ECLI:NL:RBROT:2016:815

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 februari 2016
Publicatiedatum
2 februari 2016
Zaaknummer
C/10/472022 / HA ZA 15-268
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van de huwelijksgemeenschap en beneficiaire aanvaarding van de nalatenschap

In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank Rotterdam, ging het om de verdeling van de huwelijksgemeenschap tussen een man en een vrouw na hun echtscheiding. De man vorderde dat de omvang van de gemeenschap van goederen werd vastgesteld en dat de vrouw hem een bedrag van € 9.443,19 zou betalen, vermeerderd met wettelijke rente. De vrouw voerde verweer tegen deze vordering. De rechtbank oordeelde dat voor de vordering tot vaststelling en verdeling van de gemeenschap van goederen geen notariële akte vereist is, en dat de zaak inhoudelijk behandeld kon worden. De rechtbank stelde vast dat de echtscheiding was ingeschreven op 15 januari 2009, en dat deze datum als peildatum voor de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap moest worden gehanteerd.

De rechtbank beoordeelde de activa en passiva van de gemeenschap en kwam tot de conclusie dat de vrouw gerechtigd was tot een erfdeel uit de nalatenschap van haar moeder, die in 1991 was overleden. De rechtbank oordeelde dat de vrouw, ondanks haar minderjarigheid ten tijde van het overlijden van haar moeder, nog steeds erfgenaam was. De rechtbank wees de vordering van de man tot toebedeling van de personenauto aan hem toe, omdat de vrouw hiertegen geen bezwaar had gemaakt. De rechtbank hield verdere beslissingen aan in afwachting van aanvullende aktes van partijen.

De uitspraak benadrukt de toepassing van het oude erfrecht en de gevolgen van beneficiaire aanvaarding voor minderjarigen. De rechtbank hield rekening met de belangen van beide partijen en de wettelijke bepalingen bij de verdeling van de gemeenschap van goederen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/10/472022 / HA ZA 15-268
Vonnis van 3 februari 2016
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. E.F.M. van Swaaij,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. A.H. Stork.
Partijen zullen hierna ‘de man’ en ‘de vrouw’ genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 19 augustus 2015 en de daaraan ten grondslag liggende processtukken;
  • de brief van 5 oktober 2015 van mr. Van Swaaij ten behoeve van de comparitie van partijen;
  • het proces-verbaal van comparitie van 21 oktober 2015;
  • de akte van mr. Van Swaaij, tevens houdende akte tot vermeerdering van eis van 4 november 2015;
  • de akte van mr. Stork van 4 november 2015;
  • de antwoordakte van mr. Van Swaaij van 18 november 2015;
  • de antwoordakte van mr. Stork van 18 november 2015.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 16 juli 1991 is de moeder van de vrouw (hierna: de moeder) overleden. De vrouw was destijds 12 jaar.
2.2.
Partijen zijn op 4 september 2006 in gemeenschap van goederen in het huwelijk getreden. Van dit huwelijk is bij beschikking van deze rechtbank van 4 juni 2008 de echtscheiding uitgesproken, welke beschikking op 15 januari 2009 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
2.3.
De man is in mei 2011 toegelaten tot de schuldsaneringsregeling (WSNP).
2.4.
Op 13 november 2011 is de vader van de vrouw (hierna: de vader) overleden.
2.5.
Op 30 september 2014 is de schuldsanering in het kader van de WSNP geëindigd met een schone lei voor de man. De schulden van in ieder geval de man zijn daarbij voor 77,2% afbetaald.

3.Het geschil

3.1.
Na eiswijziging vordert de man dat bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
a. de omvang van de gemeenschap van goederen wordt vastgesteld als omschreven in
productie 3 van de dagvaarding;
dat de vrouw wordt veroordeeld tot betaling aan de man van een bedrag van
€ 9.443,19, vermeerderd met wettelijke rente;
dat de vrouw wordt veroordeeld in de proceskosten.
3.2.
De man baseert de vordering op artikel 3:185 BW.
