Beoordeling
De rechtbank stelt het volgende vast.
De medeverdachte [voornamen verdachte1] [medeverdachte1] heeft op 1 en 17 juni 2015 bij de politie onder meer het volgende verklaard:
[medeverdachte1] heeft thuis ruzie gehad met [slachtoffer] , heeft direct de woning verlaten en heeft haar enige tijd later half liggende op de bank in de woning aangetroffen; ze bewoog niet, maakte geen geluid en had geen polsslag. [medeverdachte1] is in zijn auto gestapt en heeft [voornamen verdachte2] [medeverdachte2] opgehaald en vervolgens ook de verdachte. [medeverdachte1] heeft hen verteld dat hij ruzie had gehad met zijn vrouw en hen “dat allemaal verteld”. Ze zijn naar de woning van [medeverdachte1] gereden. De verdachte is mee naar binnen gegaan, zag [slachtoffer] liggen en zei: “ze leeft niet meer, ze leeft niet meer”. De verdachte vertelde daarna aan [medeverdachte2] , die buiten in de auto was gebleven, wat hij had gezien. Zowel de verdachte als [medeverdachte2] hebben voorgesteld een ambulance te bellen.
[medeverdachte1] heeft voorgesteld [slachtoffer] ergens te begraven. Hij heeft de verdachte en [medeverdachte2] gesmeekt hem te helpen. Die hebben daarmee ingestemd. Vervolgens zijn [medeverdachte1] , [medeverdachte2] en de verdachte langs de woningen van [medeverdachte2] en verdachte gereden. [medeverdachte2] , die witte schoenen droeg, heeft thuis andere schoenen aangetrokken. De verdachte heeft thuis de sleutels van zijn garage opgehaald. Daarna is o.a. een schep opgehaald in de garage van de verdachte.
De verdachte heeft ook nog een ‘tomtom’ uit zijn garage gepakt, die overigens niet is gebruikt. Ze zijn gaan tanken en gedrieën naar het noorden gereden en zijn in Ruinen uitgekomen. Daar heeft [medeverdachte1] in een bos een kuil gegraven. Hij heeft merendeels zelf gegraven. In zijn verklaring van 1 juni 2015 verklaart [medeverdachte1] dat ook de verdachte heeft gegraven. In zijn verklaring van 17 juni 2015 verklaart hij dat [medeverdachte2] een beetje heeft geholpen met graven. Daarnaast verklaart hij “we hebben gewoon zitten graven”.
Zowel [medeverdachte2] als de verdachte hebben – op verschillende punten – op de uitkijk gestaan.
Vervolgens zijn ze terug gereden naar de woning in Rotterdam om het lichaam van [slachtoffer] op te halen. [medeverdachte1] heeft het lichaam op een doek/kleed gelegd. [medeverdachte1] heeft op aanwijzing van de verdachte keukenhandschoenen aangetrokken. De verdachte heeft zijn trui over zijn handen gedaan. Met zakken uit de garage van de verdachte is [slachtoffer] vervolgens ingepakt. De verdachte heeft geholpen om de vuilniszak “eroverheen te zetten”. Daar is tape omheen gegaan. [medeverdachte1] verklaart vervolgens: “we hebben haar opgetild”.
Over de zakken hadden ze nog een deken gewikkeld, zodat men de zakken niet kon zien. De verdachte en [medeverdachte1] hebben het lichaam samen opgetild, omdat het alleen bijna niet te doen was gelet op de steile trap van de woning. Het lichaam is in de kofferbak geplaatst in de auto die de verdachte voor de deur van de woning op de stoep had geparkeerd. [medeverdachte2] stond op de hoek van de straat bij de school: “Aan die kant. Want je kon via die straat naar binnen rijden, want ze hadden dat andere stuk afgesloten. Normaal reed je die kant uit, destijds kwam je via die kant in.” Daarop zijn ze vertrokken. [medeverdachte2] is uitgestapt bij het Marconiplein waarna [medeverdachte1] en de verdachte met het lichaam van [slachtoffer] zijn teruggereden naar Ruinen. De verdachte heeft daar de zaklamp vastgehouden en [medeverdachte1] heeft het lichaam opgetild. Toen hebben ze [slachtoffer] daar begraven in de eerder gegraven kuil.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaringen van [medeverdachte1] bij de politie wat betreft het aandeel van de verdachte bij het verbergen, wegvoeren en begraven van het lijk van [slachtoffer] als betrouwbaar aangemerkt moeten worden. Deze verklaringen stroken met de technische bevindingen, zoals deze zijn verwerkt in de tijdslijn (p. 1459-1475). Voorts ligt ook voor de hand dat de verdachten ieder een aandeel hadden. Immers, gelet op de wijze waarop het lichaam van [slachtoffer] was ingepakt is niet aannemelijk dat dit door één persoon is gedaan. Dat geldt eveneens voor het naar beneden dragen van het lichaam. Bovendien was het zeer donker in het bos (p. 2 van het proces-verbaal van Forensisch onderzoek, 2015 032783-48), zodat het voor de hand ligt dat er tijdens het graven ook voor licht gezorgd moest worden en er iemand op de uitkijk stond. Dat de verdachte uitsluitend is meegegaan ter emotionele ondersteuning van [medeverdachte1] en dat hij de gehele tijd dat zij samen waren (van
’s-middags plm. 14.00 uur tot de aanvang van de terugreis vanuit Ruinen naar Rotterdam om plm. 1 uur ’s nachts) als het ware met zijn handen op z’n rug heeft staan toekijken, acht de rechtbank dan ook volstrekt ongeloofwaardig.
De rechtbank zal de verklaringen van [medeverdachte1] derhalve bezigen voor het bewijs.
Gelet op die verklaringen van [medeverdachte1] – bezien in onderlinge samenhang met de overige bewijsmiddelen – is naar het oordeel van de rechtbank vast komen te staan dat de verdachte in een nauwe en bewuste samenwerking met [medeverdachte1] het lichaam van [slachtoffer] van Rotterdam naar Ruinen heeft vervoerd en daar in het bos heeft begraven. Het feit dat de verdachte de tweede rit naar Ruinen niet als bestuurder van de auto is opgetreden, is daarbij niet relevant. Van enige grondslagverlating van de tenlastelegging is – wat er verder ook zij van het verweer – derhalve geen sprake.(vul de feitaanduidingen in)