ECLI:NL:RBROT:2016:7885

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 oktober 2016
Publicatiedatum
17 oktober 2016
Zaaknummer
5265879
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in kort geding over concurrentie- en geheimhoudingsbedingen in arbeidsovereenkomst

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 18 oktober 2016 uitspraak gedaan in een kort geding tussen Meijer Bouwservice Den Haag B.V. (hierna: Meijer) en een voormalige werknemer, aangeduid als [gedaagde]. Meijer vorderde onverkorte nakoming van een concurrentiebeding en een geheimhoudingsbeding, alsook betaling van een voorschot op verbeurde contractuele boetes. De arbeidsovereenkomst van [gedaagde] bij Meijer was voor bepaalde tijd en bevatte een concurrentiebeding. De kantonrechter oordeelde dat het concurrentiebeding nietig was, omdat de noodzakelijke motivering voor het beding niet tijdig was verstrekt. Dit leidde tot de conclusie dat de vordering van Meijer op dit punt niet toewijsbaar was.

Wat betreft het geheimhoudingsbeding oordeelde de kantonrechter dat [gedaagde] in beginsel verplicht was tot geheimhouding, maar dat de vordering tot onverkorte nakoming niet toewijsbaar was, omdat [gedaagde] al aan deze verplichting voldeed. De rechter concludeerde dat er slechts één overtreding van het geheimhoudingsbeding was vastgesteld, waarvoor [gedaagde] een boete van € 10.000,00 verbeurde. De rechter matigde deze boete tot een voorschot van € 6.000,00, rekening houdend met de omstandigheden van de zaak. De kosten van de procedure werden door beide partijen gedragen.

De uitspraak benadrukt het belang van de juiste formulering en motivering van concurrentiebedingen in arbeidsovereenkomsten, vooral bij overeenkomsten voor bepaalde tijd. De beslissing biedt ook inzicht in de beoordeling van geheimhoudingsbedingen en de gevolgen van overtredingen daarvan.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 5265879 VV EXPL 16-306
uitspraak: 18 oktober 2016
vonnis in kort geding op grond van artikel 254 lid 5 Wetboek van Burgerlijke Rechts-vordering van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Meijer Bouwservice Den Haag B.V.,
gevestigd te Teylingen,
eiseres,
gemachtigde: mr. J.D. de Rooij te Rotterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [plaatsnaam],
gedaagde,
gemachtigde: mr. N.M. Niewold te Den Haag.
Partijen worden hierna ‘Meijer’ en ‘[gedaagde]’ genoemd.

1.Het verloop van de procedure

De kantonrechter heeft kennisgenomen van de dagvaarding met producties van 8 september 2016 en van de brief met producties van [gedaagde] van 27 september 2016.
De mondelinge behandeling van het kort geding vond plaats op 29 september 2016. Namens Meijer zijn bij die gelegenheid verschenen de [L.] en de heer [H.] (bei-de eigenaar), met de gemachtigde van Meijer mr. J.D. de Rooij. [gedaagde] is verschenen met zijn gemachtigde mr. N.M. Niewold en met de heer [P.], zijn nieuwe werkgever. Van hetgeen besproken is zijn door de griffier aantekeningen gemaakt. Beide gemachtigden hebben een pleitnota ingediend.
Het kort geding is na de mondelinge behandeling aangehouden om partijen in de gelegen-heid te stellen hun geschil in onderling overleg op te lossen. De gemachtigde van Meijer laat bij brief van 4 oktober 2016 weten dat partijen daar niet in zijn geslaagd. De uitspraak van het vonnis is vervolgens bepaald op vandaag.