3.3.
De vrouw voert verweer.

4.De beoordeling

4.1.
Voor een vordering tot vaststelling en verdeling van de gemeenschap van goederen in de zin van artikel 3:185 BW is geen proces-verbaal van een notaris vereist. Van niet-ontvankelijkheid van de vordering van de man is dan ook geen sprake; de zaak zal inhoudelijk behandeld worden.
4.2.
Aangezien partijen geen algehele overeenstemming hebben over de verdeling van de huwelijksgemeenschap zal de rechtbank de wijze van verdeling gelasten, rekening houdende naar billijkheid zowel met de belangen van partijen als met het algemeen belang ex artikel 3:185 BW. Gelet op de overgelegde bescheiden is voor het vaststellen van de verdeling van de gemeenschap, voor zover de man bedoeld heeft dit te vorderen, geen plaats.
4.3.
Partijen hebben geen standpunt ingenomen over de peildata. De rechtbank zal dan ook aansluiting zoeken bij de wettelijke peildata. Nu de echtscheiding is uitgesproken vóór 1 januari 2012, zal voor de omvang van de bestanddelen van de huwelijksgoederengemeenschap de datum van inschrijving van de echtscheiding in de burgerlijke stand als peildatum worden gehanteerd, te weten 15 januari 2009. Met betrekking tot de waarde van de bestanddelen van de huwelijksgoederengemeenschap gaat de rechtbank uit van de datum van de feitelijke verdeling van het betreffende bestanddeel, te weten de datum van dit vonnis.
4.4.
De man vordert verdeling van de gemeenschap overeenkomstig het door hem overgelegde concept-convenant (productie 3 dagvaarding). De rechtbank gaat er daarom van uit dat de inhoud van het concept-convenant als het standpunt van de man moet worden gelezen, behoudens de eiswijziging die hij bij conclusie van repliek heeft gedaan en de nieuwe berekening van de vordering die hij bij akte van 4 november 2015 (productie 17) heeft overgelegd. In de nieuwe berekening staat per post vermeld hoeveel op de desbetreffende schuld reeds is afbetaald. De rechtbank gaat uit van de juistheid van deze afbetalingen, nu de vrouw deze niet heeft betwist. Evenmin heeft zij betwist dat deze afbetalingen door de man zijn verricht. De rechtbank gaat er verder van uit dat deze betalingen niet ten behoeve van de toenmalige gemeenschappelijke huishouding van de man en de vrouw zijn voldaan, nu in de stellingen van de man ligt besloten dat deze betalingen in het kader van de in 2011 (dus ná de echtscheiding) gestarte schuldsanering zijn verricht.
4.5.
Volgens partijen, dan wel één van hen, behoren tot de gemeenschap van goederen de volgende bestanddelen:
Activa:
de inboedel van de gemeenschappelijke woning
erfdeel nalatenschap van de moeder van de vrouw
de personenauto met kenteken PP-VH-85
Passiva:
Laser Service
Ferratum Netherlands
Wichers Financieringsbemiddeling
Christine le Duc
Gemeente Capelle aan den IJssel
Zilveren Kruis
Lindorff
ABN-AMRO
EOS/Otto
huurschuld gemeenschappelijke woning
De inboedel
4.6.
Nu de vrouw ter zake geen verweer heeft gevoerd, zal de inboedel van de woning aan de Schermerhoek 124 te Capelle aan den IJssel (hierna: de gemeenschappelijke woning) als volgt aan partijen worden toebedeeld:
- de inboedel die de man bij zijn vertrek uit de gemeenschappelijke woning heeft achtergelaten alsmede de kleding van de vrouw en overige aan haar verknochte zaken, zal worden toebedeeld aan de vrouw;
- de inboedel die de vrouw aan de man na zijn vertrek uit de gemeenschappelijke woning heeft afgegeven alsmede zijn kleding en overige aan hem verknochte zaken, zal worden toebedeeld aan de man.
4.7.
Voor verrekening van de waarde van de inboedel over en weer is geen plaats, nu ter zake daarvan geen vorderingen zijn ingesteld.
