweer te voeren dat (ook dit deel) van de vertraging aan Croon te wijten was. Dat Hertel de VOR heeft geaccordeerd zonder de situatie feitelijk helemaal te kennen, zoals zij heeft aangevoerd, levert geen grond op voor verschoonbare dwaling. Nu Hertel overigens geen feiten en omstandigheden heeft gesteld op grond waarvan zij recht heeft op terugbetaling van dit bedrag, komt de rechtbank niet toe aan nadere bewijslevering op dit onderdeel. Dit deel van de vordering zal daarom bij eindvonnis worden afgewezen.
4.10.19.
Hertel heeft in reconventie voorts terugbetaling van het bedrag van € 500.000,-- gevorderd. Uit de door partijen in het geding gebrachte stukken volgt evident dat het hier een voorschotbetaling betreft. Anders dan Croon heeft betoogd, kan uit een dergelijke betaling geen erkenning van de verschuldigdheid door Hertel worden afgeleid. Hertel heeft daarmee in zoverre dus niet haar recht prijsgegeven om zich tegen de verschuldigdheid daarvan te verweren. De beoordeling van dat verweer houdt tevens verband met de discussie van partijen over de oorzaak van de vertragingen en zal daarom gezamenlijk worden beoordeeld met de hiervoor besproken vordering van Croon, een en ander nadat de hiervoor bedoelde nadere bewijslevering is afgerond.
4.11.
Werk niet voltooid
4.11.1.
Hertel vordert betaling door Croon van een bedrag van € 215.623,00 aan werkzaamheden die nog niet gereed waren, maar waarvoor Croon wel een betaling heeft ontvangen. Hertel heeft daartoe aangevoerd dat Croon 21,8% van het aangenomen werk niet heeft afgerond. Zij heeft Croon daarop gewezen bij brief van 30 januari 2014 (productie 34 en 109, Croon), maar ook al eerder op 18 juni 2013 (productie 21, Hertel) en in september 2013 (productie 19, Hertel). Croon wist dus dat het werk niet af was en zij heeft ook ingestemd met het maken van de “workpackages”. Dat zijn werkpakketten die een beschrijving, tekening en andere informatie bevatten voor ieder onderdeel dat nog moest worden afgerond (in Zuid-Korea). Die werkpakketen waren nodig omdat Croon haar werkzaamheden niet op tijd af had, aldus Hertel.
4.11.2.
Croon heeft de vordering van Hertel gemotiveerd bestreden. Zij heeft betwist dat zij de werkzaamheden niet heeft afgerond in de mate waarin Hertel heeft gesteld. Croon verwijst naar hetgeen zij in de dagvaarding heeft gesteld over de omvang van het “Carry over Work” die volgens haar € 70.590,68 bedraagt.
4.11.3.
De rechtbank overweegt als volgt. Tussen partijen is niet in geschil dat Croon niet alle werkzaamheden volledig had afgerond op het moment dat de “living quarters” naar Zuid-Korea werden verscheept en dat zij wel al de volledige aanneemsom betaald heeft gekregen. Croon heeft echter ook nog werkzaamheden uitgevoerd in Zuid-Korea. Het gaat dus om de vraag of en in hoeverre het werk door Croon nog niet was afgerond ná haar werkzaamheden in Zuid-Korea. Hertel heeft daarvoor in alinea 25 van de conclusie van antwoord in conventie een berekening gemaakt die uitkomt op 12 á 13 % niet uitgevoerd werk. Nu Croon deze berekening gemotiveerd heeft betwist, kan thans nog niet worden vastgesteld of Croon een deel van de werkzaamheden niet heeft uitgevoerd en wat de omvang daarvan is. Nu Hertel daarvoor de bewijslast draagt, zal zij in de gelegenheid worden gesteld te bewijzen haar stelling dat Croon het opgedragen werk voor 12 á 13 % niet heeft afgerond.
4.12.
Zuid-Korea
VOR’s 116 t/m 142 (m.u.v. 122, 123 en 134) costs managementteam in Korea inclusief costs management team Valemon the Netherlands week 33 t/m 45 € 365.238,75, alsmede de reconventionele vordering tot terugbetaling van € 81.795,00
4.12.1.
