ECLI:NL:RBROT:2016:8374

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 november 2016
Publicatiedatum
2 november 2016
Zaaknummer
10/660601-15
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor opzettelijke brandstichting met levensgevaar en gemeen gevaar voor goederen

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 3 november 2016 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1963, die beschuldigd werd van opzettelijke brandstichting. De verdachte was preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Krimpen aan den IJssel en werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. M.F. Wijngaarden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 10 december 2015 een explosie en brand heeft veroorzaakt in zijn huurwoning aan de [adres] te Rotterdam, wat leidde tot gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor omwonenden. De verdachte had een conflict met zijn verhuurder en had de gasslang van het gasfornuis gedemonteerd en de gaskraan geopend, waardoor de brand ontstond. De rechtbank oordeelde dat de verdachte volledig toerekeningsvatbaar was en legde een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vier jaar op. De rechtbank verwierp het verweer van de verdediging dat de officier van justitie niet ontvankelijk zou moeten worden verklaard en concludeerde dat er geen sprake was van tunnelvisie of andere ernstige procesverzuimen. De rechtbank achtte de verdachte schuldig aan de tenlastegelegde feiten en wees de vorderingen van benadeelde partijen toe, waarbij schadevergoeding werd opgelegd.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/660601-15
Datum uitspraak: 3 november 2016
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1963,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Krimpen aan den IJssel,
raadsman mr. M.F. Wijngaarden, advocaat te Amsterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 20 oktober 2016.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd.
De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. I. Streefland heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaar met aftrek van voorarrest.

4.Ontvankelijkheid officier van justitie

4.1.
Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat de officier van justitie niet ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat er sprake is van een doelbewuste en grove veronachtzaming van de belangen van de verdediging. Er is sprake geweest van tunnelvisie bij de politie en het Openbaar Ministerie. Zo is het onderzoek vanaf het begin enkel gericht geweest op de verdachte en zijn er geen alternatieve scenario’s onderzocht. Daarnaast is ontlastend bewijs tot het laatste moment buiten het dossier gehouden, dan wel in het geheel niet geverbaliseerd. Het proces-verbaal van de digitale opsporing is namelijk uiteindelijk pas op 3 augustus jl. naar de verdediging gestuurd. Het proces-verbaal van de Forensische Opsporing over het onderzoek aan de kleding van de verdachte is echter niet opgemaakt, waardoor de verbaliseringsplicht ex artikel 152 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) is geschonden.
4.2.
Beoordeling
De rechtbank stelt voorop dat volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad de sanctie van niet-ontvankelijkverklaring van de officier van justitie in de vervolging, als bedoeld in artikel 359a Sv, slechts in uitzonderlijke gevallen aan de orde is. Daarvoor is alleen plaats als er sprake is van een vormverzuim waarbij door de met de opsporing of vervolging belaste ambtenaren ernstig inbreuk hebben gemaakt op beginselen van een behoorlijke procesorde en waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan (zie HR 30 maart 2004, NJ 2004, 376). Er moet sprake zijn van een overduidelijke strijd met de beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan. Bij de beoordeling van de door de verdediging gestelde vormverzuimen zal de rechtbank van deze maatstaf uitgaan.
Naar het oordeel van de rechtbank is het gebruikelijk dat er in de beginfase van het opsporingsonderzoek in het kader van een mogelijke brandstichting is gesproken met mensen uit de directe omgeving van de verdachte, nu het de woning van de verdachte betrof die is uitgebrand. Gelet op de eerste bevindingen uit het opsporingsonderzoek, in het bijzonder de verklaringen van getuige [getuige 1] en wijkagent [getuige 2] in combinatie met de conclusie van de Forensische Opsporing dat sprake is geweest van opzettelijke brandstichting, ligt het naar het oordeel van de rechtbank voor de hand dat de verdenking op de verdachte is komen te liggen. Dit leidt echter niet tot de conclusie dat sprake is geweest van tunnelvisie en dat het onderzoek zich uitsluitend heeft gericht op de verdachte. Zo zijn immers ook de personen gehoord die in de avond/nacht van 9/10 december 2015 met de verdachte in de woning zijn geweest, te weten [getuige 3] [getuige 4] als [getuige 5] Zij hebben echter allebei verklaard dat zij de betreffende nacht eerder uit de woning zijn vertrokken dan de verdachte, hetgeen de verdachte overigens bevestigt. Nu er geen aanleiding is om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van die verklaringen, was er – in tegenstelling tot hetgeen door de verdediging is aangevoerd – geen enkele reden om nader onderzoek te doen naar één van deze personen.