Erfdeel nalatenschap
4.8.
De man stelt dat hij gerechtigd is tot de helft van het erfdeel van de vrouw uit de nalatenschap van haar in 1991 overleden moeder, wat neerkomt op 25% van die nalatenschap. De vrouw betwist dit; volgens haar is de nalatenschap van haar moeder negatief waardoor zij als destijds minderjarige geen erfgenaam is geworden.
4.9.
Op de afwikkeling van de nalatenschap van de moeder is het erfrecht van toepassing dat gold vóór de invoering van het nieuwe (en thans geldende) erfrecht per 1 januari 2003.
4.10.
Vooropgesteld wordt dat een aanvaarding van de nalatenschap onder het voorrecht van boedelbeschrijving (beneficiaire aanvaarding) niet betekent dat een minderjarige niet langer erfgenaam is wanneer de nalatenschap negatief blijkt te zijn. Ingevolge artikel 1078, sub 1 (oud) BW had een beneficiaire aanvaarding tot gevolg dat de erfgenaam niet verder dan met de goederen van de nalatenschap aansprakelijk is voor de schulden van de nalatenschap. De minderjarige zou pas geen erfgenaam meer zijn wanneer de nalatenschap met machtiging van de kantonrechter zou zijn verworpen (artikel 1:353 lid 2 [oud] BW). Dat is in het onderhavige geval niet gebeurd. Gelet op het voorgaande treft het verweer van de vrouw dat zij (als destijds minderjarige) geen erfgenaam is geworden door de vermeende negatieve nalatenschap, geen doel.
4.11.
Dat de vrouw nog erfgenaam is van de moeder volgt ook uit de verklaring van erfrecht van 13 juli 2012, dat naar aanleiding van het overlijden van de vader in 2011 is opgesteld (productie 10 conclusie van repliek). Daarin staat dat de vrouw en haar vader ieder voor de helft erfgenaam zijn in de nalatenschap van de moeder, dat de vader en de vrouw ieder voor de onverdeelde helft gerechtigd zijn in alle goederen van de nalatenschap en dat de nalatenschap van de moeder, waar onder andere de woning aan de [adres] te Hilversum toe behoort, nooit verdeeld is.
4.12.
Voor zover de man heeft bedoeld om als uitgangspunt te hanteren dat de vrouw van rechtswege een vorderingsrecht op haar vader uit hoofde van de nalatenschap van haar moeder zou hebben verkregen en dat dit vorderingsrecht pas opeisbaar is geworden met het overlijden van de vader in 2011, is dit uitgangspunt onjuist. Destijds erfde de echtgenoot die overbleef (de langstlevende ouder) samen met de kinderen een evenredig deel, hetgeen gebaseerd werd op het toenmalige artikel 880 lid 1 (oud) BW. De kinderen konden vervolgens hun erfdeel direct opeisen, mits bij testament niet anders was bepaald.
4.13.
Vast staat dat de moeder van de vrouw geen testament had opgesteld. De vrouw is bij het overlijden van de moeder in 1991 samen met haar vader (mede-)rechthebbende geworden tot de in de nalatenschap van de moeder vallende goederen, waaronder dus ook de woning te Hilversum. Afgezien van de overige in de nalatenschap vallende goederen, betekent dit concreet dat de vader voor ¾ deel (50% eigen aandeel + 25% uit de nalatenschap van de moeder) en de vrouw voor ¼ deel eigenaar is geworden van de woning te Hilversum. Nu de vrouw dus een mede-eigendomsrecht in de woning heeft verkregen, is op dat punt nooit sprake geweest van een (al dan niet opeisbaar) vorderingsrecht van de vrouw op haar vader.
4.14.
