4.10.Vertraging
4.10.1.Ten aanzien van de vertraging staat tussen partijen het volgende vast. In de overeenkomst is bepaald dat Croon haar werkzaamheden in januari 2013 “mechanical complete” diende te hebben. Croon is in of omstreeks september 2012 gestart met haar werkzaamheden, maar begin december 2012 werd duidelijk dat de oorspronkelijke opleverdatum niet zou worden gehaald en dat de voortgang van de werkzaamheden aanzienlijk was vertraagd. Bij e-mail van 9 december 2012 (productie 16, Croon) zond Hertel daarom een nieuwe planning aan Croon die uitgaat van een “mechanical complete” op 17 april 2013. Partijen waren het er op dat moment over eens dat die datum niet zou worden gehaald indien in hetzelfde tempo zou worden doorgewerkt en dat versnellingsmaatregelen noodzakelijk waren. Om die reden is in overleg voor een andere projectbenadering gekozen, in die zin dat Croon vanaf week 6 van 2013 meer werklieden op het project heeft gezet en een avond/nachtploeg van 17.45 uur tot 04.30 uur (productie 25, Croon). Ook daarna slaagden partijen er niet in om de werkzaamheden op 17 april 2013 af te ronden en de planning werd nadien nog een aantal keren bijgesteld. Uiteindelijk werd op deze manier doorgewerkt tot medio 2013. Hoewel de “living quarters” nog niet volledig gereed waren, zijn zij op dat moment naar Zuid-Korea verscheept, waar de werkzaamheden zijn afgerond. Beide partijen stellen zich in deze procedure op het standpunt dat de vertraging is te wijten aan omstandigheden die voor rekening en risico komen van de andere partij.
4.10.2.In verband met de vertraging hebben partijen over en weer vorderingen ingesteld. Hierna volgt een bespreking van die vorderingen.
Conventionele vorderingen: VOR Acceleration week 6 t/m 33 (€ 2.844.101,17) en VOR 134 additional hours (€ 363.730,00). Reconventionele vordering: € 578.251,50 aan ten onrechte betaalde acceleratiekosten
4.10.3.In conventie vordert Croon betaling van een bedrag van € 2.844.101,17 voor versnellingswerkzaamheden die zij door middel van afzonderlijke VOR’s bij Hertel heeft ingediend. Croon grondt haar vordering op het volgende.
4.10.4.Op 28 januari 2013, nog voordat met de nieuwe projectbenadering is gestart, hebben partijen een bespreking gehad over de kosten die gemoeid zijn met de versnellingswerkzaamheden. Naar aanleiding van die bespreking deed Croon op 29 januari 2013 een voorstel, bestaande uit twee opties. Uitgangspunt van beide opties is dat Croon aanspraak kan maken op verrekening van de extra kosten die zij moest maken voor de versnellingsmaatregelen (productie 21 en 22, Croon). Het voorstel van Croon luidt, voor zover relevant:
“Uitgangspunt is dat de living quarter gereed moet zijn voor 17-04-2013. (…). Helaas is er vertraging opgelopen in met name de engineeringsfase van het project, deze vertraging is voornamelijk veroorzaakt door de slechte informatieverstrekking van Samsung Heavy lndustries.
Om toch de nieuwe einddatum van 17-04-2013 haalbaar te maken in de nog resterende beschikbare
tijd (11 weken) en op basis van een incompleet engineerings pakket is een andere projectbenadering
noodzakelijk. Croon heeft aangegeven in staat te zijn te versnellen, maar heeft hiertoe ook een aantal aannames gedaan, deze aannames zijn de volgende:
Croon gaat werken op de beschikbare informatie, hoewel niet compleet;
Croon verwacht in de montage uren een inefficiëntie te hebben van 100% (€ 350.000,--);
Croon verwacht extra kosten te moeten maken om materialen op tijd op site te hebben (€ 200.000,--);
Croon moet extra engineeringsinspanningen leveren om de werkzaamheden uit te voeren op basis van het onvolledige engineeringspakket;
Croon zal een deel van de werkzaamheden in shifts moet uitvoeren;
Om bovenstaande te managen zal het project en het site managementteam moeten worden uitgebreid.
Croon is in staat bovenstaande maatregelen (kwalitatief en kwantitatief) te nemen, maar is van
mening dat de bovenstaande maatregelen geen onderdeel uitmaken van het huidige contract van
Hertel met Croon en mogelijk het contract van SHI met Hertel. Om hier gezamenlijk met Hertel op te
trekken richting SHI en om te komen tot een gepaste compensatie doet Croon (…) twee voorstellen.