Wat betreft het onderzoek naar dacty- dan wel DNA-sporen is uit de verhoren van de onderzoekers van de brandoorzaak bij de rechter-commissaris gebleken dat het niet mogelijk was een dergelijk onderzoek te doen vanwege het destructieve karakter van de brand. De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan die conclusie. Indien de verdediging daarover wel twijfels had, had het op haar weg gelegen zulks kenbaar te maken met een verzoek tot het aanvragen van een second opinion. Dit is echter niet gebeurd.
Met betrekking tot de verbaliseringsplicht genoemd in artikel 152 Sv overweegt de rechtbank dat dit artikel voorschrijft dat de in de artikelen 141 en 142 Sv genoemde opsporingsambtenaren ten spoedigste proces-verbaal opmaken van het door hen opgespoorde strafbare feit of van hetgeen door hen tot opsporing is verricht of bevonden. In dit geval is er sprake van het niet verbaliseren van het onderzoek aan de kleding door de Forensische Opsporing. De rechtbank is van oordeel dat dit wel geverbaliseerd had moeten worden. Dit betreft een verzuim in het voorbereidend onderzoek. De rechtbank is echter van oordeel dat dit niet een dusdanig verzuim is dat hier consequenties uit voort dienen te vloeien, temeer nu de rechtbank thans vast kan stellen dat het niet-geverbaliseerde niet relevant is voor de bewijsvraag. De rechtbank volstaat dus met de constatering van het verzuim.
Hoewel het proces-verbaal van digitaal onderzoek d.d. 29 februari 2016 pas op 10 augustus 2016 is toegevoegd aan het procesdossier, kan dit niet tot de conclusie leiden dat ontlastende verklaringen zijn achtergehouden. Immers, reeds bij het proces-verbaal van 2 maart 2016 is melding gemaakt van de resultaten van het digitaal onderzoek. Derhalve is niet gebleken dat er doelbewust of met veronachtzaming van de belangen van de verdachte, aan zijn recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan dan wel dat sprake is van een zodanige tekortkoming in het onderzoek of een zodanige inbreuk op de beginselen van een goede procesorde dat het openbaar ministerie op grond daarvan niet-ontvankelijk zou moeten worden verklaard in de strafvervolging.
De slotsom is aldus, dat de door de verdediging aangevoerde elementen naar het oordeel van de rechtbank zelfstandig noch in onderlinge samenhang bezien, tot de conclusie leiden dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk is in de strafvervolging. De rechtbank verwerpt dan ook het verweer van de verdediging.

5.Waardering van het bewijs

5.1.