2.De feiten

Er wordt uitgegaan van de volgende feiten:
2.1
Meijer is een bouwonderneming die zich bezighoudt met zowel nieuwbouw als ver-bouwing, renovatie en onderhoud van bestaande bouwwerken.
2.2
[gedaagde] (geboren op [geboortedatum]) is per 1 april 2015 voor de bepaalde tijd van één jaar bij Meijer in dienst getreden als vestigingsmanager. De arbeidsovereenkomst is ge-tekend op 18 februari 2015 en hierin staat, voor zover nu van belang:
Artikel 6 Geheimhouding
De werknemer verplicht zich voor alle zaken van werkgever geheimhouding te betrachten. Het is werknemer verboden, hetzij gedurende de arbeidsovereenkomst hetzij na beëindiging hiervan, op enigerlei wijze aan derden direct of indirect, in welke vorm dan ook en op welke manier dan ook, enige mededeling te doen van of aangaande enige bijzonderheden werkgevers onderneming betreffende of daarmee verband houdende, op straffe van een dadelijk en ineens zonder sommatie of ingebrekestelling opeisbare boete van € 10.000,- in afwijking van artikel 7:650 lid 3, 4 en 5 BW, aan werkgever verschuldigd, onverminderd het recht van werkgever in plaats daarvan volledige schadevergoeding te vorderen. In afwijking van het bepaalde in artikel 650 lid 3 van boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, kan de boete middellijk dan wel onmiddellijk strekken tot persoonlijk voordeel van de werkgever. Overtreding zal voor werkgever een dringende reden vormen voor ontslag op staande voet als bedoeld in artikel 7-678 lid 2 sub 1 Burgerlijk Wetboek.
Artikel 7 Concurrentie- en relatiebeding
Het is werknemer niet toegestaan binnen een tijdvak van 1 jaar na beëindiging van de arbeids-overeenkomst werkzaam te zijn in de regio Den Haag – Haaglanden zelfstandig of bij een bedrijf gelijk, gelijksoortig of aanverwant aan dat van de werkgever, hetzij tegen vergoeding hetzij om niet, of daarin aandeel van welke aard ook te hebben, tenzij de werknemer daartoe voorafgaand schriftelijk toestemming van werkgever heeft gekregen, aan welke toestemming werkgever voorwaarden kan verbinden. Bij overtreding van de in deze bepaling omschreven verboden verbeurt werknemer een dadelijk opeisbare boete van € 10.000,- ineens en € 5.000,- voor elke dag en/of dagdeel dat werknemer in overtreding is, onverminderd het recht van werkgever om in plaats daarvan volledige schadevergoeding te vragen.
2.3
Meijer en [gedaagde] zijn op 30 maart 2015 in een aanvulling op hun arbeidsovereen-komst voor zover nu van belang het volgende overeengekomen:
• Werkgever en werknemer zijn een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd aangegaan met de intentie deze in de toekomst om te zetten in een langdurige arbeidsrelatie. Het dienstverband voor bepaalde tijd wordt door werkgever en werknemer benut om te bezien of de basis voor een langdurige arbeidsrelatie, die zij beiden aanwezig achten, ook inderdaad aanwezig is.
• Mocht een van beiden tot de conclusie komen dat de grond voor een langdurige arbeidsrelatie toch niet aanwezig is en dienaangaande de overeenkomst beëindigen dan zou werknemer met de verkregen kennis omtrent relaties en bedrijfsvoering werkgever ernstige bedrijfseconomische schade kunnen berokkenen.
• Dienaangaande is derhalve het concurrentie-relatiebeding in de arbeidsovereen-komst opgenomen.
2.4
[gedaagde] heeft de arbeidsovereenkomst op 24 november 2015 tussentijds opgezegd per 1 januari 2016. [gedaagde] is vervolgens per 1 januari 2016 bij CEND in dienst getre-den. CEND houdt zich net als Meijer bezig met nieuwbouw en verbouw. CEND is een aan NLMA gelieerde onderneming.

3.Het geschil

3.1
Meijer vordert veroordeling van [gedaagde] (1) tot onverkorte nakoming van het con-currentiebeding, (2) tot onverkorte nakoming van het geheimhoudingsbeding en (3) tot beta-ling van € 200.000,00 als voorschot op de verbeurde contractuele boetes wegens overtreding van de beide bedingen, met rente en met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van de procedure.
3.2
[gedaagde] betwist de vordering van Meijer. Voor zover voor de beoordeling van be-lang, wordt hierna ingegaan op de stellingen van partijen.