Optie 1)
Croon zal voor al het extra werk ten opzichte van de contract scope het proces van VOR’s continueren en de nadruk leggen op VOR’s die doorgezet kunnen worden in de richting van SHI (Hierbij denken we met name aan de VOR voor TR3023);
Croon zal de extra inspanningen die volgen uit de versnellingsmaatregelen wekelijks in een VOR aanbieden aan Hertel, deze VOR’s zullen dan bestaan uit de volgende posten; engineeringsondersteuning, extra werkvoorbereiding, extra project management, extra supervisie, inefficiëntie over de montage uren.
4.10.5.Partijen hebben in de processtukken uitvoerig gedebatteerd over de vraag of zij overeenstemming hebben bereikt over optie 1 van het voorstel. De uiteindelijke uitkomst van dat debat is dat partijen het er in beginsel wel over eens zijn dat er in lijn met optie 1 een afspraak is gemaakt over de versnellingskosten, maar partijen verschillen van mening over hoe die afspraak exact heeft geluid respectievelijk moet worden uitgelegd. In elk geval zijn zij het er inmiddels over eens dat niet is afgesproken dat Croon verder op regiebasis zou werken.
4.10.6.De stellingen van Croon komen in de kern op het volgende neer. Zij meent dat de oorzaak van de vertraging volledig binnen de risicosfeer van Hertel ligt. De redenen van de opgelopen vertraging zijn, samengevat, volgens haar (a) diverse meerwerkopdrachten, (b) het niet nakomen van contractuele verplichtingen door Hertel zelf en (c) hinder door derden (inclusief tekortschieten door Samsung en/of Statoil) bij de uitvoering van de werkzaamheden die voor rekening en risico van Hertel komt. Om die redenen moesten er versnellingsmaatregelen worden getroffen en de afspraak luidt dat Croon alle extra manuren die zij door de aangepaste projectbenadering moest maken, in rekening mag brengen bij Hertel. Het gaat volgens Croon om in totaal 92.752,45 extra manuren (4.58 dagvaarding, Croon). Daarvoor heeft Croon van week 6 tot en met week 33 van 2013 wekelijks bij Hertel een VOR ingediend (producties 35 tot en met 58, Croon). Daarin maakt Croon aanspraak op vergoeding door Hertel van in totaal € 3.422.352,67. Hertel heeft volgens Croon ten onrechte nagelaten de diverse VOR’s goed te keuren en daarvoor “purchase orders” te verstrekken. Na aftrek van twee betalingen van Hertel van in totaal € 578.251,50, resteert volgens Croon een vordering op Hertel van € 2.844.101,17.
4.10.7.Het betoog van Hertel komt er in de kern op neer dat de afspraak over optie 1 niet inhoudt dat Croon een onvoorwaardelijk recht had om alle (extra) door Croon bestede uren bij Hertel in rekening te brengen. De bedoeling van partijen was volgens Hertel dat partijen de VOR’s achteraf punt voor punt zouden nalopen, zodat Hertel kon beoordelen of Croon die extra kosten terecht bij Hertel in rekening bracht. Al bij de beoordeling van de eerste VOR (die van week 6) bleek dat het ondoenlijk was voor Hertel om deze op de juistheid te beoordelen en hebben partijen afgesproken alle VOR’s aan het einde van de rit gezamenlijk te bespreken. De twee betalingen die Hertel heeft gedaan van € 78.251,50 en € 500.000,00 moeten worden gezien als voorschotten op de uitkomst van die bespreking en niet als een erkenning dat Hertel alle geclaimde versnellingskosten aan Croon verschuldigd is.
4.10.8.Hertel heeft voorts mede in dit verband betoogd dat (in ieder geval achteraf) is gebleken dat de versnellingswerkzaamheden uitsluitend noodzakelijk waren om het door Croon aangenomen werk tijdig te kunnen realiseren, en niet vanwege meerwerk dat diende te worden verricht of vanwege voor rekening en risico van Hertel komende vertragende omstandigheden. Het was dus een contractuele verplichting van Croon om die versnellingsmaatregelen door te voeren, waarvoor geen extra vergoeding bovenop de vaste aanneemsom in rekening gebracht kan worden. Croon heeft zich simpelweg vergist in de omvang van de opdracht. Hertel heeft gemotiveerd betwist dat zij Croon niet of niet tijdig alle benodigde informatie heeft verstrekt. Volgens Hertel beschikte Croon in april 2012 al over 87% van de tekeningen en beschikte Croon in augustus 2012 al over 75% van alle benodigde informatie over de kabels. Per 1 december 2012 beschikte Croon zelfs al over 94% van alle benodigde informatie. Hertel meent dat Croon met deze informatie zonder problemen de aan haar opgedragen werkzaamheden kon uitvoeren.