Bewijswaardering
5.1.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde, aangezien niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte de brand gesticht heeft. Er is geen enkel direct bewijs waaruit de betrokkenheid van de verdachte blijkt. De zogenaamde dreigende taal die de verdachte zou hebben gebezigd in gesprekken met de wijkagent en de veiligheidsexpert van de gemeente betreffen metaforen afkomstig uit een door de verdachte gespeeld computerspel Evony. Voorts zijn er slechts de-auditu verklaringen van buurtbewoners die zouden hebben gehoord dat de verdachte zijn woning in brand wilde steken. Het voorgaande in combinatie met het enkele feit dat de verdachte een langdurig conflict met de verhuurder van zijn woning had, is onvoldoende om betrokkenheid van de verdachte aan te kunnen nemen. Er is veel ontlastend bewijs jegens de verdachte. Zo konden de kleding van de verdachte, de zoekgeschiedenis op de computer en de externe harde schijf niet in verband worden gebracht met de brand(stichting) en ook onderzoek naar de bankrekening van de verdachte heeft niets opgeleverd. Voorts was de verdachte ten tijde van de brand niet in de woning of in de directe omgeving daarvan en is er geen dacty- of DNA-materiaal aangetroffen dat de verdachte in verband brengt met de brandstichting. De verdachte nam de aangezegde ontruiming van zijn woning ook niet serieus, hetgeen blijkt uit het feit dat de verdachte zijn voor het spel Evony van belang zijnde computer en server had achtergelaten in de woning.
Ten slotte zijn alternatieve scenario’s niet onderzocht. Er was sprake van een ingeslagen/ ingegooide ruit en er was sprake van een raam dat openstond. Dit sluit niet uit dat er nog iemand in de woning is geweest, nadat de verdachte de woning heeft verlaten. Daar komt bij dat de verdachte een loperslot in de voordeur had geplaatst, waarvan anderen ook een sleutel kunnen hebben.
5.1.2.
Beoordeling
De volgende feiten en omstandigheden kunnen op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen als vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten hebben op de terechtzitting niet ter discussie gestaan en kunnen zonder nadere motivering dienen als vertrekpunt voor de beoordeling van de bewijsvraag.
Op 10 december 2015 omstreeks 04:57 uur komt er bij de meldkamer van politie eenheid Rotterdam een melding binnen van een uitslaande brand met explosies op de [adres] te Rotterdam. Ter plaatse bleek het om het pand met nummer [huisnummer] te gaan, welke was gelegen op de eerste van de in totaal vijf verdiepingen. Er werd geconstateerd dat er vlammen uit het betreffende pand kwamen en dat de volledige voorgevel van dit pand op straat onder de woning lag. Ten tijde van de brand waren er in de onder-, naast- en bovengelegen woning met nummer [huisnummer] meerdere personen aanwezig.
De woning was als gevolg van de inwerking van een explosie en brand zwaar beschadigd. Aan de zijde van de [adres] was de gemetselde spouwmuur met gevelelementen naar buiten gedrukt en versplinterd. Deze schade past bij schade die veroorzaakt wordt door de snelle drukopbouw waarmee explosies gepaard gaan. Ten gevolge van het naar buiten drukken van de spouwmuur met gevelelementen raakten twee geparkeerd staande motorvoertuigen beschadigd.
In de flatwoning [adres] werd in het midden van de woonkamer op de vloer, op de plek waar de boekenkast stond in de woonkamer en op de vloer tegen het kozijn tussen de inpandige serre en de woonkamer een ontbrandbare vloeistof aangetroffen.
De verdachte was aangezegd dat zijn huurwoning op 10 december 2016 om 11:30 uur door [naam verhuurder] zou worden ontruimd.
Gelet op voornoemde vaststaande feiten is de rechtbank van oordeel dat er door de brand zowel gemeen gevaar voor goederen te duchten is geweest, als levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen.
Vervolgens dient de vraag beantwoord te worden of er sprake is van opzettelijke brandstichting door de verdachte.
Vaststaat dat de verdachte gedurende geruime tijd problemen had met [naam verhuurder] , de verhuurder van zijn woning, in verband met een huurachterstand. Getuige [getuige 1] heeft in dat kader verklaard dat de verdachte meerdere malen aan hem heeft verteld dat de hij de boel in de fik zou steken als de woningstichting hem uit zijn woning zou zetten. De rechtbank acht niet aannemelijk dat de getuige de verdachte vanwege doofheid verkeerd zou hebben verstaan, nu het immers een specifieke verklaring betreft en [getuige 1] heeft verklaard dat zij elkaar hierover meerdere malen hebben gesproken. [getuige 6] heeft daarnaast verklaard dat zij van de verdachte heeft gehoord dat hij de woningstichting ‘zou pakken’ en ‘zou krijgen’.
