Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1.De procedure
- de dagvaarding van 10 juni 2016,
- het herstelexploot van 24 juni 2016,
- de incidentele conclusie tot het stellen van ‘zekerheid voor proceskosten ex artikel 224 Burgerlijke Rechtsvordering’,
- de conclusie van antwoord in het incident.
2.De beoordeling in het incident
Einwohnermeldeamt Landeshauptstadt Düsseldorfvan 22 augustus 2016. Uit die brief blijkt dat [eiser] met ingang van 15 oktober 2015 in het bevolkingsregister van de
Landeshauptstadt Düsseldorfstaat ingeschreven ten titel van woon- en verblijfplaats en dat hij de Duitse nationaliteit bezit. [eiser] heeft bij de inleidende dagvaarding in de hoofdzaak al een kopie van zijn identiteitsbewijs in het geding gebracht (prod. 1). [gedaagde] is daaraan voorbijgegaan in haar incidentele conclusie. Ook is bij de inleidende dagvaarding een kopie van de brief van het
Einwohneranmeldeamt Landeshauptstadt Düsseldorfvan 2 december 2015 gevoegd (prod. 1) met - voor zover relevant - dezelfde inhoud als de brief van het
Einwohneranmeldeamt Landeshauptstadt Düsseldorfdie bij conclusie van antwoord in het incident is overgelegd. Zij het dat laatstgenoemd document van recentere datum is. [gedaagde] heeft haar stellingen dan ook onvoldoende onderbouwd en het beroep van [eiser] op het bepaalde in art. 17 lid 1 Haags Rechtsvorderingsverdrag 1954 slaagt. Een nadere conclusiewisseling wordt daarom niet opportuun geacht. De vordering tot zekerheidstelling van [gedaagde] zal dus worden afgewezen.
3.De beslissing
23 november 2016voor conclusie van antwoord.