4.De beoordeling

4.1
De kortgedingrechter is bevoegd om kennis te nemen van de vordering van Meijer bij de enkele stelling van Meijer dat zij daar een spoedeisend belang bij heeft. Meijer stelt dit. Of ook een spoedvoorziening wordt getroffen is afhankelijk van de uitkomst van een beoorde-ling van de voorlopige merites van de zaak en van een afweging tussen de belangen van par-tijen (de vraag of van Meijer niet gevergd kan worden dat zij een bodemprocedure afwacht).
4.2
De kantonrechter stelt voorop dat Meijer haar vordering, inhoudende betaling van een voorschot op verbeurde contractuele boetes, baseert op overtreding door [gedaagde] van zijn concurrentiebeding en geheimhoudingsbeding. Zij heeft tegen [gedaagde] in dit kort geding geen vordering ingesteld gericht op schadevergoeding wegens (anderszins) handelen in strijd met zijn arbeidsovereenkomst. Daarover zegt Meijer in haar dagvaarding dat daarover zal worden geprocedeerd in een bodemprocedure.
concurrentiebeding (verbod op overtreding daarvan)
4.3
Meijer vordert veroordeling van [gedaagde] tot onverkorte nakoming van het concur-rentiebeding. De vraag is of tussen partijen een concurrentiebeding geldt. Volgens Meijer wel, maar volgens [gedaagde] niet.
4.4
Een beding tussen Meijer en [gedaagde] waarbij [gedaagde] wordt beperkt in zijn be-voegdheid om na het einde van de arbeidsovereenkomst op zekere wijze werkzaam te zijn is bij een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, zoals overeengekomen tussen [gedaagde] en Meijer, slechts geldig als uit de bij dat beding opgenomen schriftelijke motivering van Meijer blijkt dat het beding noodzakelijk is vanwege zwaarwegende bedrijfs- of dienstbe-langen (artikel 7:653 lid 1 en 2 BW). Deze bepaling geldt sinds 1 januari 2015. De arbeids-overeenkomst tussen Meijer en [gedaagde] is aangegaan op 18 februari 2015.
4.5
De parlementaire geschiedenis vermeldt over de genoemde bepaling (Kamerstukken II, 2013/14, 7, p. 129), voor zover nu van belang:
Uit het voorgestelde artikel 7:653, lid 2, BW volgt dat het concurrentiebeding in de arbeids-overeenkomst dient te zijn opgenomen. De motivering waar uit moet blijken dat dit beding noodzakelijk is, kan in het beding zelf, onder het beding, of in een apart document dat tezamen met het beding wordt opgesteld en getekend, worden opgenomen. Het opstellen van de motivering dient gelijktijdig met het aangaan van het beding plaats te vinden en aan de werknemer kenbaar te worden gemaakt. Als de motivering op dat moment geheel ontbreekt is het concurrentiebeding immers nietig.
4.6
Meijer en [gedaagde] hebben hun arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd op 18 febru-ari 2015 ondertekend. In de arbeidsovereenkomst is een concurrentie- en relatiebeding opge-nomen, maar in dat beding wordt niet gemotiveerd vanwege welke zwaarwegende bedrijfs- en dienstbelangen dat beding is opgenomen. Die motivering dateert van 30 maart 2015, dus van ná het aangaan de arbeidsovereenkomst. Dit leidt naar het voorlopig oordeel van de kortgedingrechter tot de conclusie dat het overeengekomen concurrentie- en relatiebeding nietig is. De op dat beding gebaseerde vordering van Meijer is daarom niet toewijsbaar.
geheimhoudingsbeding (verbod op overtreding daarvan)
4.7
Meijer vordert veroordeling van [gedaagde] tot onverkorte nakoming van het geheim-houdingsbeding, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 10.000,00 per overtre-ding. Dit onderdeel van de vordering is niet toewijsbaar. [gedaagde] is op grond van het overeengekomen geheimhoudingsbeding immers reeds verplicht voor alle zaken van Meij-er geheimhouding te betrachten, hij erkent dit ook. Daar voegt een rechterlijk verbod op overtreding van het geheimhoudingsbeding weinig aan toe. Dit zou mogelijk anders zijn als de concrete dreiging bestaat dat [gedaagde] op het punt staat het geheimhoudingsbeding (opnieuw) te schenden maar gesteld noch gebleken is dat dit zo is.
geheimhoudingsbeding (boete op schending daarvan)
4.8
Meijer noemt in de dagvaarding een aantal (in haar ogen) schendingen van het geheim-houdingsbeding door [gedaagde]. Deze schendingen worden hierna besproken. Achter het nummer van de rechtsoverweging waarin dit gebeurt wordt eerst het randnummer in de dag-vaarding genoemd waar Meijer de schending naar voren brengt.