Croon grondt deze vordering op het volgende. Zij stelt dat zij vanaf week 34 (19 t/m 25 augustus) tot en met week 45 (4 t/m 10 november) van 2013 in Zuid-Korea in opdracht en voor rekening van Hertel supervisie heeft verricht. Croon vordert nu vergoeding van de verrichte werkzaamheden op basis van daartoe door partijen gemaakte afspraken. Die vergoeding ziet op de in Zuid-Korea verrichte werkzaamheden, alsmede op de ter ondersteuning daarvan in Nederland verrichte werkzaamheden. Daarvoor heeft zij voor iedere week dat zij in Zuid-Korea heeft gewerkt aan Hertel een VOR verzonden (producties 65 t/m 88, Croon).
4.12.2.
Hertel heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen de vordering van Croon. Zij meent dat Croon geen recht heeft op een extra vergoeding voor het in Zuid-Korea verrichte werk. De kosten in Zuid-Korea zijn volgens Hertel het gevolg van het feit dat Croon haar werk zelf niet tijdig heeft afgerond. Omdat Croon weigerde naar Zuid-Korea te gaan om het werk af te maken, was zij gedwongen om in te stemmen met het voorstel van Croon ter zake de vergoeding voor de supervisie in Zuid-Korea. De supervisiekosten waren echter uitsluitend nodig omdat Croon te laat klaar was met haar werk. Hertel is dan ook niet gehouden om de kosten te voldoen. Zij heeft daarom ten onrechte reeds een bedrag van € 81.795,00 betaald. Dit bedrag vordert zij in reconventie terug. Er zijn volgens Hertel voorts geen afspraken gemaakt over de ondersteunende werkzaamheden in Nederland, terwijl die in VOR 118, 119, 121, 124, 126, 128, 130, 132, 136, 138, 140 en 142 wel worden opgevoerd. Hertel meent dat zij die niet hoeft te betalen.
4.12.3.
De rechtbank overweegt als volgt. Ter gelegenheid van de comparitie heeft de heer [persoon 2] namens Hertel verklaard dat hij inderdaad met Croon heeft afgesproken dat Hertel de kosten voor de werkzaamheden in Zuid-Korea zou betalen. Gesteld noch gebleken is dat daarbij enig voorbehoud is gemaakt ten aanzien van de oorzaak van de vertraging en de daarmee gepaard gaande noodzaak om de werkzaamheden in Zuid-Korea voort te zetten. Weliswaar heeft de heer [persoon 2] ook verklaard dat hij zich daartoe gedwongen voelde, omdat Croon niet zou gaan als Hertel niet zou betalen, maar daaruit volgt nog niet dat Hertel niet gebonden is aan de gemaakte afspraken. Aan de eisen van misbruik van omstandigheden is niet voldaan, voor zover Hertel dat heeft willen stellen. Uit de mailwisseling van 21 en 22 augustus 2013 (productie 64, Croon) volgt voorts dat partijen overeenstemming hebben bereikt over de tarieven voor de werkzaamheden in Zuid-Korea. Bij de mailwisseling over de tarieven en in haar tarievenoverzicht (producties 33 en 63, Croon) zijn de tarieven voor de werkzaamheden in Nederland ook uitdrukkelijk door Croon aan de orde gesteld. Daarin maakt Hertel weliswaar bezwaar tegen de door Croon in haar voorstel gehanteerde tarieven voor de werkzaamheden in Nederland, maar dát er ook werkzaamheden in Nederland zouden worden verricht, stuit op dat moment kennelijk niet op enig bezwaar van Hertel. Croon mocht daaruit redelijkerwijs begrijpen dat Hertel ook zou betalen voor de werkzaamheden die in Nederland zouden worden verricht ter ondersteuning van de werkzaamheden in Zuid-Korea. Croon heeft voorts onweersproken gesteld dat zij de tarieven voor de Nederlandse werkzaamheden vervolgens heeft bijgesteld naar de tarieven die in de aannemingsovereenkomst zijn opgenomen. Croon heeft ook onweersproken gesteld dat de werkzaamheden in Nederland noodzakelijk waren ter ondersteuning van de werkzaamheden in Zuid-Korea. Vervolgens is de afspraak tot stand gekomen, zonder dat Hertel ter zake enig voorbehoud heeft gemaakt. Hertel is dan ook gehouden de kosten voor zowel de werkzaamheden in Zuid-Korea als de ter ondersteuning daarvan in Nederland verrichte werkzaamheden aan Croon te vergoeden. Door Hertel is niet betwist dat Croon in de VOR’s de overeengekomen tarieven hanteert.
4.12.4.
