ECLI:NL:RBROT:2016:898

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
4 februari 2016
Publicatiedatum
5 februari 2016
Zaaknummer
10/700029-15
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag en het verbergen van een lijk door de verdachte na een fatale ruzie met zijn echtgenote

Op 4 februari 2016 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van doodslag op zijn echtgenote en het verbergen van haar stoffelijk overschot. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 25 januari 2015 tijdens een ruzie zijn echtgenote, geboren op 14 november 1989, door verwurging om het leven heeft gebracht. Na de fatale confrontatie heeft de verdachte samen met medeverdachten het lichaam van zijn echtgenote in een auto geladen en naar een bosgebied bij Ruinen gereden, waar zij het lichaam hebben begraven. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 jaar, waarbij de ernst van de feiten en de impact op de nabestaanden zwaar zijn meegewogen. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van moord, omdat er onvoldoende bewijs was voor voorbedachte raad. De rechtbank concludeerde dat de verdachte met voorwaardelijk opzet heeft gehandeld, wat leidde tot de bewezenverklaring van doodslag en het verbergen van een lijk. De uitspraak is gedaan in tegenwoordigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/700029-15
Datum uitspraak: 4 februari 2016
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[voornamen] [verdachte],
geboren te Frederiksberg (Denemarken) op [geboortedatum] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de
Penitentiaire Inrichting Rotterdam, locatie De Schie.
Raadsvrouw mr. W. Drummen, advocaat te Amsterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzittingen van 21 mei 2015, 11 augustus 2015,
20 oktober 2015, 14 december 2015, 21 januari 2016 en 22 januari 2016(vul vestigingsplaats advocaat in).
Op laatstgemelde twee data is de zaak inhoudelijk behandeld.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de vordering nadere omschrijving tenlastelegging, waarbij de oorspronkelijke opgave van de feiten als bedoeld in artikel 261, derde lid van het Wetboek van Strafvordering op vordering van de officier van justitie is gewijzigd. De tekst van de nader omschreven tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. E. Baars heeft gevorderd:
  • vrijspraak van het onder 1 impliciet primair ten laste gelegde;
  • bewezenverklaring van het onder 1 impliciet subsidiair en onder 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 jaar met aftrek van voorarrest.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak van het onder 1 impliciet primair ten laste gelegde (moord)
4.1.1.
Standpunt officier van justitie/verdediging
De officier van justitie is van oordeel dat er enkele punten in het dossier zijn die er op wijzen dat de verdachte [slachtoffer] met voorbedachten rade zou hebben gedood.
Daar staan volgens de officier van justitie echter dusdanige contra-indicaties tegenover, dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat sprake is geweest van ‘voorbedachte raad’.
Op grond daarvan heeft de officier van justitie tot vrijspraak van het onderdeel ‘voorbedachte raad’ gerekwireerd.
De raadsvrouw bestrijdt dat er aanknopingspunten zijn om ‘voorbedachte raad’ aan te nemen. Zij heeft er op gewezen dat nergens uit blijkt dat de verdachte van plan was om [slachtoffer] op de bewuste dag met geweld om het leven te brengen. Er was sprake van een ruzie waarbij de verdachte [slachtoffer] in een gemoedsopwelling bij de keel heeft gegrepen. Dat er geen sprake was van een vooropgezet plan en evenmin van voorbereidingen daartoe blijkt ook uit verdachtes geïmproviseerde handelwijze nadat hij had geconstateerd dat [slachtoffer] geen teken van leven meer vertoonde.
4.1.2.
Beoordeling
De rechtbank overweegt het volgende.
Uit het dossier valt op te maken dat gaandeweg het huwelijk van de verdachte en [slachtoffer] problemen tussen hen zijn ontstaan en dat de verdachte op een gegeven moment - om welke reden dan ook - voornemens was een einde aan de relatie te maken. In dit verband wijst de rechtbank bijvoorbeeld op de brief die namens de verdachte in november 2014 is gestuurd naar de IND en waarin werd gemeld dat hij en [slachtoffer] uit elkaar waren. Deze brief kon er toe leiden dat de verblijfsvergunning van [slachtoffer] zou worden ingetrokken.