4.9 (
randnummer 11) Meijer verwijt [gedaagde] dat hij een tekening van het woonhuis van [naam klant] van [bedrijfsnaam] (een toenmalige klant van Meijer), die naar Meijer gestuurd is om een offerte op te stellen voor het verrichten van werkzaamheden in dat huis,
naar zijn privé-e-mailadres heeft gestuurd. De opdracht is uiteindelijk niet naar Meijer ge-gaan maar naar CEND en/of NLMA en Meijer concludeert hieruit dat [gedaagde] de bouw-tekening ter beschikking van CEND en/of NLMA heeft gesteld. [naam klant] verklaart echter dat de werkzaamheden aan het desbetreffende huis (niet van hem maar van een vriendin van zijn dochter) door een andere installateur zijn verricht. Het enkele feit dat [gedaagde] de tekening van dit huis naar zijn privé-e-mail-adres heeft gestuurd, kan, er in kort geding vooralsnog van uitgaand dat CEND en/of NLMA inderdaad die werkzaamheden níet hebben verricht, nu niet leiden tot het oordeel dat [gedaagde] zijn geheimhoudingsverplichting heeft geschonden. Het staat immers niet vast dat [gedaagde] die tekening naar CEND en/of NLMA heeft gestuurd.
4.10 (
randnummer 12) Meijer stelt dat [gedaagde] een uitnodiging van de ambassade van Saoedi-Arabië voor de aanbesteding van de renovatie van de ambassade naar CEND heeft doorgespeeld. Daarmee heeft [gedaagde] volgens Meijer zijn geheimhoudingsverplichting geschonden. De uitnodiging betrof echter een advertentie in het Algemeen Dagblad. [gedaagde] kan wellicht verweten worden zich niet als goed werknemer gedragen te hebben door nog tijdens zijn dienstverband met Meijer een concurrent op werk te wijzen dat ook voor Meijer zelf interessant kon zijn, maar of [gedaagde] zich al dan niet als goed werkne-mer heeft gedragen ligt in deze zaak niet ter beoordeling voor. Het gaat nu om de vraag of [gedaagde] zijn geheimhoudingsverplichting heeft geschonden en aangezien de advertentie van de ambassade geen geheime informatie van Meijer zelf is, kan die conclusie wat die ad-vertentie betreft niet getrokken worden.
4.11 (
randnummer 13, 15) De als productie 11 bij de dagvaarding overgelegde e-mail van [gedaagde] aan [naam klant] van 26 november 2015 kan evenmin als een overtreding van het geheimhoudingsbeding worden aangemerkt. Naar [gedaagde] aanvoert heeft [naam klant], toen deze hoorde dat [gedaagde] per 1 januari 2016 naar CEND zou gaan, aangegeven dat [bedrijfsnaam] dan voortaan zaken wilde doen met CEND. [gedaagde] heeft vervolgens de contactgegevens van zijn nieuwe werkgever (geen informatie van Meijer dus) en een overzicht van opdrachtbevestigingen van [bedrijfsnaam] zelf naar [naam klant] gestuurd. [bedrijfsnaam] was zelf ook op de hoogte van die opdrachtbevestigingen waardoor die moeten worden aangemerkt als al bekende informatie.
4.12 (
randnummer 14) [gedaagde] heeft namens Meijer bij e-mail van 26 november 2015 een offerte aan [bedrijfsnaam] uitgebracht voor het aanbrengen van brandwerende voorzieningen aan [bedrijfsnaam] in [plaatsnaam]. Deze werkzaamheden zijn volgens Meijer uiteindelijk uitgevoerd door CEND en/of NLMA. Dit betekent echter niet noodzakelijkerwijs dat [gedaagde] zijn geheimhoudingsverplichting heeft geschonden. Meijer stelt daarvoor onvoldoende.
4.13 (
randnummer 17) Wat het verzoek van [gedaagde] aan [F.] van NLMA om twee offertes uit naam van NLMA naar [bedrijfsnaam] te sturen betreft, dringt de vraag zich op of dit op 4 december 2015, toen [gedaagde] nog in dienst was van Meijer, niet in strijd was met zijn verplichting zich als goed werknemer te gedragen. Die verplichting is echter, zoals reeds opgemerkt onder 4.10, niet het onderwerp van deze procedure. Het gaat om de vraag of [gedaagde] zijn geheimhoudingsverplichting heeft geschonden en daarvan blijkt wat deze twee offertes aan NLMA betreft niet.
4.14 (