4.10.9.Hertel heeft nog aangevoerd dat het haar taak was de engineering en de tekeningen van de hoofdkabelgoten te vervaardigen en dat deze ook voor 100% compleet waren. Het was volgens Hertel echter de taak van Croon om de engineering te doen van de secundaire kabelgoten (de kabelgoten die kleiner of gelijk zijn aan 300 mm) en de kabels. Het was voorts de taak van Croon die kabelgoten en kabels te installeren en aan te sluiten. Ter onderbouwing van haar verweer dat in de opdracht van Hertel ook engineerings-werkzaamheden waren begrepen verwijst Hertel naar de tweede offerte van Croon (productie 3, Hertel) de “letter of intent” (productie 5, Croon), artikel 4 onder punt 3 van de overeenkomst, de demarcatielijst onder punt 10 (productie 4, Croon) en productie 7 van Croon, 3e pagina onderaan. Die engineeringswerkzaamheden hielden volgens Hertel in dat Croon (i) de route van de secundaire kabelbanen en (ii) de route van de kabels diende te ontwerpen. Het was voorts de taak van Croon, en niet die van Hertel, om al deze informatie in het zogenoemde Cabsys systeem in te voeren, die dan kon worden geprint op de zogenoemde “pulling slips”. Volgens Hertel waren deze werkzaamheden zodoende in de aanneemsom begrepen.
4.10.10.Het verweer van Hertel komt er derhalve in de kern op neer dat de oorzaak van de vertraging niet lag in meerwerk of voor rekening van Hertel komende problemen, maar in de omstandigheid dat Croon zich (de omvang van) haar engineeringstaken bij het aangaan van de overeenkomst en het bepalen van de vaste aanneemsom niet goed heeft gerealiseerd. Hertel heeft zich op grond van dit alles voorts op het standpunt gesteld dat zij de betaling van in totaal € 578.251,50 daarom zonder rechtsgrond, en dus onverschuldigd heeft gedaan en zij vordert in reconventie terugbetaling van dit bedrag.
4.10.11.De rechtbank legt de afspraak die partijen hebben gemaakt als volgt uit.
Inmiddels staat vast (slot ro. 4.10.5.) dat niet op regiebasis gedeclareerd kan worden. De tekst van optie 1. bevestigt dat Croon geen onverkort recht toekomt op betaling door Croon van alle uren die gemoeid zijn met de aangepaste projectbenadering. Het gaat volgens optie 1 om “
het extra werk ten opzichte van de contract scope”. Redelijke uitleg van deze zinsnede brengt mee dat alleen de extra uren die Croon heeft moeten maken als gevolg van niet voor haar rekening en risico komende omstandigheden, door Croon in rekening mogen worden gebracht bij Hertel. Uit het feit dat Croon de extra uren aan Hertel diende voor te leggen door middel van een VOR, leidt de rechtbank af dat de opgegeven uren op dat moment nog door Hertel moesten (en mochten) worden getoetst. De term VOR (“Variation Order Request”) en de tekst van de VOR’s (
“we are offering you the acceleration costs for week …”en
“we expect an agreement on the extra costs ultimately…”)duiden er immers op dat de verschuldigdheid van de op de VOR’s vermelde bedragen afhankelijk is van daarover door partijen te bereiken overeenstemming. Ook Croon zelf gaat ervan uit dat de afzonderlijke VOR’s door Hertel beoordeeld dienden te worden en dat Hertel deze “
geheel of gedeeltelijk toe- dan wel[kan] afwijzen” (alinea 40 cva/reconv, Croon). De conclusie daarvan is dat de enkele afspraak dat Croon VOR’s zou indienen van de door haar extra bestede uren, Croon op zichzelf nog geen recht geeft op onverkorte betaling van al die extra uren.
4.10.12.Dit alles duidt erop dat Croon geen extra uren bij Hertel in rekening mag brengen die niet het gevolg zijn van voor rekening en risico van Hertel komende omstandigheden. Dit zou bovendien ook afwijken van hetgeen in de bouwpraktijk tussen professionele onderaannemers en aannemers gebruikelijk is en de rechtbank ziet in de tekst van optie 1, die van de verschillende VOR’s, en hetgeen partijen over en weer over de afspraak hebben gesteld, geen aanleiding om aan te nemen dat partijen hebben bedoeld van dit gebruik af te wijken. Redelijke uitleg van de door partijen gemaakte afspraak brengt dan voorts mee dat Hertel per afzonderlijke VOR mocht toetsen of de door Croon opgevoerde versnellingskosten daadwerkelijk het gevolg zijn van voor rekening en risico van Hertel komende omstandigheden. Uit de omstandigheid dat dit niet steeds is gebeurd nadat de betreffende VOR door Croon bij Hertel is ingediend, kan niet en zeker niet zonder meer een (stilzwijgende) instemming met de door Croon opgevoerde kosten worden afgeleid.