De verdachte heeft tijdens zijn verhoor op 12 december 2015 verklaard dat hij in oorlog is met [naam verhuurder] . De verdachte heeft in datzelfde verhoor tevens verklaard dat hij eerder heeft gezegd dat hij kastelen zal vernietigen als [naam verhuurder] gewoon doorgaat. Op de vraag van de verbalisant of de verdachte onterecht vastzit, antwoordde de verdachte “Nee ik vind niet dat ik hier onterecht zit. lk bedoel, u hoeft maar te lezen wat ik geschreven heb, dat er kastelen vernietigd zullen worden. Dit zal het leger uitvoeren, en wie het leger is dat weet ik niet. En als u mij daarvan verdenkt dat ik dat gedaan heb zit ik hier niet onterecht.”. Op de vraag of er kastelen zijn vernietigd, antwoordde de verdachte: “ja, als your home your castle is, dan kun je wel zeggen dat er een castle vernietigd is.”.
De verdachte heeft verder verklaard dat hij de website [naam website] heeft gemaakt. Op deze website stond een bericht d.d. 27 oktober 2015 met de inhoud: ”Ik heb mij voorgenomen alle demonen te elimineren. Alle kastelen gaan down. De schepper heeft mij dit keer opgezadeld met een opdracht die moeilijk is, maar welke ik aankan. Feest voor fans is tussen nu en december 10, 2015. De zaken zullen opgehelderd worden.”. Voorts heeft de verdachte in zijn brief van 11 november 2015 geschreven dat hij elke oorlogshandeling van [naam verhuurder] zal beantwoorden met een tegenactie, te denken aan het vernietigen van kastelen en dat hij niet uitsluit dat er slachtoffers als gevolg van deze oorlog kunnen vallen, ondanks dat personen nooit doelwit zijn. Hoewel de verdachte ter terechtzitting heeft ontkend dat hij het bericht d.d. 27 oktober 2015 op zijn website heeft geschreven, is de rechtbank van oordeel dat ook dit bericht van de verdachte afkomstig moet zijn, gelet op de gelijkluidende bewoordingen die hij heeft geuit bij de politie.
Verbalisant [getuige 2] heeft een verklaring afgelegd, waaruit blijkt dat de verdachte ook in het gesprek met hem heeft gesproken over het feit dat [naam verhuurder] aan zijn kasteel komt, dat het oorlog is, dat hij zich natuurlijk zal verdedigen en dat het gerechtvaardigd is om kastelen van anderen aan te vallen als dat van hem werd aangevallen. Nu er grote overeenkomsten zijn tussen de inhoud van het door verbalisant [getuige 2] weergegeven gesprek en de bewoordingen in de brief van 11 november 2015, komt het de rechtbank onaannemelijk voor dat de verbalisant het gesprek verkeerd begrepen heeft, zoals door de verdachte ter zitting is aangevoerd.
Gelet op voornoemde verklaringen kunnen de bewoordingen van de verdachte niet anders opgevat worden dan dat de verdachte van plan was zich te verdedigen tegen [naam verhuurder] en dat hij niet uitsloot dat er daarbij slachtoffers vielen. Dat de terminologie die hij gebruikt afkomstig is uit een computerspel, doet daarbij niet ter zake. Dat de verdachte zich in het kader van deze ontruiming anders heeft opgesteld dan in de aanloop naar de eerdere door [naam verhuurder] voorgenomen ontruimingen, wordt bevestigd door hetgeen de verdachte ter terechtzitting heeft verklaard, namelijk dat hij zich op 9 december 2015 realiseerde dat deze ontruiming echt door zou gaan en dat dit bloedserieus was.