Doordat de vrouw in 2006 in gemeenschap van goederen in het huwelijk is getreden met de man, is haar ¼ eigendomsaandeel in de nalatenschap van de moeder tot de huwelijksgemeenschap gaan behoren. Door het overlijden van haar vader in 2011 is de vrouw vervolgens in de eigendomsrechten van haar vader getreden, waardoor zij voor 7/8 onverdeeld aandeel ofwel 87,5%, (het ¾ aandeel van haar vader + haar eigen 1/8 aandeel) eigenaar van de woning is geworden. Voor het overige 1/8 onverdeeld aandeel is de man eigenaar gebleven en moet in dat opzicht, naast de overige posten zoals vermeld in het aangifteformulier succesrechten (vgl. productie 1 conclusie van antwoord), de woning nog tussen de man en de vrouw verdeeld worden.
4.15.
De zaak zal naar na te melden roldatum worden verwezen teneinde de man in de gelegenheid te stellen zich uit te laten over hetgeen hiervoor in r.o. 4.14. is overwogen. Vervolgens mag de vrouw daarop nog reageren.
De personenauto
4.16.
De man vordert dat de personenauto aan hem wordt toebedeeld. Nu de vrouw hier geen bezwaar tegen heeft gemaakt, althans geen argumenten heeft aangevoerd waarom de auto aan haar zou moeten worden toebedeeld, zal deze vordering van de man worden toegewezen.
4.17.
Voor wat betreft de verrekening van de waarde van de auto stelt de man dat deze een waarde vertegenwoordigt van € 50,-. De vrouw betwist dit, omdat in 2006 ten behoeve van de auto nog een krediet van € 2.500,- is aangegaan. Gelet op de niet weersproken stelling van de man dat het bouwjaar van de auto tussen 1994 en 1997 is en uitgaande van de peildatum (de datum van dit vonnis, vgl. r.o. 4.3.), schat de rechtbank de waarde van de auto naar billijkheid op € 500,-. De man zal worden veroordeeld om de helft van dit bedrag, te weten € 250,-, aan de vrouw te vergoeden.
Ferratum Netherlands
4.18.
In de door de man overgelegde nieuwe berekening van zijn vordering (productie 17 akte) wordt ten aanzien van de post Ferratum Netherlands uitgegaan van een bedrag van € 232,11, waarvan reeds een bedrag van € 179,16 is betaald. De man stelt dat dit een lening betreft en heeft ter onderbouwing een document overgelegd waarin namens “Pelegrat B.V.” is meegedeeld dat met betrekking tot Ferratum “
de lening is aangevraagd en uitbetaald op 20-05-2008” (vgl. productie 7 pagina 9 van de conclusie van repliek). Nu de vrouw de juistheid van de inhoud van dit document niet heeft betwist, wordt er van uitgegaan dat de lening tijdens het huwelijk is aangegaan en dat het onweersproken bedrag van € 232,11 een huwelijkse schuld betreft. Op grond van artikel 3:172 BW was de vrouw draagplichtig voor de helft van dit bedrag, te weten € 116,06. Gelet op het reeds door de man afbetaalde bedrag van € 179,16, zal de regresvordering van € 63,10 worden toegewezen.
EOS/Christine Le Duc
4.19.
In de nieuwe berekening wordt de post Christine Le Duc op nihil gesteld. De rechtbank gaat er daarom van uit dat de man niet langer verrekening van deze post wenst.
Wichers
4.20.
De vrouw heeft ter comparitie verklaard dat zij op de vordering van Wichers aflost. Bij akte van 17 november 2015 heeft de vrouw betwist dat alle vorderingen zoals opgevoerd door de man in zijn nieuwe berekening (waaronder Wichers) huwelijkse schulden betreffen, maar ten aanzien van Wichers heeft zij dat, gelet op hetgeen zij eerder ter comparitie heeft verklaard, onvoldoende onderbouwd. De vrouw heeft de hoogte van de schuld van € 2.535,88 verder niet betwist. De helft van deze schuld (€ 1.267,94) wordt aan de vrouw toegerekend. Gelet op het reeds door de man afbetaalde bedrag van € 1.957,74 zal de regresvordering van € 689,80 worden toegewezen.
Gemeente Capelle aan den IJssel
4.21.
