ECLI:NL:RBROT:2016:8102

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 oktober 2016
Publicatiedatum
25 oktober 2016
Zaaknummer
C/10/511158 / KG ZA 16-1141
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executiegeschil over de rechtmatigheid van eerdere vonnissen en de rol van de gemachtigde

In deze zaak, die zich afspeelt in het kort geding, is er een geschil ontstaan over de rechtmatigheid van de executie van drie vonnissen die eerder zijn gewezen door de kantonrechter. De eiser heeft gedaagden in drie afzonderlijke procedures aangeklaagd voor betaling van door hem verrichte diensten. De gedaagden zijn in deze procedures veroordeeld tot betaling van verschillende geldbedragen. De deurwaarder heeft echter twijfels over de rechtmatigheid van deze vonnissen, omdat de gemachtigde van de gedaagden, mr. [persoon3], geen inhoudelijk verweer heeft gevoerd en er vraagtekens zijn over de volmacht die hij zou hebben gehad.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de dagvaardingen in twee van de drie procedures niet op de juiste wijze zijn betekend, waardoor de gedaagden niet in de gelegenheid zijn gesteld om hun verweer te voeren. Dit schendt het beginsel van hoor en wederhoor, wat leidt tot de conclusie dat de vonnissen niet op regelmatige wijze tot stand zijn gekomen. De executie van deze vonnissen moet daarom worden gestaakt. Voor de derde gedaagde, [gedaagde4], is de dagvaarding wel correct betekend, maar er zijn geen verhaalsmogelijkheden, waardoor ook hier geen executiemaatregelen worden getroffen.

De voorzieningenrechter heeft uiteindelijk besloten dat de eiser niet verder kan gaan met de executie van de vonnissen totdat er in rechte anderszins is beslist. De kostenveroordeling is achterwege gelaten, aangezien de gedaagden in persoon procederen. Dit vonnis is uitgesproken door mr. A.F.L. Geerdes op 24 oktober 2016.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/10/511158 / KG ZA 16-1141
Vonnis in kort geding van 24 oktober 2016
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
verschenen in persoon,
tegen

1.[gedaagde1] ,

wonende te [woonplaats2] ,
2.
[gedaagde2],
wonende te [woonplaats2] ,
3.
[gedaagde3],
wonende te [woonplaats2] ,
4.
[gedaagde4],
wonende te [woonplaats3] ,
gedaagden,
verschenen in persoon (waarbij [gedaagde1] , die is getroffen door een herseninfarct, werd vertegenwoordigd door zijn echtgenote [persoon1] ).
Partijen zullen hierna [eiser] en gedaagden genoemd worden (ook al is de onderhavige procedure, zoals hierna zal blijken, niet ingeleid met een dagvaarding). Afzonderlijk zullen gedaagden worden genoemd: [gedaagden 1/2] (voor gedaagden 1 en 2), [gedaagde3] en [gedaagde4] .

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het proces-verbaal ex artikel 438 lid 4 Rv. de dato 28 september 2016 van deurwaarder [persoon2] (hierna: de deurwaarder)
  • het “antwoord op het proces-verbaal” van [eiser]
  • de mondelinge behandeling de dato 17 oktober 2016
  • de pleitnota van de deurwaarder.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] heeft tegen gedaagden drie separate procedures aanhangig gemaakt bij de kantonrechter van de rechtbank Rotterdam, tot verkrijging van betaling van (gesteld) door hem ten behoeve van gedaagden verrichte diensten. In die procedures zijn drie eindvonnissen op tegenspraak gewezen op 15 april 2016, waarbij gedaagden, uitvoerbaar bij voorraad, zijn veroordeeld tot betaling van een geldsom aan [eiser] , als volgt:
- [gedaagden 1/2] is veroordeeld tot betaling aan [eiser] van een bedrag van € 2.793,47, vermeerderd met proceskosten,
-[gedaagde3] is veroordeeld tot betaling aan [eiser] van een bedrag van € 2.472,53, vermeerderd met proceskosten,
-[gedaagde4] is veroordeeld tot betaling aan [eiser] van een bedrag van € 1.709,13, vermeerderd met proceskosten.
2.2.
In de drie vonnissen van de kantonrechter staat als gemachtigde voor de desbetreffende gedaagde (n) steeds vermeld: mr. [persoon3] (hierna: [persoon3] ). [persoon3] is geen advocaat. [persoon3] heeft in de drie procedures bij de kantonrechter wel incidenten opgeworpen maar geen inhoudelijk verweer gevoerd.
2.3.
[eiser] heeft de deurwaarder opdracht gegeven tot het treffen van executiemaatregelen uit hoofde van de drie vonnissen. Deze executiemaatregelen hebben deels doel getroffen.