De verdachte heeft weliswaar verklaard dat deze brief niet op zijn initiatief en zonder zijn medeweten is verstuurd, maar de rechtbank acht deze verklaring zeer ongeloofwaardig.
Een ander voorbeeld betreft de in het dossier aan de verdachte toegeschreven bedenkelijke zoekslagen op internet, zoals het zoeken naar soorten gif en waterdieptes. Ook ten aanzien daarvan heeft de verdachte naar het oordeel van de rechtbank ongeloofwaardige verklaringen afgelegd.
Voornoemde feiten en omstandigheden op zichzelf beschouwd zouden weliswaar kunnen wijzen op een vooropgezet plan om [slachtoffer] van het leven te beroven in de zin van ‘voorbedachte raad’, maar zij zijn niet in verband te brengen met wat er op 25 januari 2015 heeft plaatsgevonden. Zoals de rechtbank later in dit vonnis uitgebreid zal overwegen is [slachtoffer] overleden als gevolg van een fysieke confrontatie met de verdachte en niet doordat haar bijvoorbeeld gif is toegediend. Nadien is haar lichaam ook niet in het water gegooid, maar begraven in de bossen.
Daarnaast zijn de contra-indicaties in het dossier, zoals het zoeken naar een geschikte plek in Drenthe om het lichaam van [slachtoffer] te begraven en het ophalen van de benodigde spullen om haar lichaam te verpakken en te begraven - hetgeen pas ná de fatale ruzie met [slachtoffer] heeft plaatsgevonden -, van zodanige aard dat deze de aanwezigheid van ‘voorbedachte raad’ in grote mate tegenspreken.
Ten slotte is de rechtbank op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting ook niet gebleken dat de verdachte met vooropgezette bedoelingen op 25 januari 2015 de fysieke confrontatie met [slachtoffer] is aangegaan en dat hij haar daarbij overeenkomstig zijn voornemen heeft gedood. Daarvoor ontbreekt simpelweg het wettig en overtuigend bewijs.
4.1.3.
Conclusie
De rechtbank spreekt de verdachte daarom vrij van de onder 1 impliciet primair ten laste gelegde moord op [slachtoffer] .
4.2.
Bewijswaardering
4.2.1.
Standpunt officier van justitie/verdediging
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 impliciet subsidiair ten laste gelegde doodslag en heeft voor het bewijs van dit feit verwezen naar de ter terechtzitting afgelegde verklaring van de verdachte, het sectierapport d.d. 28 april 2015 opgemaakt door arts en patholoog M. Buiskool en de deskundigenverklaring ter terechtzitting van voornoemde Buiskool.
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van de onder 1 impliciet subsidiair ten laste gelegde doodslag. Zij heeft hiertoe aangevoerd dat de verdachte tijdens een ruzie in een gemoedsopwelling [slachtoffer] slechts korte tijd bij de keel heeft gepakt, [slachtoffer] vervolgens aan haar keel naar zich toe heeft getrokken en daarna [slachtoffer] van zich af heeft geduwd, waarbij [slachtoffer] ten val is gekomen op de bank achter haar. De verdachte had geenszins de bedoeling dat [slachtoffer] daardoor zou komen te overlijden. Het handelen van de verdachte was een ongeluk, zodat het opzet op de dood (de rechtbank begrijpt: het zgn. ‘boos’ opzet) ontbreekt.
Daarnaast is er volgens de raadsvrouw ook geen sprake van voorwaardelijk opzet, omdat het kort bij de keel pakken van een persoon, het aan die keel naar zich toetrekken en vervolgens van zich afduwen over het algemeen niet snel zal leiden tot de dood. De verdachte heeft door aldus te handelen niet bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat [slachtoffer] als gevolg hiervan zou komen te overlijden. Dat in dit specifieke geval de dood wel is ingetreden, kan niet tot de conclusie leiden dat er wel een aanmerkelijke kans op de dood heeft bestaan.