Het voorgaande betekent dat Hertel gehouden is de kosten als opgevoerd in de VOR’s 116 t/m 142 (m.u.v. 122, 123 en 134) aan Croon te voldoen. Zij heeft derhalve geen recht op terugbetaling van het bedrag van € 81.795,00. Deze vordering in conventie is dan ook toewijsbaar. De vordering tot terugbetaling in reconventie zal bij eindvonnis worden afgewezen.
€ 79.880 voor het vervaardigen van Carry Over Work (COW) pakketten door Hertel ten behoeve van het afmaken van de EIT-installatie in Zuid-Korea
4.12.5.
In reconventie vordert Hertel betaling door Croon van een bedrag van € 79.880,-- voor het vervaardigen van “Carry over Work” (COW) pakketten door Hertel ten behoeve van het afmaken van de EIT-installatie in Zuid-Korea. Hertel heeft gesteld dat Samsung aan de hand van deze pakketten de EIT Installatie heeft afgemaakt (deels onder supervisie van Croon). Zij heeft voorts gesteld dat Croon deze pakketten had moeten afmaken, maar dat niet heeft gedaan. Volgens Croon was het bovendien niet nodig geweest om deze pakketten te maken, indien Croon haar werkzaamheden tijdig had afgerond.
4.12.6.
Croon heeft niet betwist dat zij gehouden was de COW-pakketten te vervaardigen. Zij heeft evenmin de omvang van het door Hertel gevorderde bedrag betwist. Zij heeft aangevoerd dat zij de COW-pakketten wel heeft gemaakt, maar dat zij de afgifte daarvan heeft opgeschort, wegens het uitblijven van betaling door Hertel en wegens het niet verstrekken van “purchase orders” voor de openstaande VOR’s. Dat dit tot gevolg had dat Hertel dan zelf COW-pakketten moest maken heeft Croon ook niet betwist.
4.12.7.
De rechtbank is van oordeel dat Croon gehouden is het door Hertel gevorderde bedrag te voldoen en overweegt daartoe als volgt. Om dezelfde reden als overwogen in ro. 4.9.6. komt ook in dit geval aan Croon geen recht op opschorting toe van haar verbintenis tot afgifte van de COW-pakketten. De vordering van Hertel is daarom toewijsbaar.
4.13.
Nevenvordering
4.13.1.
Nu er nog geen eindvonnis kan worden gewezen, kan in dit vonnis nog geen oordeel worden gegeven over de gevorderde rente, de buitengerechtelijke incassokosten, de beslagkosten en de proceskosten. Een beslissing daarover zal bij eindvonnis worden gegeven.
4.14.
Samenvatting en vervolg van de procedure
4.14.1.
Van de vordering van Croon is in het voorgaande toewijsbaar geoordeeld:
- VOR’s 116 t/m 142 (m.u.v. 122, 123 en 134) costs management team in Korea inclusief costs management team Valemon the Netherlands week 33 t/m 45 € 365.238,75;
4.14.2.
Van de vorderingen van Hertel is toewijsbaar geoordeeld:
- € 79.880,00 voor het vervaardigen van Carry Over Work (COW) pakketten door Hertel ten behoeve van het afmaken van de EIT-installatie in Zuid-Korea.
4.14.3.
Van de vorderingen van Hertel is niet toewijsbaar geoordeeld:
  • € 81.795,00 aan ten onrechte betaalde kosten voor supervisie in Zuid-Korea;
  • € 78.251,50 aan ten onrechte betaalde acceleratiekosten (VOR06).
4.14.4.
Van de volgende vorderingen heeft de Rechtbank nog geen definitieve toe- of afwijzende beslissingen genomen:
Croon
  • VOR 097 extra cabling freezing and cooling (€ 32.559,85)
  • VOR 80 TR 3023 (€ 575.000);
  • VOR 101 scope of work SHI (€ 53.400,00);
  • VOR 100 brackets of external ligths (€ 28.000,80);
  • VOR 098 revision 1 interface cabling topside LQ (replaces VOR 64 and 98), tot een bedrag van € 26.748,00
  • VOR 094 revision 1 changing number of lighting fixtures (replaces VOR 45, 94 en 96) (€ 31.208,68)
  • VOR 062 deviation CR00006 electrical doors-82, tot een bedrag van € 4.663,56
  • VOR 095 extra lighting ECR & CCR (€ 15.822,39) en stelposten (€ 8.221,19) en (€ 10.723,29);
  • VOR 048 change size Distribution Board 82 EL 10004 Level 4 (€ 4.420,00);
  • VOR 133 adjustment Distribution Board 82 EL 10007 € 1.408,00);
  • VOR Acceleration week 6 t/m 33 (€ 2.844.101,17);
  • VOR 134 additional hours (€ 363.730,00);
Hertel
  • € 40.364,00 voor het moeten aanpassen van de vertrekken als gevolg van het niet installeren door Croon van de distribution boards;
  • € 500.000,00 aan ten onrechte betaalde acceleratiekosten;
  • € 215.623,00 aan werkzaamheden die nog niet gereed waren, maar waarvoor Croon wel betaling heeft ontvangen;
  • De verklaring voor recht dat Croon gehouden is de schade die Hertel lijdt doordat Croon haar werkzaamheden niet tijdig heeft afgerond, aan Hertel te vergoeden.
