7.1Aan de orde is hier de toepassing van artikel 18, derde lid, van de Mijnbouwwet.
Hetgeen in dit artikellid is bepaald dient met name de belangen van een vergunninghouder. Het artikellid stelt hem in staat om, met uitsluiting van andere mijnbouwondernemingen, een aan de vergunninghouder gegeven project af te ronden. Daaruit volgt dat artikel 18, derde lid van de Mijnbouwwet een marktordeningsinstrument is, dat niet strekt tot bescherming van de belangen van de derde belanghebbenden die zich beroepen op de kwaliteit van grondwater, waardeverlies van hun producten of imagoschade, en de daling van de bodem en van de waardedaling van hun woningen en gebouwen.
8. Artikel 18, van de Mijnbouwwet luidt als volgt.
1. Onverminderd artikel 32c, kan Onze Minister een vergunning slechts op aanvraag van de houder wijzigen.
2. Een vergunning kan niet zodanig worden gewijzigd dat zij komt te gelden voor:
a. andere activiteiten of andere delfstoffen;
b. een groter gebied.
3. Een aanvraag om verlenging van het tijdvak waarvoor een vergunning geldt wordt slechts ingewilligd, indien het in de vergunning vastgestelde tijdvak onvoldoende is om de activiteiten, waarvoor de vergunning geldt, te voltooien en deze activiteiten zijn verricht in overeenstemming met de vergunning. In een beschikking, waarbij het tijdvak waarvoor een vergunning geldt wordt verlengd, kan het gebied waarvoor die vergunning geldt, worden beperkt tot een deel van het gebied. Artikel 11, derde en vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.
4. Een aanvraag om verkleining van het gebied waarvoor een vergunning geldt, wordt slechts ingewilligd met inachtneming van artikel 11, derde en vierde lid.
5. Van een beschikking tot wijziging van een vergunning wordt mededeling gedaan in de Staatscourant.
9. In geschil is in hoeverre artikel 18, derde lid van de Mijnbouwwet aan verweerder een discretionaire bevoegdheid verleent. Verweerder leidt uit het samenstel van het eerste en het derde lid af dat hij beleidsvrijheid heeft die hem in staat stelt een belangenafweging te maken waarin de het standpunt verwoord in de brief van 10 juli 2015 kan worden betrokken. Eiseres heeft dat betwist.