4.10.13.De slotsom is dus dat Croon op grond van de daartoe gemaakte afspraak recht heeft op vergoeding van versnellingskosten, maar alleen indien en voor zover Croon die heeft moeten maken als gevolg van voor rekening en risico van Hertel komende omstandigheden (waaronder, doch niet beperkt tot, meerwerk). Indien komt vast te staan dat de vertraging het gevolg is van een verkeerde inschatting van het werk door Croon, komt dat voor rekening en risico van Croon. Opmerking verdient wel, dat de oorspronkelijke datum in overleg tussen partijen is verzet, zodat de vertraging afgezet dient te worden tegen die nieuwe datum.
4.10.14.Voor zover het gaat om meerwerk, volgt uit hetgeen de rechtbank hiervoor in ro. 4.7.e.v. heeft overwogen dat het tussen partijen vaststaande meerwerk van relatief, in verhouding tot het werk, bescheiden omvang was. In de aannemingsovereenkomst (zie artikel 4) is vermeld dat Croon geacht werd betaald te zijn voor bepaalde werkzaamheden inclusief meerwerk tot 20% van de scope. Daaruit blijkt dat partijen meerwerk hadden voorzien. Hertel mocht verwachten dat dit tot 20% verricht kon worden zonder dat het tijdpad in gevaar kwam. Het vaststaande meerwerk blijft ruim onder die grens.
Als het betwiste meerwerk wordt meegenomen, geldt het volgende. VOR 101 (ro. 4.6.6.) en VOR 100 (ro. 4.6.9.) e.v. zijn in omvang zo beperkt dat zij, ook opgeteld bij het erkende meerwerk, niet boven de 20% komen. Alleen VOR 080 (€ 575,000,00) kan dus een zodanige overschrijding rechtvaardigen. Ten aanzien van deze VOR staat vast dat Croon de problematiek gemeld heeft en dat partijen daarover ook in gesprek zijn geweest.
Ongeacht of Hertel slaagt in het onder 4.5.6. bedoelde bewijs kan dat meerwerk – mede – grond voor de vertraging opleveren. Immers, ongeacht of Croon voor betaling van dat werk bij Hertel dan wel bij Statoil of Samsung moet zijn, het gaat hier om een substantiële hoeveelheid werk die 20% van de aanneemsom te boven ging en dus niet verricht hoefde te worden binnen de voorziene planning. Of deze werkzaamheden ook daadwerkelijk tot de zeer aanzienlijke vertraging hebben geleid die Croon stelt, staat daarmee echter nog niet vast. Dat is met name afhankelijk van de vraag in hoeverre deze werkzaamheden – door inzet van extra personeel – ingepast konden worden dan wel op het kritieke pad lagen.
4.10.15.Ten aanzien van de tekortkomingen van Hertel zelf – met name ontbrekende tekeningen/engineering en tussentijdse wijzigingen (ro. 4.10.6, onder b) ) – geldt het volgende. Uit de stellingen van Croon kan de rechtbank niet, althans niet nauwkeurig genoeg afleiden dat Croon op één of meerdere momenten in de bouw niet verder kon c.q. meer uren (en hoeveel dan) heeft moeten besteden als gevolg van voor rekening en risico van Hertel komende omstandigheden. Uit de talloze voortgangsrapporten komt wel het beeld naar voren dat zij op diverse momenten niet beschikte over bepaalde gegevens en tekeningen. Dat beeld wordt ook door Hertel bevestigd, in die zin dat zij zich op het standpunt heeft gesteld dat Croon per 1 december 2012 over 94 % (en dus niet 100%) van de benodigde informatie beschikte. Croon heeft het percentage van 94% niet bestreden. Dat sluit echter geenszins uit dat de resterende 6% voor Croon cruciale informatie betrof die qua planning op het kritieke pad lag. Daarmee is dus evenmin uit te sluiten dat (een deel van) de vertraging daarvan het gevolg is. Of en in hoeverre zich dit daadwerkelijk heeft voorgedaan, valt op basis van de stellingen van Croon niet vast te stellen. Dat klemt te meer daar Hertel uitvoerig gemotiveerd heeft betwist dat zij niet aan haar contractuele verplichtingen tot verstrekken van de benodigde informatie heeft voldaan. Evenmin valt uit de stellingen van Croon af te leiden of en in hoeverre het gebrek aan gegevens concreet tot vertraging van het werk en extra werk voor Croon heeft geleid. Onduidelijk is voorts of en in hoeverre Croon Hertel voldoende concreet op die gevolgen heeft gewezen. Ook de overige omstandigheden waarop Croon zich beroept, lijken wel in meer of mindere mate aan de orde te zijn geweest, maar ook daarvoor geldt dat niet nauwkeurig genoeg valt vast te stellen of en in hoeverre dit vervolgens concreet tot vertraging van het werk en extra werk voor Croon heeft geleid.
