In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 5 oktober 2016 uitspraak gedaan in een civiele procedure waarin [eiser] vorderingen heeft ingesteld tegen [gedaagde1] en [gedaagde2]. De zaak betreft een beroep op artikel 3:45 BW, dat de vernietigbaarheid van rechtshandelingen regelt die onverplicht zijn verricht en die benadeling van schuldeisers tot gevolg hebben. Tegen [gedaagde1] is verstek verleend, terwijl [gedaagde2] wel is verschenen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de rechtshandelingen met betrekking tot een Mercedes en de wijziging van huwelijkse voorwaarden onverplicht zijn verricht en dat deze handelingen hebben geleid tot benadeling van de schuldeisers van [gedaagde1]. De rechtbank heeft geoordeeld dat de overschrijving van de Mercedes op naam van [gedaagde2] en de wijziging van de huwelijkse voorwaarden van gemeenschap van inboedel naar koude uitsluiting, beide vernietigbaar zijn. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de toebedeling van panden aan [gedaagde2] niet heeft geleid tot benadeling van de schuldeisers, omdat de panden 'onder water' stonden en de schuldeisers zich niet op deze panden konden verhalen. De rechtbank heeft de vorderingen tot vernietiging van de rechtshandeling met betrekking tot de Mercedes en de huwelijkse voorwaarden toegewezen, maar de vordering met betrekking tot de panden afgewezen. Tevens zijn [gedaagde1] en [gedaagde2] veroordeeld in de proceskosten.