Ten slotte heeft de raadsvrouw aangevoerd dat er geen causaal verband kan worden aangenomen tussen het handelen van de verdachte en het letsel van [slachtoffer] nu de patholoog geen definitieve uitspraak heeft kunnen doen over de precieze doodsoorzaak.
4.2.2.
Beoordeling
De rechtbank overweegt als volgt.
De doodsoorzaak
Op 15 februari 2015 is er sectie verricht op het stoffelijk overschot van [slachtoffer] .
De arts en patholoog M. Buiskool stelt in haar sectierapport het volgende:
“Bij sectie werden inwendig in de hals bloeduitstortingen vastgesteld en de breuken aan het strottenhoofd werden bevestigd. Deze letsels waren bij leven ontstaan als gevolg van inwerking van uitwendig mechanisch (samen)drukkend geweld aan de hals al of niet in combinatie met stomp botsend geweld. Onder (samen)drukkend geweld aan de hals wordt verstaan: manuele verwurging, verhanging of strangulatie veroorzaakt door een ligatuur (anderszins dan bij verhanging), waarbij een combinatie ook mogelijk is.
Er was geen snoerspoor aan de hals. Het ontstaan van de letsels in de hals in combinatie met de afwezigheid van een snoerspoor is waarschijnlijker indien er sprake is geweest van manuele verwurging dan indien sprake is geweest van verwurging met behulp van een ligatuur of verhanging.
Het intreden van de dood kan goed worden verklaard door verwikkelingen van bovengenoemd geweld op de hals, via het mechanisme belemmering van de bloed(zuurstof)toevoer naar de hersenen (door samendrukken van de grote halsvaten al dan niet in combinatie met samendrukken van de luchtpijp).”
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij [slachtoffer] met zijn rechterhand in een “v-vorm” bij haar hals heeft vastgepakt waarbij zijn duim en wijsvinger zich aan weerszijden van haar hals bevonden. Hij heeft haar vervolgens op deze manier naar zich toe getrokken waarbij hij zijn duim en andere vingers enigszins om haar hals heeft geklemd en hij heeft haar op die manier - korte tijd - vastgehouden en toegesproken, waarna hij haar van zich af naar achteren heeft geduwd.
Ter terechtzitting heeft de deskundige Buiskool verklaard dat de breuken aan weerszijden van het strottenhoofd van [slachtoffer] kunnen worden verklaard door de samenknijpende beweging zoals de verdachte ter terechtzitting verklaard heeft te hebben gemaakt. Bij een dergelijke beweging, dus vanaf zijwaarts beiderzijds en middenwaarts op de hals, zijn de bij sectie geconstateerde breuken aan weerszijden van het strottenhoofd als klassiek letsel aan te merken, aldus de patholoog.
Uit voornoemde bevindingen van de patholoog leidt de rechtbank af dat de stelling van de raadsvrouw dat de patholoog geen definitieve uitspraak heeft kunnen doen over de precieze doodsoorzaak niet juist is. De patholoog concludeert immers dat het overlijden goed kan worden verklaard door verwikkelingen ten gevolge van uitwendig mechanisch (samen)drukkend geweld aan de hals en dat het aangetroffen letsel past bij de verklaring van de verdachte ten aanzien van het uitgeoefende geweld op de hals van [slachtoffer] .
De rechtbank acht aldus op basis van de verklaring van de verdachte, het hiervoor genoemde sectierapport en de verklaring van de arts en patholoog Buiskool ter zitting, wettig en overtuigend bewezen dat [slachtoffer] is overleden als gevolg van de letsels die zijn ontstaan door manuele verwurging.
Opzet
De rechtbank is het met de raadsvrouw eens dat voor ‘boos’ opzet op de dood van [slachtoffer] het wettig en overtuigend bewijs ontbreekt.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsvrouw dat geen sprake zou zijn van voorwaardelijk opzet en overweegt daartoe als volgt.