4.10.16.Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen zal Croon hierna in de gelegenheid worden gesteld te bewijzen dat de ontbrekende 6% aan informatie zijdens Hertel cruciaal was voor de tijdige uitvoering van haar werkzaamheden (bijvoorbeeld omdat de betreffende informatie in de planning op het kritieke pad lag), en/of dat sprake was van zodanige wijzigingen dat Croon daardoor de planning niet kon halen. Ten aanzien van de onder 4.10.7 onder c bedoelde, voor rekening van Hertel komende, tekortkomingen van derden geldt dat hieraan geen separate betekenis toekomt. VOR080 is hiervoor besproken. De overige verwijten lossen zich of op in het niet beschikbaar zijn van tekeningen (behandeld in ro.
4.10.15)of in algemene beschouwingen over het ontbreken van vrije werkruimte die tot niets leiden; uit de contractstukken en de stellingen blijkt echter niet dat Croon aanspraak kon maken op werkvrije ruimte.
4.10.17.Croon vordert in conventie tevens betaling van een bedrag van € 363.730,00 aan extra kosten die zij als gevolg van de vertragingen heeft moeten maken en waarvoor Croon nog geen VOR’s bij Hertel heeft ingediend. Deze vordering houdt verband met de discussie van partijen over de oorzaak van de vertragingen en zal daarom gezamenlijk worden beoordeeld met de hiervoor besproken vordering van Croon, een en ander nadat de hiervoor bedoelde nadere bewijslevering is afgerond.
4.10.18.In reconventie vordert Hertel allereerst terugbetaling van het bedrag van € 78.251,50 dat ziet op VOR06. Dit is de eerste VOR die Croon bij Hertel heeft ingediend naar aanleiding van de gemaakte afspraak betreffende de versnellingskosten. Uit de door partijen in het geding gebrachte correspondentie leidt de rechtbank af dat Hertel deze VOR per post heeft beoordeeld en becommentarieerd. Hertel heeft toen kennelijk gemeend dat zij aan Croon in ieder geval een bedrag van € 78.251,50 verschuldigd was en heeft de VOR voor dit bedrag geaccordeerd (geschilpunt is of de rest van de VOR nog onbeslist is). Daarna heeft Hertel geheel in lijn met de gebruikelijke procedure aan Croon een “Purchase Order” verstrekt en heeft Croon dit bedrag aan Hertel gefactureerd. Hieruit mocht Croon in redelijkheid begrijpen dat Hertel voor dat deel heeft erkend dat de vertraging niet aan Croon te wijten was. Met andere woorden: door de VOR voor dit bedrag te accorderen heeft zij afstand gedaan van haar recht om alsnog het verweer te voeren dat (ook dit deel) van de vertraging aan Croon te wijten was. Dat Hertel de VOR heeft geaccordeerd zonder de situatie feitelijk helemaal te kennen, zoals zij heeft aangevoerd, levert geen grond op voor verschoonbare dwaling. Nu Hertel overigens geen feiten en omstandigheden heeft gesteld op grond waarvan zij recht heeft op terugbetaling van dit bedrag, komt de rechtbank niet toe aan nadere bewijslevering op dit onderdeel. Dit deel van de vordering zal daarom bij eindvonnis worden afgewezen.
4.10.19.Hertel heeft in reconventie voorts terugbetaling van het bedrag van € 500.000,-- gevorderd. Uit de door partijen in het geding gebrachte stukken volgt evident dat het hier een voorschotbetaling betreft. Anders dan Croon heeft betoogd, kan uit een dergelijke betaling geen erkenning van de verschuldigdheid door Hertel worden afgeleid. Hertel heeft daarmee in zoverre dus niet haar recht prijsgegeven om zich tegen de verschuldigdheid daarvan te verweren. De beoordeling van dat verweer houdt tevens verband met de discussie van partijen over de oorzaak van de vertragingen en zal daarom gezamenlijk worden beoordeeld met de hiervoor besproken vordering van Croon, een en ander nadat de hiervoor bedoelde nadere bewijslevering is afgerond.