3.Het geschil en de beoordeling

3.1.
Uitgangspunt bij de beoordeling is dat het onderhavige executiegeschil, alhoewel aanhangig gemaakt door de deurwaarder, een procedure is tussen de personen die partij waren bij de vonnissen waarop het executiegeschil betrekking heeft. De deurwaarder zelf is geen partij.
3.2.
De deurwaarder heeft zich tot de voorzieningenrechter gewend vanwege bij hem gerezen twijfel over de rechtmatigheid van het verloop van de drie procedures bij de kantonrechter en, dientengevolge, of de drie vonnissen van de kantonrechter zich wel lenen voor (verdere) tenuitvoerlegging. Volgens de deurwaarder is, of was, de persoon die zich namens gedaagden heeft gesteld in de drie procedures bij de kantonrechter ( [persoon3] ), maar daar géén inhoudelijk verweer heeft gevoerd, een zakelijke relatie van de eiser in die procedures ( [eiser] ). Bij de deurwaarder is daarom de vraag gerezen of [eiser] en [persoon3] niet onder één hoedje hebben gespeeld, door opzettelijk geen verweer te (laten) voeren met het oogmerk om gedaagden op onregelmatige wijze door de kantonrechter te laten veroordelen tot betaling van een geldsom aan [eiser] . De deurwaarder wijst er daarbij nog op dat [eiser] op 23 april 2015 strafrechtelijk is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 14 maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk en met een proeftijd van twee jaar, wegens belastingfraude.
3.3.
Het standpunt van gedaagden laat zich, voor zover van belang binnen de bandbreedte van het onderhavige geschil, als volgt samenvatten: gedaagden erkennen dat [persoon3] , op diens initiatief, contact met hen heeft gezocht. [persoon3] heeft aan gedaagden verklaard dat hij eerst werkzaam was voor [eiser] , toen echter ruzie heeft gekregen met [eiser] en dat hij daarom van plan was om [eiser] zoveel mogelijk dwars te gaan zitten. [persoon3] wilde iedereen mobiliseren die een geschil heeft met [eiser] en [persoon3] heeft beloofd om de betalingen die deze personen aan [eiser] gedaan hebben terug te zullen krijgen van [eiser] . Gedaagden betwisten (wel) dat zij [persoon3] gemachtigd hebben om hen te vertegenwoordigen in de onderhavige procedures bij de kantonrechter (in welke procedures niet aan de orde was de vraag of [eiser] geld moest terugbetalen aan gedaagden, maar de vraag of gedaagden aan [eiser] een geldbedrag verschuldigd waren). Gedaagden wijzen er op dat het televisieprogramma TROS Opgelicht aandacht heeft besteed aan de persoon van [eiser] en volgens gedaagden is [eiser] terecht strafrechtelijk veroordeeld.
3.4.
Het standpunt van [eiser] laat zich als volgt samenvatten: [eiser] betwist met [persoon3] onder één hoedje gespeeld te hebben. [eiser] erkent dat [persoon3] werkzaamheden voor hem heeft verricht. Dat was in de periode april - augustus 2014. Daartoe behoorden ook (incasso) werkzaamheden jegens gedaagden. [eiser] heeft echter al snel afscheid moeten nemen van [persoon3] , omdat [persoon3] volgens [eiser] een persoon van een bijzonder laag allooi bleek te zijn, die zich bezondigt aan kwaadaardige stemmingmakerij. Vanwege de beëindiging van deze samenwerking zijn [eiser] en [persoon3] ernstig gebrouilleerd geraakt. [eiser] heeft zelfs aangifte moeten doen bij de politie tegen [persoon3] . Het handelen van [persoon3] is volgens [eiser] juist gericht op beschadiging van [eiser] . [persoon3] heeft incidenten opgeworpen in de procedures bij de kantonrechter, met alle vertraging van dien. Ook dit wijst er volgens [eiser] op dat [persoon3] [eiser] wilde dwarszitten.