4.14.5.
De rechtbank zal aan partijen de volgende bewijsopdrachten verstrekken:
Croon:
Croon dient te bewijzen dat de ontbrekende 6% aan door Hertel aan te leveren tekeningen en informatie cruciaal was voor de tijdige uitvoering van haar werkzaamheden en dat het bestaan en de omvang van de gestelde wijzigingen tot gevolg hadden dat de (gewijzigde) planning niet gehaald kon worden.
Hertel
Hertel dient te bewijzen haar stelling dat Croon, ná afronding van haar werkzaamheden in Zuid-Korea, het aan haar opgedragen werk voor 12 á 13 % niet heeft afgerond.
4.14.6.
Indien partijen bewijs wensen te leveren door het horen van getuigen, zal de rechtbank aansluitend aan het laatste verhoor een nadere comparitie van partijen bepalen; daarbij kunnen ook de in ro. 4.14.4. genoemde posten, waarover nog geen definitieve beslissing is genomen, worden besproken. Partijen krijgen alsdan de gelegenheid deze posten kort toe te lichten aan de hand van een over te leggen pleitnotie van maximaal vijf pagina’s. Het verdere partijdebat zal geschieden aan de hand van door de rechtbank te stellen vragen.
4.14.7.
Indien partijen bewijs wensen te leveren door het overleggen van bewijsstukken, en/of door een ander bewijsmiddel, dan zal de rechtbank na indiening daarvan separaat een nadere comparitie van partijen bepalen met het hiervoor besproken doel.
4.14.8.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie en in reconventie
5.1.
draagt Croon op te bewijzen dat de ontbrekende 6% aan door Hertel aan te leveren tekeningen en informatie cruciaal was voor de tijdige uitvoering van haar werkzaamheden en dat het bestaan en de omvang van de gestelde wijzigingen tot gevolg hadden dat de (gewijzigde) planning niet gehaald kon worden,
5.2.
draagt Hertel op te bewijzen haar stelling dat Croon, ná afronding van haar werkzaamheden in Zuid-Korea, het aan haar opgedragen werk voor 12 á 13 % niet heeft afgerond,
5.3.
bepaalt dat deze zaak weer op de rol zal komen van
3 augustus 2016voor uitlating door Croon respectievelijk Hertel of zij bewijs willen leveren door het overleggen van bewijsstukken, door het horen van getuigen en / of door een ander bewijsmiddel,
5.4.
bepaalt dat Croon respectievelijk Hertel, indien zij geen bewijs door getuigen willen leveren maar wel bewijsstukken willen overleggen, die stukken direct in het geding moet brengen, onder opgave van de verhinderdagen van partijen en hun advocaten in de maanden september tot en met december 2016 ten behoeve van de alsdan nader te bepalen comparitie van partijen,
5.5.
bepaalt dat Croon respectievelijk Hertel, indien zij getuigen willen laten horen, de getuigen en de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten in de maanden september tot en met december 2016 direct moet opgeven, waarna dag en uur van het getuigenverhoor en de aansluitende comparitie van partijen zullen worden bepaald,
5.6.
bepaalt dat dit getuigenverhoor zal plaatsvinden op de terechtzitting van mr. mr. P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten in het gerechtsgebouw te Rotterdam,
5.7.
bepaalt dat alle partijen uiterlijk twee weken voor het eerste getuigenverhoor alle beschikbare bewijsstukken aan de rechtbank en de wederpartij moeten toesturen,
5.8.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten en in het openbaar uitgesproken op 6 juli 2016.
[106/2815]