In deze civiele procedure, behandeld door de Rechtbank Rotterdam, is op 7 december 2016 een vonnis gewezen in de zaak tussen de vereniging Hof van Heden Hoogvliet en de Gemeente Rotterdam en Stichting Vestia. De zaak betreft een vordering in reconventie die door Vestia is ingesteld. De rechtbank heeft in een eerder tussenvonnis van 30 september 2015 de vorderingen in conventie afgewezen. Vestia heeft vervolgens haar vordering onder I) ingetrokken, waardoor alleen de reconventionele vorderingen onder II) en III) overbleven. Hof van Heden heeft in haar antwoordakte aangegeven dat zij zich neerlegt bij de primaire vorderingen van Vestia, maar dat zij dit alleen namens zichzelf doet en niet namens de particuliere (mede)eigenaren die haar voor de vordering in conventie last en volmacht hebben gegeven. Vestia stelt echter dat Hof van Heden als lasthebber en gevolmachtigde de formele procespartij is, terwijl de last- en volmachtgevers de materiële procespartij zijn. De rechtbank oordeelt dat een vordering in reconventie door Vestia slechts kan worden ingesteld ten aanzien van hetgeen zij van haar processuele wederpartij heeft te vorderen. De reconventionele vorderingen richten zich echter tot de individuele eigenaren, die de materiële procespartij zijn. De rechtbank biedt Vestia de gelegenheid om de individuele eigenaren in het geding op te roepen, zodat zij als medegedaagden in reconventie verder kunnen procederen. De verdere beslissing wordt aangehouden.