Volgens [eiser] zijn de drie vonnissen van de kantonrechter op regelmatige wijze tot stand gekomen. In die procedures zijn de dagvaardingen aan gedaagden betekend, zodat gedaagden de mogelijkheid volgens hebben gehad om verweer te voeren. [eiser] stelt dat in hoger beroep zijn strafrechtelijke veroordeling is verlaagd tot een taakstraf.
3.5.
De voorzieningenrechter plaatst voorop dat alleszins begrijpelijk is (en zoals hierna zal blijken: grotendeels ook terecht) dat de deurwaarder onderhavig executiegeschil aanhangig heeft gemaakt. Het wekt op het eerste gezicht inderdaad bevreemding wanneer iemand zich als gemachtigde stelt namens een gedaagde partij, zonder vervolgens inhoudelijk verweer te voeren, terwijl deze (beweerdelijke) gemachtigde tot voor kort werkzaam was voor de eiser in die procedure.
3.6.
Uit het verhandelde ter zitting is evenwel genoegzaam aannemelijk geworden dat [persoon3] niet onder één hoedje heeft gespeeld met [eiser] . Het is, integendeel, aannemelijk geworden dat de handelwijze van [persoon3] juist is ingegeven door rancune jegens [eiser] . Zowel gedaagden als [eiser] gaan hiervan uit en de voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om daar anders over te oordelen, gelet op de specifieke verklaringen die hieromtrent ter zitting zijn afgelegd door zowel [eiser] als gedaagden. Dit oordeel vindt verdere steun in een door [eiser] overgelegd proces-verbaal van aangifte tegen [persoon3] wegens belediging, gedateerd 26 september 2015, alsmede in het opwerpen van incidenten door [persoon3] in de procedures bij de kantonrechter. Ook dat wijst er niet op dat [persoon3] [eiser] behulpzaam wilde zijn bij de incassering van diens gestelde vordering op gedaagden.
3.7.
Daarmee is echter nog niet de vraag beantwoord of de drie vonnissen van de kantonrechter op regelmatige wijze tot stand zijn gekomen. De voorzieningenrechter heeft ambtshalve de drie desbetreffende procesdossiers laten lichten, ter voorbereiding op de onderhavige zitting. De voorzieningenrechter heeft daarbij geconstateerd dat uit twee van de drie dagvaardingen niet blijkt dat gedaagden kennis van de dagvaarding hebben kunnen nemen. De zich in het griffiedossier bevindende dagvaardingen in de procedures tegen [gedaagde3] en (het echtpaar) [gedaagden 1/2] bevatten immers niet de vermelding op welke wijze de dagvaardingen ter kennis zijn gebracht van de desbetreffende gedaagden. Er staat in deze twee dagvaardingen niet vermeld dat deze dagvaardingen in persoon zijn uitgereikt, dan wel zijn uitgereikt aan een huisgenoot, dan wel zijn achtergelaten in een gesloten envelop. Hierover wordt helemaal niets vermeld in deze twee dagvaardingen.
3.8.
De voorzieningenrechter heeft zijn bevinding voorgehouden aan partijen ter zitting. [eiser] heeft daarbij het standpunt ingenomen dat gedaagden verweer hebben kunnen voeren bij de kantonrechter omdat zij een dagvaarding ontvangen hebben.
3.9.
De voorzieningenrechter onderschrijft het standpunt van [eiser] niet. Bij gebreke van enige aanduiding door de deurwaarder in de dagvaarding dat de desbetreffende gedaagden kennis hebben kunnen nemen van de dagvaarding, kan er voorshands niet van worden uitgegaan dat de desbetreffende gedaagden de kans is geboden om in rechte gehoord te worden. De mogelijkheid voor een partij zich over de zaak uit te laten veronderstelt noodzakelijkerwijs een behoorlijke oproeping van deze partij. Is een partij als gevolg van onbehoorlijk oproeping niet verschenen en heeft de rechter de zaak toch behandeld en beslist, dan is het beginsel van hoor en wederhoor geschonden. Deze (eerst thans gebleken) schending van het beginsel van hoor en wederhoor leidt ertoe dat niet kan worden gesproken van een eerlijke en onpartijdige behandeling van de zaak (vgl. HR 22 maart 1991, NJ 1991, 400).
