ECLI:NL:RBROT:2016:8074

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 oktober 2016
Publicatiedatum
24 oktober 2016
Zaaknummer
ROT 16/2127
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing bijstandsaanvraag en betalingsonmacht

In deze zaak heeft eiseres beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op haar aanvraag voor een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet, ingediend op 30 oktober 2015. Eiseres stelt dat zij op die datum een aanvraag heeft gedaan, maar verweerder betwist dit. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres geen bijstandsaanvraag heeft ingediend, omdat het ingeleverde formulier geen aanvraagformulier was, maar een formulier voor het verstrekken van informatie. Eiseres heeft niet kunnen aantonen dat zij met het indienen van het formulier een bijstandsaanvraag heeft ingediend.

Daarnaast heeft eiseres aangevoerd dat het griffierecht onder protest is voldaan en dat het beroep op betalingsonmacht ten onrechte is afgewezen. De rechtbank oordeelt dat het inkomen van de partner van eiseres, die geen fiscale partner is, niet in aanmerking genomen mag worden bij de beoordeling van de betalingsonmacht. De rechtbank concludeert dat het beroep op betalingsonmacht slaagt en dat de griffier het betaalde griffierecht aan eiseres moet terugbetalen.

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk, omdat eiseres op 30 oktober 2015 geen bijstandsaanvraag heeft ingediend. De beslissing is openbaar uitgesproken op 25 oktober 2016 door de meervoudige kamer van de Rechtbank Rotterdam.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 2
zaaknummer: ROT 16/2127

uitspraak van de meervoudige kamer van 25 oktober 2016 in de zaak tussen

[eiseres] ,

gemachtigde: [b],
en

het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, verweerder,

gemachtigde: mr. D. Çevik.

Procesverloop

Op 25 maart 2016 heeft eiseres beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op haar gestelde aanvraag van 30 oktober 2015 om een uitkering op grond van de Participatiewet.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 juli 2016, waar de gemachtigden van partijen zijn verschenen.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst. Partijen hebben een schriftelijke reactie en nadere stukken ingediend en zij hebben de rechtbank toestemming verleend zonder nadere zitting uitspraak te doen. Op 5 oktober 2016 heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. In geschil is of eiseres op 30 oktober 2015 een bijstandsuitkering heeft aangevraagd.
1.1.
Eiseres en haar gemachtigde zijn op 30 oktober 2015 naar verweerders Jongerenloket gegaan. Eiseres heeft daar een formulier ingevuld en ingeleverd, waarna een gesprek heeft plaatsgevonden. Eiseres meent dat zij door het inleveren van het formulier een aanvraag heeft ingediend, wat verweerder betwist.
1.2.
Eiseres en verweerder beschikken niet over (een kopie van) het formulier dat eiseres op 30 oktober 2015 heeft ingevuld en ingeleverd. Bij brief van 14 juli 2016 heeft verweerder het formulier overgelegd dat volgens hem door het Jongerenloket wordt gebruikt. Eiseres betwist niet dat dit het formulier is dat zij heeft ingevuld. De rechtbank stelt met verweerder vast dat dit formulier geen aanvraagformulier is, maar een formulier waarop de jongere informatie kan verstrekken over zijn persoonlijke situatie. Aan de hand van het ingevulde formulier vindt vervolgens een gesprek plaats. Met het invullen en inleveren van dit formulier heeft eiseres dus geen bijstandsaanvraag ingediend. Overigens is gesteld noch gebleken dat eiseres op het formulier expliciet heeft vermeld dat zij een bijstandsaanvraag wil indienen.
1.3.
Bij het verweerschrift heeft verweerder een uitdraai overgelegd van de aantekeningen die [a] , medewerker van het Jongerenloket, heeft gemaakt van het gesprek met eiseres op 30 oktober 2015. Volgens deze aantekeningen is de gemachtigde van eiseres verwezen naar het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen omdat hij mogelijk in aanmerking komt voor een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. De gemachtigde van eiseres heeft ter zitting bevestigd dat hem dit is meegedeeld. Aan eiseres is volgens de aantekeningen van [a] meegedeeld dat zij geen recht heeft op bijstand, omdat zij samenwoont met haar gemachtigde en zijn inkomen boven de bijstandsnorm ligt. Zij is verwezen naar een onderwijsinstelling waar zij kan instromen in een schakeljaar. Eiseres betwist niet dat haar dit is meegedeeld. Gelet hierop heeft eiseres niet in redelijkheid kunnen veronderstellen dat zij met het inleveren van het formulier een bijstandsaanvraag heeft ingediend.
1.4.
Verweerder stelt zich gelet op het voorgaande terecht op het standpunt dat eiseres op 30 oktober 2015 geen bijstandsaanvraag heeft ingediend waarop een besluit moest volgen.
1.5.
Eiseres voert aan dat zij verweerder bij brief van 16 december 2015 heeft herinnerd aan de op 30 oktober 2015 ingediende aanvraag. Deze brief bevindt zich niet in het dossier. Voor zover uit de brief van 16 december 2015 zou blijken dat eiseres een bijstandsuitkering wenst en deze brief moet worden beschouwd als (onvolledige) bijstandsaanvraag, geldt dat verweerder vanaf de datum van ontvangst van deze brief op grond van artikel 4:13, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht acht weken de tijd had om op de bijstandsaanvraag te beslissen. De ingebrekestelling van 28 januari 2016 is voor het verstrijken van deze termijn ingediend.
1.6.
Nu eiseres op 30 oktober 2015 geen bijstandsaanvraag heeft ingediend en de ingebrekestelling prematuur is als eiseres op 16 december 2015 wel een bijstandsaanvraag zou hebben ingediend, is het beroep niet-ontvankelijk.
2. Eiseres voert aan dat het griffierecht onder protest is voldaan. Het beroep op betalingsonmacht is ten onrechte afgewezen, omdat eiseres geen eigen inkomsten heeft en haar gemachtigde, met wie zij een relatie heeft en samenwoont, niet haar fiscale partner is. Dit betoog slaagt. Uit het door eiseres overgelegde arrest van 20 februari 2015 van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2015:354), waarin onder meer wordt verwezen naar de uitspraak van 13 februari 2015 van de Centrale Raad van Beroep (ECLI:NL:CRVB:2015:282), kan worden afgeleid dat het inkomen van een partner die niet tevens een fiscale partner is buiten beschouwing moet worden gelaten bij het beantwoorden van de vraag of eiseres in staat is het griffierecht te voldoen.
Nu het beroep op betalingsonmacht ten onrechte is afgewezen, zal de griffier het voor eiseres betaalde griffierecht terugbetalen.
3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
- bepaalt dat de griffier het voor eiseres betaalde griffierecht terugbetaalt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. van Velzen, voorzitter, en mr. E.R. Houweling en mr. J. Bergen, leden, in aanwezigheid van S.A. Bakker, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 oktober 2016.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.