De rechtbank stelt voorop dat zij de verklaring van de verdachte wat betreft de duur van het vasthouden van [slachtoffer] bij de keel niet geloofwaardig acht. Zoals de deskundige Buiskool ter terechtzitting heeft verklaard moet het geweld van de verdachte aan de keel van [slachtoffer] immers substantieel zijn geweest en gedurende enige (langere) tijd hebben aangehouden om de dood te kunnen laten intreden. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat de verdachte [slachtoffer] langere tijd dan een kortstondige greep bij de keel heeft vastgehouden.
De rechtbank merkt voorts op dat het een feit van algemene bekendheid is dat indien de keel van een persoon gedurende enige tijd wordt dichtgeknepen, zoals de verdachte dat gelet op het geconstateerde letsel moet hebben gedaan, deze persoon hierdoor kan komen te overlijden. De rechtbank is van oordeel dat de kans dat dit gebeurt aanmerkelijk is te achten. De verdachte moet zich hiervan ook bewust zijn geweest. Naar het oordeel van de rechtbank is de geweldshandeling van de verdachte zo zeer gericht geweest op de dood van [slachtoffer] dat hij daarmee de aanmerkelijke kans op het intreden van dit gevolg heeft aanvaard en aldus heeft gehandeld met voorwaardelijk opzet.
4.2.3.
Conclusie
De rechtbank komt aldus tot een bewezenverklaring van het onder 1 impliciet subsidiair ten laste gelegde.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 impliciet subsidiair en 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij op
of omstreeks25 januari 2015
en/of 26 januari 2015te Rotterdam
en/of Ruinen,
in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk
en met voorbedachten radeeen persoon genaamd [slachtoffer] (geboren op
14 november 1989) van het leven heeft beroofd,
immers heeft
/hebbenverdachte
en/of (een of meer van) zijn mededader(s)
opzettelijk
en na kalm beraad en rustig overleg,die [slachtoffer]
- gewurgd, althans uitwendig mechanisch
(samen
)drukkend geweld op de hals van
die [slachtoffer] uitgeoefend
en/of
- verstikt (door belemmering van de luchtwegen -op het niveau aan de mond/neus- en/of door haar levend te begaven)tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
2.
hij op
of omstreeks25 januari 2015 en
/of26 januari 2015 te Rotterdam en/of Ruinen,
in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander
of anderen, althans alleen,
opzettelijk een lijk, te weten
(van
)[slachtoffer] , heeft verborgen en
/ofweggevoerd
en/of weggemaakten
/ofbegraven door
- het lijk van [slachtoffer]
(met een auto
)van Rotterdam naar Ruinen te vervoeren en
/of
-
(vervolgens
)het lijk van [slachtoffer] te begraven op een bosperceel
(gelegen tussen de Eursinge en de N375
)in Ruinen,
zulks
(telkens
)met het oogmerk om het feit of de oorzaak van het overlijden van die [slachtoffer] , te weten dat die [slachtoffer]
(door verwurging
)om het leven is gebracht, te
verhelen.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1.
doodslag;
2.
medeplegen van een lijk verbergen, wegvoeren en begraven met het oogmerk om het feit of de oorzaak van het overlijden te verhelen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zijn echtgenote [slachtoffer] tijdens een echtelijke ruzie in hun woning door verwurging om het leven gebracht. Vervolgens heeft de verdachte samen met zijn medeverdachten spullen gehaald om het lichaam van [slachtoffer] in te pakken en een graf te graven en zijn zij gezamenlijk op zoek gegaan naar een geschikte plek voor dit graf.
Ten slotte hebben de verdachte en een medeverdachte het lichaam van [slachtoffer] in verdachtes auto gelegd, zijn met die auto naar een bosgebied bij Ruinen gereden, en hebben het lichaam aldaar begraven.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
22 december 2015, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor geweldsdelicten.
7.3.2.