De verdachte heeft eerst ter zitting verklaard dat de gasslang van het gasstel er door de ontploffing tussenuit geblazen is. De rechtbank acht deze verklaring van de verdachte volstrekt onaannemelijk, gelet op de bevindingen in het brandoorzaak rapport. De deskundigen hebben geconcludeerd dat het veiliggestelde gasaansluitpunt van het vier pitgasfornuis aan stond en dat er tussen de schroefdraad sprake was van vervuiling met brandresten. Deze vervuiling kan alleen zijn ontstaan als er tijdens de brand niets aan het gasaansluitpunt gemonteerd heeft gezeten. De schroefdraad was niet beschadigd waardoor het niet aannemelijk is dat ten gevolge van de inwerking van de brand een gemonteerde schroefverbinding, zoals een moeraansluiting van een flexibele gasslang, zou zijn los geraakt, aldus de deskundigen. Door de deskundigen is eveneens geconstateerd dat de gaskraan openstond. De rechtbank neemt de bevindingen uit het brandoorzaak rapport over en gaat er vanuit dat in de woning vóór de brand de gasslang van het aansluitpunt van het gasstel werd gedemonteerd en dat de gaskraan werd, of reeds was geopend. Hoewel de deskundigen geen nadere bevindingen kunnen hebben relateren in verband met het eerst ter terechtzitting door de verdachte ingenomen standpunt, blijkt uit het brandoorzaak onderzoek dat de vier gaspitten van het gasstel dicht waren en zodoende bij een aangekoppelde gasslang aan zowel gasstel als muuraansluitingspunt, een gesloten circuit had bestaan en derhalve geen gas had kunnen ontsnappen en tot ontploffing had kunnen komen. Gelet hierop in combinatie met het feit dat er op drie plekken brandhaarden met een ontbrandbare vloeistof zijn aangetroffen, stelt de rechtbank vast dat opzettelijk brand werd gesticht.
De eerst ter terechtzitting door de verdachte aangevoerde verklaring voor de aanwezigheid van ontbrandbare vloeistof in de serre, namelijk dat daar een flesje traplijmremover stond, verklaart - ook indien verdachte hier de waarheid spreekt - nog niet dat er midden in de woonkamer op de grond en nabij de plek waar de boekenkast stond in de woonkamer eveneens brandhaarden met een ontbrandbare vloeistof zijn aangetroffen. Voor deze brandhaarden heeft de verdachte in het geheel geen verklaring gegeven.
Weliswaar hebben de brandexperts geconstateerd dat het draairaam van de slaapkamer aan de galerijzijde openstond en dat één van de slaapkamerramen was gebroken, maar zij hebben ten aanzien van die ramen ook nog verdere constateringen gedaan. Geconstateerd is namelijk dat de binnenste ruiten van de aan de slaapkamer grenzende dubbel glasruiten ten gevolge van de inwerking van hitte gesprongen en beroet waren; deze ruiten waren voorzien van warmte breuken. Dit betekent derhalve dat dit raam niet reeds was ingeslagen voordat de brand plaatsvond. Aan het draairaam werden door de brandexperts geen sporen van braak of verbreking aangetroffen, zodat een ander dan verdachte na het vertrek van verdachte die bewuste nacht, het raam niet door braak of verbreking kan hebben geopend. Nu verdachte niet heeft verklaard dat hij het raam heeft opengezet of opengelaten toen hij de woning ’s nachts verliet, heeft een ander dan verdachte dus ook niet de woning kunnen betreden door een reeds geopend raam. De verklaring van de verdachte dat een ander na zijn vertrek uit de woning nog in de woning kan zijn geweest, schuift de rechtbank gelet op het voorgaande dan ook terzijde. Gezien hetgeen hiervoor is overwogen acht de rechtbank het door de brandexperts geuite vermoeden dat het draairaam door personeel van de brandweer is geopend om de flatwoning te luchten, alleszins aannemelijk.