De vrouw heeft niet betwist dat het door de man opgevoerde bedrag van € 1.002,20 een huwelijkse schuld betreft. Het standpunt van de vrouw dat zij op deze schuld thans afbetaalt, heeft zij niet met stukken onderbouwd en wordt daarom gepasseerd. Gelet hierop wordt de helft van de schuld (€ 501,10) aan de vrouw toegerekend en zal, gelet op het reeds door de man afbetaalde bedrag van € 773,70, de regresvordering van € 272,60 worden toegewezen.
KBR/Zilveren Kruis
4.22.
In de nieuwe berekening stelt de man deze post op € 1.994,10. Ter onderbouwing van zijn stelling dat dit bedrag een huwelijkse schuld betreft, heeft de man een e-mail van Zilveren Kruis d.d. 16 oktober 2015 overgelegd (productie 14 akte van 4 november 2015). In deze e-mail wordt door Zilveren Kruis meegedeeld dat het openstaande saldo op 27 oktober 2010 € 3.888,84 bedraagt en dat hij in 2009 en 2010 respectievelijk € 84,42 en € 88,17 aan premie moest betalen, maar uit de inhoud van de e-mail kan verder niet worden afgeleid in hoeverre het openstaande bedrag gedurende de huwelijksgemeenschap met de vrouw is ontstaan. Gelet op de betwisting van de vrouw heeft de man dan ook onvoldoende onderbouwd waarom het bedrag van € 1.994,10 een huwelijkse schuld zou betreffen. De post van Zilveren Kruis zal bij de afwikkeling van de gemeenschap buiten beschouwing worden gelaten. Het ter zake gevorderde bedrag van € 542,40 zal worden afgewezen.
Laser Services/Primeline
4.23.
De man stelt dat deze post de aanschaf van een computer betreft en hij heeft ter onderbouwing een e-mail van Primeline overgelegd waaruit naar voren komt dat de vordering vóór 2006 is ontstaan. Uit deze stukken blijkt echter niet waar het ter zake opgevoerde bedrag van € 5.424,95 op is gebaseerd en de man heeft dit ook anderszins niet onderbouwd. Gelet hierop en gelet op de betwisting door de vrouw is de post van Laser Services/Primeline onvoldoende onderbouwd en zal deze bij de afwikkeling van de huwelijksgemeenschap buiten beschouwing worden gelaten. Het ter zake gevorderde bedrag van € 1.475,67 zal worden afgewezen.
Lindorff
4.24.
In de berekening van de man is ter zake van de post Lindorff een bedrag vermeld van € 448,43. De man stelt dat dit bedrag een vordering van T-Mobile betreft en hij heeft ter onderbouwing een factuuroverzicht overgelegd, waaruit naar voren komt dat er in de periode januari 2006 tot en met mei 2006 vijf vorderingen van T-Mobile van respectievelijk € 395,60, € 179,12, 2 × € 35,50 en € 496,86 aan de man zijn gefactureerd. De vrouw stelt dat partijen zijn veroordeeld tot het voldoen van een vordering, dat haar vader deze vordering in 2006 heeft voldaan en dat het factuuroverzicht juist is. Zij betwist dat het een huwelijkse schuld betreft, maar dit standpunt strookt niet met de omstandigheid dat de man en de vrouw destijds kennelijk gezamenlijk zijn veroordeeld om de facturen te voldoen. In zoverre heeft de vrouw haar betwisting onvoldoende onderbouwd en wordt er van uitgegaan dat de ter zake door de man opgevoerde post van € 448,13 een huwelijkse schuld betreft. Dat haar vader de vordering van T-Mobile volledig zou hebben voldaan, blijkt niet uit de ter zake door de vrouw overgelegde stukken, nu deze stukken zien op 2004, terwijl de facturen zien op 2006. Gelet op het voorgaande wordt de helft van de schuld (€ 224,22) aan de vrouw toegerekend en zal, gelet op het reeds door de man betaalde bedrag van € 346,20, de regresvordering van € 121,97 worden toegewezen.
ABN AMRO
4.25.