3.10.
Dit oordeel zou anders kunnen zijn indien zich namens deze twee gedaagden een door hen ingeschakelde gemachtigde zou hebben gesteld in de procedure bij de kantonrechter. Indien niet blijkt dat een dagvaarding een gedaagde heeft bereikt/ heeft kunnen bereiken, dan wordt dit gebrek gedekt indien zich namens deze gedaagde een gemachtigde stelt in de desbetreffende procedure. Dan kan immers als regel worden aangenomen dat die gedaagde kennis heeft genomen van de dagvaarding. In dit geval blijkt dit echter anders te liggen. Er kan voorshands niet van worden uitgegaan dat [persoon3] volmacht had om zich te stellen namens de desbetreffende twee gedaagden. Deze gedaagden betwisten dit en zij hebben in dit verband ook nog aangevoerd dat zij nooit door [persoon3] op de hoogte zijn gesteld/ gehouden van (het verloop van) de procedure bij de kantonrechter. Deze gedaagden voeren voorts aan dat zij nooit (concept-) processtukken van [persoon3] opgestuurd hebben gekregen, noch enige bespreking met hem hebben gevoerd over het verloop van de zaak. Dit gemotiveerde verweer komt voorshands aannemelijk voor. Conclusie moet voorlopig zijn dat de processuele gedragingen van [persoon3] niet aan gedaagden kunnen worden toegerekend. De vonnissen zijn niet op regelmatige wijze tot stand gekomen, zodat [eiser] daar geen rechten aan kan ontlenen en de executie moet worden gestaakt.
3.11.
Het oordeel dat de executie moet worden gestaakt geldt niet jegens de derde gedaagde, [gedaagde4] . Uit de dagvaarding jegens [gedaagde4] blijkt wél dat de desbetreffende dagvaarding is uitgereikt aan [gedaagde4] (namelijk: in persoon). Aan [gedaagde4] is dus wel de mogelijkheid geboden om zich in rechte te doen horen. Dit oordeel wordt niet anders indien [persoon3] zich ook namens [gedaagde4] ten onrechte heeft gesteld in de procedure bij de kantonrechter. Dit ontnam immers aan [gedaagde4] niet de mogelijkheid om verweer te (laten) voeren. Ter zitting is echter gebleken dat [gedaagde4] , die onder bewind is gesteld ( [gedaagde4] heeft ter zitting verklaard dat zij aldaar is verschenen met instemming van haar bewindvoerder), geen verhaalsmogelijkheden biedt en dat daarom is afgezien van het treffen van executiemaatregelen. Gesteld noch gebleken is dat [gedaagde4] binnen afzienbare tijd wél verhaalsmogelijkheden zal bieden. Nu geen zicht bestaat op executie jegens [gedaagde4] , behoeft geen voorziening te worden getroffen die inhoudt dat de executie jegens [gedaagde4] verboden moet worden.
3.12.
Een proceskostenveroordeling van [eiser] jegens [gedaagden 1/2] en [gedaagde3] kan achterwege blijven, nu deze gedaagden in persoon procederen. Ten gunste van gedaagde [gedaagde4] wordt geen voorziening getroffen. Dit noopt evenwel niet tot een proceskostenveroordeling van [gedaagde4] jegens [eiser] , nu de extra proceskosten van [eiser] tegen [gedaagde4] , die gezamenlijk met de andere gedaagden een inhoudelijk identiek verweer voerde, op nihil worden begroot.

4.De beslissing

De voorzieningenrechter
4.1.
verbiedt aan [eiser] om de twee vonnissen van de kantonrechter gedateerd 15 april 2016, met kenmerk 4341146 \ CV EXPL 15-33922 (in de procedure tegen [gedaagde3] ) en met kenmerk 4337151 \ CV EXPL 15-33694 (in de procedure tegen [gedaagden 1/2] ) ten uitvoer te leggen, totdat in rechte anderszins is beslist,
4.2.
verstaat dat een proceskostenveroordeling en enige andere voorziening achterwege kunnen blijven.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.F.L. Geerdes en in het openbaar uitgesproken op 24 oktober 2016. [1]

Voetnoten

1.2517/676