Gelet op voornoemde feiten en omstandigheden, in combinatie met het feit dat de verdachte om 01:30 uur als enige en laatste in de woning is achtergebleven, dat de brand om 04:57 uur heeft plaatsgevonden en de verdachte de enige was die een sleutel had van de woning, kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders dan dat de verdachte degene is die opzettelijk brand heeft gesticht in de woning aan de [adres] .
5.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 10 december 2015 te Rotterdam, in een woning gelegen
aan de [adres] , opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht en/of brand heeft gesticht immers heeft verdachte toen aldaar
- de gasslang van het aansluitpunt van het gasfornuis gedemonteerd en de gaskraan geopend,
- op plekken ontbrandbare vloeistoffen (te weten een aardoliedestillaat van subklasse kookpuntbenzine en een paraffinisch-isoparaffinisch product) opzettelijk in aanraking gebracht met (open) vuur, of
- de in de woning aanwezige (ontbrandbare) gassen opzettelijk in aanraking gebracht met (een) andere in de woning aanwezige ontstekingsbron(nen)
in ieder geval opzettelijk (open) vuur en/of een andere ontstekingsbron in aanraking gebracht met brandbare stoffen, ten gevolge waarvan een ontploffing en brand is ontstaan en die woning geheel of gedeeltelijk is ontploft en verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor die woning en zich in de nabijheid van die woning aanwezige goederen en levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor zich in de nabijheid van die woning/belendende percelen bevindende personen, te duchten was.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

6.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
eendaadse samenloop van
opzettelijk brand stichten/een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.
en
opzettelijk brand stichten/een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan levensgevaar/gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

7.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

8.Motivering straf

8.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
8.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan opzettelijke brandstichting in zijn toenmalige huurwoning. De verdachte heeft naar de overtuiging van de rechtbank uit wraak gehandeld. De aanleiding voor de brandstichting was gelegen in de ontruiming van zijn huurwoning die enkele uren later zou plaatsvinden. De verdachte was boos over wat hem zou worden aangedaan. Deze boosheid heeft verdachte ertoe gebracht om de gasslang van zijn woning te demonteren en de gaskraan open te zetten, waardoor er enkele uren later een explosie in de woning heeft plaatsgevonden en vervolgens brand in de woning heeft gewoed. De rechtbank neemt de verdachte deze vorm van eigenrichting bijzonder kwalijk, temeer nu de verdachte de brand in de voor nachtrust bestemde tijd in een flatwoning heeft doen ontstaan. Als gevolg daarvan heeft verdachte een groot gevaar voor de woningen in het complex en de in het flatgebouw verblijvende personen veroorzaakt. Ten tijde van de explosie en de brand waren er in de omliggende woningen meerdere bewoners, waaronder kinderen, aanwezig die lagen te slapen. De verdachte heeft dit voor lief genomen en zelfs vooraf reeds aangekondigd dat hij niet kon uitsluiten dat bij zijn terugvechten slachtoffers zouden vallen. De verdachte heeft door zijn handelen veel onrust en gevoelens van angst veroorzaakt, hetgeen tevens blijkt uit de slachtofferverklaring. Daarnaast is er door de explosie schade toegebracht aan de bovenliggende woning en in de buurt geparkeerde auto’s. De rechtbank rekent de verdachte zijn onverantwoorde gedrag dan ook zwaar aan.
8.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
8.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 23 september 2016, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
8.3.2.
Rapportages
Het Leger des Heils, afdeling reclassering, heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 1 augustus 2016. Dit rapport houdt onder meer het volgende in.
De verdachte is alleenstaand en langdurige werkloos. Hij leefde voor onderhavige detentie van een bijstandsuitkering. De verdachte heeft een conflict met zijn verhuurder. De verdachte ervaart geen psychische klachten en vindt niet dat hij problematisch met middelen omgaat. Nu het Pieter Baancentrum zich onthoudt van uitspraken, is de reclassering niet in staat een plan van aanpak op te stellen. Geadviseerd wordt de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. In het kader van detentiefasering of van voorwaardelijke invrijheidsstelling kunnen eventueel opnieuw de mogelijkheden tot reclasseringsbegeleiding en het opstellen van een plan van aanpak onderzocht worden.