De post ABN AMRO ziet op een kredietovereenkomst. De vrouw heeft niet betwist dat het ter zake door de man opgevoerde bedrag van € 19.408,23 een huwelijkse schuld betreft. Zij heeft ter comparitie verklaard dat de man de kredietovereenkomst met zijn toenmalige partner is aangegaan en dat deze ex-partner voor de helft dan wel hoofdelijk aansprakelijk is voor de vordering van ABN AMRO. Echter, uit de door de man overgelegde kredietovereenkomst blijkt dat alleen de man in 2004 de kredietovereenkomst is aangegaan. Zijn toenmalige partner was dus geen contractspartij, zodat er ook geen rechtsgrond bestaat voor (hoofdelijke) aansprakelijkheid van de voormalige partner. De schuld van € 19.408,23 dient dus voor de helft (€ 9.704,12) aan de vrouw te worden toegerekend en niet slechts voor een kwart. Ter comparitie heeft de vrouw aangevoerd dat zij iedere maand € 35,- aflost op deze vordering en zij heeft, na daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld, bij akte van 4 november 2015 een bankafschrift overgelegd (waarvan de man de juistheid niet althans onvoldoende gemotiveerd heeft betwist) waaruit kan worden afgeleid dat zij in de periode juni 2015 tot en met oktober 2015 betalingen aan ABN AMRO heeft verricht van driemaal € 35,-, eenmaal € 200,- en eenmaal € 35,72. De vrouw heeft in totaal dus € 340,72 afbetaald. Verder staat vast dat de man reeds een bedrag van € 14.983,48 heeft afbetaald, zodat de vrouw aan de man nog een bedrag van € 4.938,64 dient te betalen. De regresvordering van de man zal tot dit bedrag worden toegewezen.
EOS/Otto
4.26.
De vrouw heeft niet betwist dat het door de man opgevoerde bedrag van € 3.669,99 een huwelijkse schuld betreft. De helft van dit bedrag (€ 1.835,-) wordt daarom aan de vrouw toegerekend. Gelet op het reeds door de man betaalde bedrag van € 2.833,29 zal de regresvordering van € 998,29 worden toegewezen.
Huurschuld
4.27.
De vrouw heeft ter comparitie verklaard dat zij een huwelijkse schuld heeft betaald in verband met de huur van een woning in Capelle aan den IJssel (de rechtbank begrijpt: de voormalige gemeenschappelijke woning). Na daartoe door de rechtbank in de gelegenheid te zijn gesteld, heeft de vrouw bij haar akte van 4 november 2015 een e-mail van Stichting Havensteder d.d. 16 oktober 2015 overgelegd (productie 4), waaruit kan worden afgeleid dat de vrouw kennelijk een verschuldigd bedrag van € 5.484,98 aan huur (met betrekking tot de voormalige gemeenschappelijke woning) en bijkomende kosten volledig heeft voldaan. Voor zover de vrouw bedoeld heeft om de helft van dit bedrag aan de man toe te rekenen en te verrekenen met de hierboven toegewezen regresvorderingen van de man, wordt dit beroep op verrekening afgewezen. Door de vrouw is immers niet gesteld en evenmin is gebleken dat zij de door haar opgevoerde huurschuld ná het einde van de huwelijksgemeenschap heeft voldaan, zodat ervan moet worden uitgegaan dat de ter zake door haar gedane betalingen ten behoeve van de gemeenschappelijke huishouding zijn verricht.
Rente
4.28.
De gevorderde rente zal als niet weersproken worden toegewezen.
Verdere procedure
4.29.
In afwachting van de door partijen te nemen aktes (vgl r.o. 4.15.) zal iedere verdere beslissing worden aangehouden.

5.De beslissing

De rechtbank
verwijst de zaak naar de rol van 10 februari 2015 teneinde de man in de gelegenheid te stellen zich uit te laten over hetgeen in r.o. 4.14. is overwogen;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Eerdhuijzen en in het openbaar uitgesproken op 3 februari 2016.
2438/2294