In deze zaak, die zich afspeelt in het kort geding, is er een geschil ontstaan over de rechtmatigheid van de executie van drie vonnissen die eerder zijn gewezen door de kantonrechter. De eiser heeft gedaagden in drie afzonderlijke procedures aangeklaagd voor betaling van door hem verrichte diensten. De gedaagden zijn in deze procedures veroordeeld tot betaling van verschillende geldbedragen. De deurwaarder heeft echter twijfels over de rechtmatigheid van deze vonnissen, omdat de gemachtigde van de gedaagden, mr. [persoon3], geen inhoudelijk verweer heeft gevoerd en er vraagtekens zijn over de volmacht die hij zou hebben gehad.
De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de dagvaardingen in twee van de drie procedures niet op de juiste wijze zijn betekend, waardoor de gedaagden niet in de gelegenheid zijn gesteld om hun verweer te voeren. Dit schendt het beginsel van hoor en wederhoor, wat leidt tot de conclusie dat de vonnissen niet op regelmatige wijze tot stand zijn gekomen. De executie van deze vonnissen moet daarom worden gestaakt. Voor de derde gedaagde, [gedaagde4], is de dagvaarding wel correct betekend, maar er zijn geen verhaalsmogelijkheden, waardoor ook hier geen executiemaatregelen worden getroffen.
De voorzieningenrechter heeft uiteindelijk besloten dat de eiser niet verder kan gaan met de executie van de vonnissen totdat er in rechte anderszins is beslist. De kostenveroordeling is achterwege gelaten, aangezien de gedaagden in persoon procederen. Dit vonnis is uitgesproken door mr. A.F.L. Geerdes op 24 oktober 2016.