Psychiater T. Wouters en psycholoog J. Heerschop hebben gezamenlijk een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 6 juni 2016. Dit rapport houdt het volgende in.
De verdachte is een bovengemiddeld intelligente man die uiteindelijk opgroeide als een man die teveel overtuigd is van zijn eigen kunnen, die zijn mening moeilijk bijstelt, anderen moeilijk vertrouwt en die een vrijgevochten bestaan leeft waarbij hij geen moeite heeft te parasiteren op voorzieningen. Zolang hij zich niet hoeft te voegen naar een autoriteit of een systeem, functioneert hij goed. Op het moment dat er aan zijn identiteit en integriteit wordt getornd en hij het gevoel heeft onheus bejegend te worden, komen zijn narcistische afweer en achterdocht op de voorgrond te staan. De behoefte aan erkenning en het ervaren van gelijkwaardigheid werd als dynamiek bij uitstek getriggerd in de onderzoekssituatie waar op voorhand het risico van ongelijkheid tussen onderzoekers en onderzochte besloten ligt, zeker in het geval van een ontkennende verdachte. In het algemeen is niet gebleken dat er op elk levensgebied sprake is geweest van structureel disfunctioneren. Er worden wel bepaalde trekken in de persoonlijkheid onderkend, maar die halen niet het niveau dat deze separaat worden geclassificeerd. Samengevat wordt de gebrekkige ontwikkeling volgens de DSM-IV-tr geclassificeerd als een persoonlijkheidsstoornis Niet Anders Omschreven. De persoonlijkheidsproblematiek heeft een duurzaam karakter en was tevens aanwezig tijdens de periode rondom het tenlastegelegde. Het onderzoekend team onthoudt zich van een uitspraak over de mogelijke doorwerking van de persoonlijkheidsstoornis NAO in het hem ten laste gelegde en onthoudt zich van de beantwoording van de overige gestelde vragen, gelet op de ontkenning van de verdachte. Op basis van het overige onderzoek zijn er in ieder geval geen aanwijzingen dat de verdachte eerder door het aangaan van de strijd met een autoriteit op die manier zijn gelijk zou hebben willen halen. Er zijn immers andere voorbeelden te noemen waarbij de verdachte verlieservaringen accepteert en een eigen andere richting inslaat en een lopend conflict achter zich laat.
8.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
De deskundigen onthouden zich van een advies over de toerekeningsvatbaarheid van de verdachte, gelet op de ontkenning van de verdachte. De rechtbank is van oordeel dat het bewezenverklaarde, ondanks de bij de verdachte geconstateerde persoonlijkheidsstoornis, volledig aan de verdachte kan worden toegerekend.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
Alles afwegend wordt na te noemen straf passend en geboden geacht.

9.Vorderingen benadeelde partijen/ schadevergoedingsmaatregelen

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [benadeelde 1] ter zake van het ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert
een vergoedingvan € 1.500,- aan immateriële schade.
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [naam gemachtigde] namens [benadeelde 2] ter zake van het ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert
een vergoedingvan € 1.000,- aan immateriële schade.
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [naam gemachtigde] namens [benadeelde 3] ter zake van het ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert
een vergoedingvan € 1.500,- aan immateriële schade.
9.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde 1] en [naam gemachtigde] toe te wijzen, nu de gevorderde bedragen redelijk zijn.
9.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat de vorderingen van de benadeelde partijen dienen te worden afgewezen, dan wel niet-ontvankelijk verklaard, gelet op de bepleite niet-ontvankelijkheid, dan wel vrijspraak.
9.3.