Rapportages
De rechtbank heeft kennis genomen van de inhoud van de reclasseringsadviezen van
24 maart 2015 en 4 december 2015 van Reclassering Nederland, waaruit blijkt dat de reclassering zich onthoudt van advies nu de verdachte onvoldoende aan het onderzoek heeft meegewerkt, en van de resultaten van de NIFP-consulten van 16 februari 2015 en
5 maart 2015 waaruit blijkt dat verder Pro Justitia-onderzoek niet haalbaar is gezien de weigering van de verdachte hieraan mee te werken.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
De verdachte heeft het leven ontnomen van zijn echtgenote [slachtoffer] . Daarmee heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan één van de zeer ernstige misdrijven die de Nederlandse strafwet kent.
De twee nog zeer jonge kinderen van de verdachte en [slachtoffer] moeten het daardoor in hun verdere leven stellen zonder hun moeder. Daarnaast zullen zij op enig moment vernemen dat hun eigen vader hiervoor verantwoordelijk is. Een en ander zal ongetwijfeld een enorme impact op hun verdere leven hebben. Ook in het leven van andere nabestaanden, in het bijzonder de moeder van [slachtoffer] en degenen met wie [slachtoffer] regelmatig contact had, heeft haar gewelddadige dood bruut ingegrepen. Zij zullen haar voor altijd moeten missen. De ter zitting door een nicht van [slachtoffer] afgelegde slachtofferverklaring geeft daar op indringende wijze blijk van. Het feit dat verdachte pas bijna vier maanden na zijn aanhouding en kort na de aanhouding van zijn medeverdachten met een verklaring over de toedracht is gekomen, geeft niet alleen te denken, maar heeft ook het leed van de nabestaanden vergroot.
Door het slachtoffer na de verwurging te begraven en haar daarna als vermist bij de politie op te geven - en zulks ook langere tijd, zelfs voor de camera’s van de media, vol te houden - heeft hij de familie van [slachtoffer] en anderen de hoop laten houden dat het slachtoffer nog in leven was. Deze gedragingen hebben de samenleving geschokt. Het gedrag van de verdachte getuigt van een groot gebrek aan respect tegenover het slachtoffer.
De rechtbank rekent dit alles de verdachte zeer zwaar aan. Bij de strafoplegging zal de rechtbank daarom wat het tweede feit betreft uitgaan van de maximaal op te leggen straf van twee jaar. Voor de onder 1 bewezen verklaarde doodslag is aansluiting gezocht bij straffen die in min of meer vergelijkbare zaken worden opgelegd.
Alles afwegend wordt een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden geacht.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 47, 57, 151 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 1 impliciet primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 impliciet subsidiair en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 10 (tien) jaar;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. G.M. Munnichs, voorzitter,
en mrs. K. Helmich en J. Leyenaar-Holleman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.G. Kuijs, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 4 februari 2016.
Bijlage I
Tekst nader omschreven tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 25 januari 2015 en/of 26 januari 2015 te Rotterdam en/of Ruinen,
in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk en met voorbedachten rade een persoon genaamd [slachtoffer]
(geboren op 14 november 1989) van het leven heeft beroofd,
immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s)
opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg, die [slachtoffer] :
- gewurgd, althans uitwendig mechanisch (samen)drukkend geweld op de hals van die [slachtoffer] uitgeoefend en/of
- verstikt (door belemmering van de luchtwegen -op het niveau aan de mond/neus- en/of door haar levend te begraven)
tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
2.
hij op of omstreeks 25 januari 2015 en/of 26 januari 2015 te Rotterdam en/of Ruinen,
in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk een lijk, te weten (van) [slachtoffer] , heeft verborgen en/of weggevoerd en/of weggemaakt en/of begraven door
- het lijk van [slachtoffer] (met een auto) van Rotterdam naar Ruinen te vervoeren en/of
- ( vervolgens) het lijk van [slachtoffer] te begraven op een bosperceel (gelegen tussen de Eursinge en de N375) in Ruinen,
zulks (telkens) met het oogmerk om het feit of de oorzaak van het overlijden van die [slachtoffer] , te weten dat die [slachtoffer] (door verwurging) om het leven is gebracht, te verhullen.