randnummer 18) [naam klant] heeft bij e-mail van 9 december 2015 aan [gedaagde] een offerte gestuurd van [bedrijfsnaam] en [gedaagde] heeft deze offerte doorgestuurd naar zijn CEND-e-mailadres. Gelet op de reeds besproken intentie van [bedrijfsnaam] om, in verband met het vertrek van [gedaagde] naar CEND, per 1 januari 2016 haar zaken door CEND te laten behartigen, dringt opnieuw de vraag zich op of [gedaagde] zich als goed werknemer gedroeg door nog tijdens zijn dienstverband met Meijer al werkzaamheden voor CEND te verrichten, maar dat ligt zoals gezegd niet ter beoordeling voor in deze procedure. Een overtreding van het geheimhoudingsbeding levert dit niet op. Hetzelfde geldt voor het op 8 december 2015 (randnummer 19) door [F.] van NLMA naar het Meijer-e-mailadres van [gedaagde] gestuurde plan van aanpak voor een aanbesteding voor bouwbedrijf Jongerius dat door [gedaagde] naar zijn CEND-e-mailadres is gestuurd.
4.15 (
randnummer 20) Wat de hier genoemde e-mail van Shell betreft stelt Meijer niet dat, en zo ja op welke wijze, [gedaagde] daarmee zijn geheimhoudingsverplichting geschonden heeft. Dit geldt ook voor hetgeen Meijer onder randnummer 23 stelt.
4.16 (
randnummer 21) [gedaagde] heeft op 11 december 2015 aan [F.] van NLMA een lijst van vaste leveranciers en onderaannemers van Meijer gestuurd, waarin ook de namen en contactgegevens van de contactpersonen van deze relaties staan vermeld. [gedaagde] schrijft daarbij aan [F.] ‘Ter info. Lijst met o.a. welke Meijer gaat aanschrijven voor de aanbesteding van de ambassade’. [gedaagde] schendt met deze e-mail zijn geheimhou-dingsverplichting. Het kan zoals [gedaagde] aanvoert zo zijn dat deze informatie ook op andere plaatsen (op internet) te vinden is, maar als dat zo is had [F.] zelf op die plaatsen naar die informatie moeten zoeken. In plaats daarvan is de informatie hem nu op een presenteerblaadje door [gedaagde] aangeboden.
4.17 (
randnummer 22) De e-mail van [M.] van [bedrijfsnaam] van 11 december 2015 aan [naam klant] van [bedrijfsnaam] is op 14 december 2015 in kopie naar onder anderen [gedaagde] gestuurd. [gedaagde] heeft deze e-mail vervolgens op 15 december 2015 naar zijn CEND-e-mailadres gestuurd. Meijer stelt niet op welke manier [gedaagde] hiermee zijn geheim-houdingsverplichting heeft geschonden.
geheimhoudingsbeding (boete)
4.18
De conclusie van het voorgaande is dat naar het voorlopige oordeel van de kortgeding-rechter sprake is van één overtreding van het geheimhoudingsbeding (zie 4.16). [gedaagde] verbeurt door deze overtreding in beginsel een boete van € 10.000,00. [gedaagde] doet een beroep op matiging van deze boete en voert hiertoe aan dat de overtreding qua ernst beperkt is omdat het enkel om het aan een derde kenbaar maken van contactgegevens van leveran-ciers en onderaannemers gaat, gegevens die los van elkaar ook op internet en op andere plaatsen te vinden zijn, en niet om bijvoorbeeld het delen van prijsinformatie of andere afspraken. De kortgedingrechter ziet, de door [gedaagde] genoemde omstandigheden aan de ene kant in aanmerking nemend, maar wel bewust van het feit dat de boete juist op een hoog bedrag is gesteld om [gedaagde] ertoe te bewegen het niet te overtreden, aanleiding een voorschot op de boete toe te kennen van € 6.000,00.
4.19
Het spoedeisende belang van Meijer bij toewijzing van het genoemde bedrag is gelegen in de waarschuwende werking die van veroordeling tot betaling van dit bedrag uitgaat. Bij veroordeling tot betaling van een boete in een bodemprocedure is de tijd tussen het moment waarop de overtreding wordt begaan en het moment waarop [gedaagde] dit financieel voelt te lang, terwijl de bedoeling van een boete mede is dat de overtreder meteen of zo kort mo-gelijk daarna ‘voelt’ dat hij iets fout heeft gedaan, mede met de bedoeling hem ervan te weerhouden dat nog een keer te doen.
4.2
De rente over de toe te wijzen boete is toewijsbaar vanaf de dag dat [gedaagde] de lijst met contactgegevens aan [F.] heeft verstrekt, te weten 11 december 2015.
4.21
De vordering van Meijer is voor het grootste deel niet toewijsbaar. De kortgedingrech-ter ziet hierin aanleiding te bepalen dat ieder van de partijen de eigen kosten van deze proce-dure draagt.

5.De beslissing

De kantonrechter,
recht doende in kort geding:
veroordeelt [gedaagde] om aan Meijer een voorschot op een boete van € 6.000,00 te beta-len, te vermeerderen met de wettelijke rente op grond van artikel 6:119 BW vanaf 11 de-cember 2015 tot aan de dag van de algehele voldoening;
bepaalt dat ieder van de partijen de eigen kosten van deze procedure draagt;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.W. Langeler en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
686