Beoordeling
Met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij [benadeelde 1] door het bewezen verklaarde strafbare feit, rechtstreeks (materiële) schade is toegebracht en de gevorderde schadevergoeding door de verdachte niet (voldoende gemotiveerd) is weersproken, zal de vordering worden toegewezen.
De benadeelde partij [benadeelde 1] heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 10 december 2015.
Nu de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
Met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij [benadeelde 2] het bewezen verklaarde strafbare feit, rechtstreeks immateriële schade is toegebracht.
Die schade zal naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 1.000,-, zodat de vorderingen tot dit bedrag zal worden toegewezen.
De benadeelde partij [benadeelde 2] heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 10 december 2015.
Nu de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] grotendeels zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
Met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij [benadeelde 3] het bewezen verklaarde strafbare feit, rechtstreeks immateriële schade is toegebracht.
Die schade zal naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 1.500,-, zodat de vorderingen tot dit bedrag zal worden toegewezen.
De benadeelde partij [benadeelde 3] heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 10 december 2015.
Nu de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3] zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f, 55 en 157 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12.Beslissing

De rechtbank:
verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging;
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) jaren;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [benadeelde 1] te Rotterdam, te betalen een bedrag van € 1.500,- (zegge: vijftienhonderd euro), bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 10 december 2015 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij [benadeelde 1] gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil aan salaris voor de advocaat en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij [benadeelde 1] te betalen € 1.500,- (zegge: vijftienhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 december 2015 tot aan de dag van de algehele voldoening; beveelt dat bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van het bedrag van € 1.500,- vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 25 dagen; toepassing van de vervangende hechtenis heft de betalingsverplichting niet op;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [benadeelde 2] te Rotterdam, te betalen een bedrag van € 1.000,- (zegge: duizend euro), bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 10 december 2015 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij [benadeelde 2] gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil aan salaris voor de advocaat en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij [benadeelde 2] te betalen € 1.000,-
(zegge: duizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 december 2015 tot aan de dag van de algehele voldoening; beveelt dat bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van het bedrag van € 1.000,- vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 20 dagen; toepassing van de vervangende hechtenis heft de betalingsverplichting niet op;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [benadeelde 3] te Rotterdam, te betalen een bedrag van € 1.500,- (zegge: vijftienhonderd euro), bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 10 december 2015 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij [benadeelde 3] gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil aan salaris voor de advocaat en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij [benadeelde 3] te betalen € 1.500,- (zegge: vijftienhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 december 2015 tot aan de dag van de algehele voldoening; beveelt dat bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van het bedrag van € 1.500,- vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 25 dagen; toepassing van de vervangende hechtenis heft de betalingsverplichting niet op.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.A. Kalk, voorzitter,
en mrs. K. Bakker en S.R.B. Walther, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. N.S.M. Alberti, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 10 december 2015 te Rotterdam, in een woning/pand gelegen
aan de [adres] , opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht en/of brand heeft gesticht immers heeft verdachte toen aldaar
- de gasslang van het aansluitpunt van het gasfornuis gedemonteerd en/of de gaskraan geopend,
- op een of meer plek(ken) ontbrandbare vloeistoffen (te weten gas en/of een aardoliedestillaat van subklasse kookpuntbenzine en/of een paraffinisch-isoparafinisch product) opzettelijk in aanraking gebracht met (open) vuur, en/of
- de in de woning aanwezige (ontbrandbare) gassen en/of dampen opzettelijk in aanraking gebracht met (een) andere in de woning aanwezige ontstekingsbron(nen)
in ieder geval opzettelijk (open) vuur en/of een andere ontstekingsbron in aanraking gebracht met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan een ontploffing en/of brand is ontstaan en/of die woning geheel of gedeeltelijk is ontploft en/of verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor die woning en/of de in die woning en/of zich in de nabijheid van die woning/belendende percelen aanwezige goederen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor zich in die woning en/of zich in de nabijheid van die woning/belendende percelen bevindende personen, in elk geval levensgevaar en/of zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te duchten was.